Hoofdstuk 7 – HET NEDERLANDSE RÉVEIL IN KERK, POLITIEK EN MAATSCHAPPIJ
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 1108 keer
§1. Groen van Prinsterer (1801-1876)
Tot 1836: in zijn jeugd las hij veel Rousseau. Advocaat, later secretaris van het kabinet des konings in Brussel. Daar de beslissende verandering in zijn denken, o.i.v. Merle D'Aubigne en De Clerq. Van hen leerde hij dat `de nieuwerwetse wijsheid onverenigbaar was met ware vrijheid'. In de politiek ergerde hij zich aan de brutaliteit van de oppositie en de slappe houding van de regering. Zo kreeg hij een afkeer van de leer van de volkssoevereiniteit en het contrat social als grondslagen van het staatsrecht. Hij uitte zich anoniem in de brochure Van Volksgeest en
Burgerzin en later zijn periodiek Nederlandsche Gedachten. Hij pleitte voor een christelijk getuigenis tegen de beginselloosheid van de tijd. Qua geest was hij verwant met Da Costa's Bezwaren. Zijn besliste keus om christelijk staatsman te zijn kan getypeerd worden als een politieke bekering. Persoonlijke geloofsovertuiging werd hierdoor verdiept. Belang voor Re veil: een man die de strijd aanbond door zich in de politiek te mengen. In Den Haag werd hij opgenomen in de Re veilkringen. In 1836 legde hij zijn functie neer als secretaris van de koning en daardoor kon hij zich wijden aan kerkelijke vraagstukken e.d. Kerkelijke vraagstukken: hij was voorstander van de handhaving van het gezag van de belijdenisgeschriften en had daarom sympathie voor de
Afscheiding. In 1837 pleidooi voor hun vrijheid, maar vond wel dat de strijd voor de waarheid binnen de kerk moest worden gevochten. Vandaar het adres van de ‘Zeven Haagse Heren’ in 1842. Hij heeft zich ingelaten met de predikantenopleiding en eiste dat de benoeming van hoogleraren aan de kerk zou worden opgedragen, o f in plaats van de theologische faculteiten seminaria gesticht zouden worden. 1864: oprichter van de Confessionele Vereniging. Bronnen en karakter van Groens politieke heroriëntering: C.L. von Haller met Restauration der
Staatswissenschaft. Hij bestreed de leer van het contrat social. De staat is natuurprodukt: ontstaan uit vader-kindverhoudingen, uit persoonlijke en dus privaatrechtelijke verhoudingen. De macht berust niet op afspraak, maar op kennis, wijsheid, rijkdom en moraliteit. Deze leer kwam geheel overeen met de parternalistische opvattingen van de restauratievorsten. Uiteindelijk was dit toch onbevredigend voor Groen.
Christelijk-historisch was Groen leerling van Bilderdijk. Maar in Ongeloof en Revolutie opponeert hij tegen hem, door te zeggen dat Bilderdijk met zijn monarchaal principe geen onderscheid maakt tussen wezenlijke monarchie en autocratie. Kritiek op de
Restauratie van 1813. De Lamennais leerde hem `dat de Revolutie stelselmatig ongeloof is en evangelieverzaking'.
Groen kopieerde een aantal gedachten van Stahl. Het overheidsgezag was voor Groen publiekrechtelijk. Bovenpersoonlijk gemenebest, organisch en zedelijk rijk, gegrond op de geopenbaarde wil van God. Niet elke revolutie is te veroordelen, maar die van Frankrijk wel. Tegen volkssoevereiniteit, die voor het wegvallen van rangen en standen was. Was democratie een `acute ziekte', het liberalisme is nog erger: een `chronische ziekte'. Ook gevaren in individualisme, die zedelijke eenheid van de staat en geloofseenheid van de kerk ontkent.
Beginselen en idealisme: Groen wilde de verantwoordelijkheid van de christen gestalte geven in de maatschappij volgens christelijke beginselen. Niet zozeer contrarevolutie, maar iets positiefs. Hij wist dat in pleiten voor een christelijke staat idealisme stak. Maar: als de beginselen verkeerd worden toegepast, zijn daarmee de beginselen zelf niet verkeerd.
Platonisch-idealistisch. Plato's ideee n waren Groens beginselen. Allard Pierson vond dit een theocratisch ideaal en dat resulteert in extreme intolerantie. Veeleer: idealen dienen om de weg te vinden in de onoverzichtelijke werkelijkheid. Platonisme en realiteitsbesef horen bij elkaar (Fokkema).
Groens visie op verleden en heden: Staatsman en historicus. Handboek der Geschiedenis van het Vaderland en Ongeloof en Revolutie. `Er staat geschreven' of `er is geschied' zijn leuzen die je beschermen tegen filosofisch ongeloof en je bewaren bij het evangelie (invloed Merle D'Aubigne ).
De Nederlandse geschiedenis als die van een in oorsprong protestantse natie, `geboren uit de belijdenis der kerk'. Hervormde Kerk de bevoorrechte kerk. Wel tolerantie tegen andersdenkenden, niettemin controle. Groen was er niet echt blij mee, dat de staatsvorm republiek was, i.p.v. monarchie. Hij waardeerde de `getemperde monarchie' van na 1813 positief. Maar in de ontwikkelingen van 1848 (scheiding kerk-staat) zag hij veel ellende, liberalisme.
Zelfstandig koningschap gehoopt, nu ook een godsdienstloze staat. Ongeloof kwam eraan. Groen kwam steeds op voor het anti-revolutionaire en christelijk-historische beginsel.
§2. Groen in de praktische politiek. De schoolstrijd
Hoewel Groen niet van het woord partij hield (gedeeldheid binnen de maatschappij) vroeg hij in 1850 of christenen een politieke partij moesten hebben. Zelf vond hij van wel. Liberale grondwet van 1848 had algemene verkiezingen ingevoerd. Van een landelijk georganiseerd AR-verband was nog geen sprake. De Nederlander als partijblad. Hij werd kamerlid.
Vernieuwing van het schoolwezen was nodig. Nieuwe schoolwet was duidelijk uiting van de opvoedkundige ideee n van Rousseau: algemeen christelijk, met nadruk op de zedenleer. Voor elke religie aanvaardbaar. Vooral de Roomsen waren hier voorstander van. Groen pleitte voor een christelijke overheidsschool, gesplitst naar gezindten.
Van der Brugghen werd formateur van het volgende kabinet. Hij was een vroegere vriend en medestander van Groen. Accentverschil: aanvaarding van waarheden vastgesteld in een formulier kan niet de rechtsgrond van de gemeente zijn. Geen christelijke natie, daarom ook geen christelijke scholen vanwege de natie. Van der Brugghen ijverde voor christelijke scholen als bijzondere scholen, tegen de zin van Groen. 1857 nieuw ontwerp: gemengde overheidsschool blijft, daarnaast mogelijkheid tot oprichten van bijzondere scholen met overheidssubsidie.
Aangenomen, op subsidieregeling na. Hierop trad Groen diep teleurgesteld af als kamerlid. Deze breuk tussen Van der Brugghen en Groen betekende einde van de eenheid van het Re veil. Het verschil kwam ook duidelijk uit in correspondentie tussen
Chantepie de la Saussaye en Groen. Chantepie ging in het spoor van Vinet, de individualist. Scheiding vond hij positief. Na 1857 werd Groen pleitbezorger van het christelijk onderwijs als bijzonder onderwijs.
Aan het eind van zijn leven heeft hij enigszins de neutrale staat geaccepteerd.
§3. Het maatschappelijk werk van het Réveil. O.G. Heldring
Sociale nood en weldadigheid: overtuiging dat een christen liefdadigheid moet praktizeren heeft altijd bestaan. Geleidelijk beseft men dat louter caritatieve en diakonale hulp niet toereikend is.
Maatschappij van Weldadigheid (1818) bevorderde kolonisatie van stedelijke werklozen op woeste gronden. Verder de Nederlandsche
Handelsmaatschappij (1824) ‘om de Nederlander een ordentelijk bestaan te verzekeren'. Diepere ideee n over het liberalisme en vroege kapitalisme van Willem van Hogendorp. Ook Da Costa die eerst pleitte voor verschil in stand liet na 1840 een ander geluid horen. In Re veilkringen was er bezorgdheid en gewetensonrust. Maar het gaf geen sociaal-politiek antwoord op de maatschappelijke nood.
O.G. Heldring: hij was degene die verzamelen zou blazen tot maatschappelijk werk. Al tijdens zijn predikantswerk zette hij zich in voor maatschappelijk werk. Pas vanaf 1840 had hij contacten met Re veilmannen en op zijn initiatief vond in 1845 de eerste landelijke vergadering van het Re veil plaats. De
`Christelijke Vrienden', met als partijblad De Vereeniging, Christelijke Stemmen.
Heldring was de drijvende kracht en bevorderde de kolonisatie van arme Betuwse gezinnen. Zijn grote voorbeeld was de Duitser Wichern (zie hfst. 6, §1). Met brede maatschappelijke interesses. Tot de zendingsarbeid van het Re veil in ruimere zin behoorde ook de stichting van een maatschappij tot afschaffing van de slavernij. Daarnaast hield men zich bezig met praktisch evangelisatiewerk.
Maar de gemeenschappelijke overtuiging van de Re veilvrienden wankelde: men had verschillende meningen t.a.v. neutrale politiek en binding aan de belijdenis. De tegenstelling tussen confessioneel en ethisch-irenisch was geboren. Wat kerkherstel betreft, kon Heldring zich nog het beste vinden in Da
Costa's meningen. Toch bleef de band met Groen: Heldring was e e n van de mede-oprichters van de Confessionele Vereniging. Christelijke Vrienden vielen uiteen na 1854.