INLEIDING TOT DE METAALTIJDEN
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 1679 keer
Chronologisch Kader
Algemene chronologische principes van de prehistorie
De vraag op welke manier we ons verleden moeten indelen heeft de mensheid altijd bezig gehouden. Tot in de 19e eeuw geloofde men in de Bijbelse interpretatie van de geschiedenis. Zo berekende de Ierse aartsbisschop Ussher dat de schepping van de aarde plaatsvond op 28 oktober 4004 v.C. Doorheen de tijd vond er echter een evolutie plaats in de mening over de ouderdom van de wereld en de mens. Dit komt enerzijds door de opkomst van de geologie en de archeologie (vb. Boucher de Perthes), anderzijds door de opkomst van de natuurwetenschappen (vb. Lamarck, Cuvier en Darwin). Vandaag is het bijbelse verhaal (in de letterlijke betekenis van de tekst) echter volledig verworpen in academische kringen.
Er zijn verschillende manieren om de tijd in te delen. Voor de 19e eeuw werd vooral gewerkt met een tijdsindeling vóór en ná de Zondvloed ( Antédiluvien in het Frans, Pre-flood in het Engels). Vanaf de eerste decennia van de 19e eeuw komen echter andere criteria aan bod. Mogelijke criteria zijn de aanwezigheid van teksten of technologische, economische en antropologische voorwaarden.
Tekst
Een eerste criterium is dus de vraag of de samenleving of beschaving in kwestie al dan niet kennis had van tekst. Indien dit nog niet het geval is, bevond die samenleving of beschaving zich nog in een periode die we aanduiden met de term ‘prehistorie’. Met deze definitie kunnen we stellen dat deze periode in het Midden-Oosten afliep omstreeks 3000 v.C., terwijl de prehistorie in de Indusvallei doorliep tot 2400 v.C. en in onze streken tot de Romeinse verovering door Julius Caesar in 58/57 v.C. Een verdere opdeling kan gemaakt worden met behulp van het begrip ‘protohistorie’. Dergelijke beschavingen beschikken nog niet over schrift, maar zijn gekend door teksten uit andere culturen. Zo kwamen de Kelten vanaf ca. 600 v.C. voor in Griekse en Romeinse geschriften, en bevonden zich vanaf dan in de protohistorie. Bij de term protohistorie moet wel de opmerking gemaakt worden, dat dit in de Franstalige wereld echter een bredere periode dekt. Daar bedoelt men er de hele periode vanaf het Neolithicum mee.
Technologische evolutie
Het idee van een technologisch criterium vinden we reeds terug in de Oudheid. Zo maken Hesiodos (700 v.C) en Lucretius Carus (1e helft 1e eeuw v.C) een opdeling tussen het gouden, zilveren, bronzen en ijzeren tijdperk. Hierbij gaan ze echter wel uit van een regressieve evolutie. Begin 19de eeuw introduceerde de Deen Christian Thomsen, conservator van het museum van Kopenhagen, het drieperiodensysteem. Hierbij maakt Thomsen een opdeling in steentijd, Bronstijd en IJzertijd op basis van de overheersende materialen in de desbetreffende periodes. De waarde van dit systeem zou door zijn opvolger in het Museum van Kopenhagen Jens Worsaae worden bewezen. Worsaae paste het drieperiodensysteem toe op het terrein, en bewees het met behulp van opgravingen van o.a. grafheuvels. Vandaag wordt het drieperiodensysteem algemeen aanvaard, al worden er verdere indelingen gemaakt. Zo is men het er over eens dat er een kopertijd ingevoerd moet worden tussen de steentijden en metaaltijden. Vooral voor het Europese verhaal speelde die kopertijd een belangrijke rol. Ook worden brons- en ijzertijd nog verder opgesplitst (cfr. infra).
Economische evolutie
Er kan ook ingedeeld worden op basis van economische criteria. In dit geval krijg je drie subgroepen, jagers (gemeenschappen die uitsluitend van de jacht leven), jagers-verzamelaars (gemeenschappen die leven van de jacht, de pluk, e.d.m.) en voedselproducenten ( gemeenschappen die hun eigen voedsel produceren, landbouwers en herders). Die laatste groep ontdekte doorheen de tijd koper, brons en ijzer. De interne verhouding tussen landbouw en veeteelt is afhankelijk van de omgeving.
Culturele en sociale evolutie
Tot slot kwam er in de jaren ’70 onder invloed van de antropologie en de evolutionisten een evolutieschema op van culturele en sociale vooruitgang. Het is een unilineaire (en daarom incorrecte) opdeling van samenlevingen, uitgedacht door E.R. Service. Service voorziet een indeling in termen van horden, stammen, hoofdmanschappen en staten.
Een ‘horde’ (Engels: band, Frans: bande) bestaat uit verschillende kernfamilies, verbonden door verwantschap ( huwelijk of afstamming), die op egalitaire wijze en zonder georganiseerde banden samenleven met omringende horden. Meestal gaat het om niet meer dan 100 individuen die er een nomadische levenswijze op nahouden. Het zijn dan ook per definitie jagers, of jagers-verzamelaars. Specialisaties buiten het gezin ontbreken dan ook volledig.
Een volgende stap in de evolutie van samenlevingen is de evolutie naar een ‘stam’ (Engels: tribe, Frans: tribe). Deze komen overeen met de eerste gemeenschappen die voedsel produceren. Het zijn dan ook meestal sedentaire gemeenschappen, al kunnen nomadische herdersgemeenschappen ook tot deze groep gerekend worden. De nederzettingen van deze sedentaire gemeenschappen zijn permanent bewoond. Tussen de verschillende gemeenschappen is echter weinig tot geen hiërarchie te bemerken. Het aantal leden in een stam bedraagt ca. 1000 personen, verenigd door afstamming of filiatie. In tegenstelling tot een horde kunnen in een stam wel degelijk vormen specialisatie aangetroffen worden. Zo wordt een stam opgedeeld in een aantal aparte groepen ( zoals leeftijdsgroepen of activiteitsgroepen). Een overkoepelende politieke macht ontbreekt echter. De macht wisselt snel, en is niet op een economische basis gefundeerd (eerder op leeftijd en geslacht).
De in de protohistorie meest voorkomende organisatiestructuur is ‘hethoofdmanschap’ (Engels: chiefdom, Frans: chefferie). Hierbij bevat de groep 5 à 20.000 individuen die in verschillende lineages en verwantschapsgroepen hiërarchisch verdeeld zijn. In tegenstelling tot de hordes en stammen, is hier wel een formele en erfelijke leider die alle macht centraliseert. Voor deze hiërarchisatie en centralisatie van de macht bij één leider is metaal de drijfveer. Dit leidt namelijk tot controle, redistributi, en specialisatie. Tevens maakt het de organisatie van gemeenschapswerken noodzakelijk. Deze zullen bij deze samenlevingsgroep echter individual orientated zijn, i.p.v. group-orientated (vb. rotstekeningen) zoals vroeger. Een artefact waaruit we deze evolutie kunnen afleiden, zijn de kindergraven die een schat aan grafgiften bevatten. Deze wijzen erop dat de rijkdom toen erfelijk moet zijn geworden. Tevens vervult de leider een religieuze functie, gezien hij een centraal heiligdom heeft. Tussen de nederzettingen onderling is nu wel een duidelijke hiërarchie merkbaar.
Een laatste stadium is dat van de ‘staat’. Deze komt echter niet voor in de prehistorie. De groep wordt niet meer verbonden door verwantschap of afstamming, en bevat meestal meer dan 20 000 individuen. Het is een klassenmaatschappij bestaande uit een brede basis van boeren en plebs, gevolgd door ambachtslui, priesters, krijgers en verwanten van de heersende klasse. De hiërarchie heeft zich dus duidelijk verder ontwikkeld. Ook economische specialisatie ontwikkelt zich verder. Tevens is er ook verdere hiërarchisering van de nederzettingen te bemerken, met stedelijke centra met publieke gebouwen, tempels, opslagplaatsen en administratieve gebouwen.