Menu

Hoofdstuk 5 – DE AFSCHEIDING

Deel dit artikel:

§1. Onrust in de kerk; wortels van de Afscheiding

Oefeningen: uit onvrede met de geest van de tijd, werden in het begin van de 19e eeuw particuliere bijeenkomsten belegd. Hierop doelde de Algemene

Synodale Commissie in 1833, toen zij zich zorgen maakte over de geest van afscheiding in de kerk. Dit was onwettig. In deze conventikels leefde de geest van de Nadere Reformatie. Na de Dordtse synode kan de belangstelling voor zulke samenkomsten worden verstaan als uiting van de behoefte aan de praxis pietatis e n als reactie op de verscholastisering van de theologie en het intellectualistisch preken. Kenmerkend was dat ze zich meer en eenzijdiger vastklampte aan die stukken van de gereformeerde leer, die extra hard waren. Hoewel het om veelal ongeletterden ging die vast de leerregels niet kenden, sprak de leefwijze van hun oefenaars wel aan. Ze wilden onwrikbare zekerheden. De objectieve heilszekerheid, gelegen in de Raad van God, was verlegd naar een subjectieve heilszekerheid in de bevinding van de vromen. De mens komt in het centrum, het in hem gelegde zaad van de wedergeboorte wordt belangrijk en dat leidt tot een introvert geloofsleven. De conventikels waren voornamelijk in het noorden populair. Conventikels hebben ervoor gezorgd dat de Afscheiding zich snel heeft verbreid.

De sociale factor: een sociale factor was dat de kleine, normale man zich verzette tegen het hie rarchische kerksysteem (1816). De kerk was in handen van de ‘aanzienlijken’. Er waren klachten over de predikanten, niet alleen omdat zij niet orthodox waren, maar ook omdat zij het contact met de gewone man verloren hadden. Theologen en Réveilmensen: theologen die opkwamen voor de Formulieren van Enigheid waren o.a.

Schotsman en Molenaar. Daarnaast kennen we nog een aantal mensen die geen beroepstheologen zijn, zoals G. van Prinsterer, I. da Costa. Ondanks dat ze sympathie hadden voor de Afscheiding, wezen ze weloverwogen de vrije-kerkgedachte af. Dit deden ze op theologische gronden, hoewel ook sociologische gronden een rol hebben gespeeld daar ze behoorden tot de welgestelden en aanzienlijken in de samenleving. Vijgeboom: Johannes Willem Vijgeboom belegde veel conventikels. Hij had brede invloed en werd herhaaldelijk veroordeeld tot een geldboete. In 1823 scheidde hij zich af: ‘Herstelde Kerk van Christus’. Hij keerde onvoorwaardelijk terug naar de drie formulieren. Deze groep kan worden beschouwd als de voorloper van de Afscheiding. In 1835 sloot hij zich aan bij de Afscheiding en werd daar ‘oefenaar’.

Eschatologisch sektarisme: twee soorten sekten kunnen worden onderscheiden, nl. die waarin i.p.v. het verbond van God een algemene religiositeit geldt (pantheï stisch-libertijns) en die waarin i.p.v. het verbond van God een individuele bevinding bestaat (manicheesch-donatistisch). Het conventikelchristendom en de bevindelijke prediking van Scholte kunnen tot de tweede soort gerekend worden. In verbinding met eschatologie moeten zeker de volgende worden genoemd: Jan Mazereeuw, de `Elia die komen zou'. Aanhangers ontdeden zich van aardse bezittingen, omdat men dacht in het laatst der dagen te leven. Sommige van zijn volgelingen gingen later naar de Afscheiding.

Tot de eerste soort behoren de Zwijndrechtse Nieuwlichters. Zij stichten een soort christelijke communistische gemeenschap. De overheid en burgerlijk huwelijk erkenden ze niet. Stoffel Muller ging een vrij huwelijk aan met Maria Leer. Toch wel sympathie en tolerantie vanwege hun houding. Sommigen worden later aangetrokken door de moderne theologie van Scholten.

§2. Hendrick de Cock

Jeugd en eerste predikantstijd: hij is geboren in 1801 te Veendam. Hij behoorde tot een aanzienlijk Gronings, van oorspronk Oost-Fries geslacht. Hij heeft een moderne opvoeding genoten. In 1829 werd hij in Ulrum bevestigd door Hofstede de Groot, die enkele jaren later tot zijn felste tegenstanders zou behoren. De Cock was rechtzinnig op de wijze van het supranaturalisme, maar was niet op de hoogte van de gereformeerde belijdenis. Hij leerde de gereformeerde belijdenis kennen bij eenvoudige bevindelijken in zijn gemeente en de Institutie van Calvijn door een oudere collega. Een derde invloed kwam vanuit het Re veil (o.m. baron van Zuylen). Zijn nieuwe, veranderende inzichten waren snel in zijn preken te merken. Mensen kwamen uit de wijde omgeving om hem te horen preken. Hofstede de Groot betreurde de omwenteling in zijn oude gemeente.

Escalatie van conflicten: ds. L. Meyer uit Uithuizen en ds. G. Bethem Reddingius uit Assen schreven twee verontwaardigde brochures. De Cock schreef terug (Verdediging van de ware gereformeerde leer) en stelde dat beide predikanten godslasterlijk en onwaarachtig bezig waren. Zijn felle toon deed hem niet goed en ook zijn initiatief niet om de brochures naar verschillende predikanten te sturen – vermoedelijke medestanders. Hij had zelfs het lef om een exemplaar aan de koning te zenden. In 1834 reageerde Hofstede de Groot in zijn Gedachten. Intussen begon een andere kwestie te spelen, want ouders wilden hun kinderen niet meer laten dopen door een onrechtzinnige predikant (Donatistische trek). De

Cock vroeg advies bij Molenaar uit Den Haag en deze raadde aan kinderen gewoon in hun eigen gemeente te laten dopen en waarschuwde tegen alles wat separatief en scheurend werkte, maar dit vond

De Cock te passief. Hij doopte 15 kinderen uit andere gemeenten. De Cock moest zich verantwoorden, maar mocht dit niet op theologische gronden doen.

De classis was verbitterd, omdat De Cock oncollegiaal te werk was gegaan. Hij werd geschorst op grond van ‘strafbare belediging en liefdeloze veroordeling’ – zedelijk wangedrag. Dit werd van de andere kant wel gedoogd. Juridisch was de procedure niet in orde, maar door onkunde van De Cock werd de uitspraak niet aangevochten. De Cock beriep zich op de koning. Hij ging in hoger beroep bij het provinciale kerkbestuur. Tijdens zijn schorsing onthield hij zich van het ambtswerk en dat duidt de schrijver als onwil om zich af te scheiden.

§3. Hendrik Peter Scholte

De Cock ontving een hartelijke brief van Scholte, die sinds 1833 predikant te Doeveren was. Scholte was in 1805 geboren. Door Kohlbrugge was hij in de Re veilkring van Da Costa geï ntroduceerd. Hij studeerde in Leiden en daar ontwikkelde zich de ‘club van Scholte’: Brummelkamp, Van Velzen, Gezelle

Meerburg en Van Raalte. Hij kreeg in Doeveren direct een grote toeloop en het kwam tot een geestelijke opwekking. Hij was niet, zoals De Cock een calvinist, maar veelmeer een methodistisch en congregationalistisch type. Daardoor was hij meer dan

De Cock tot separatie geneigd. In zijn brief vroeg Scholte of de gemeente van De Cock zich eenparig onafhankelijk wilde verklaren…

§4. Verdere conflicten en afzetting

De Cock wilde niet separeren. Hij onthield zich van ambtswerk, maar publiceerde wel een voorwoord in een geschrift van Klok tegen de gezangen. In hoger beroep was hierdoor de stemming bij voorbaat onwelwillend. Het ging de commissie niet om de leer, maar om de beledigende uitdrukkingen en handelingen. De uitspraak van het classicaal bestuur werd bekrachtigd. De doopskwestie kwam niet meer aan de orde, maar de Schaapskooi werd nu aangegrepen. Het vonnis werd verzwaard tot twee jaar schorsing zonder traktement. Hij werd nogmaals gedagvaard voor zijn voorwoord, maar De Cock vroeg om uitstel om zijn verzoekschrift aan de koning aan te bieden. Op de reis begroette hij veel gelijkgezinden. De audie ntie op 14 mei liep uit op een teleurstelling voor De Cock.

Bij terugkomst werd hij door het provinciaal kerkbestuur nogmaals veroordeeld en de consequentie was dat hij werd afgezet als predikant. Ze veroordeelde hem louter op morele gronden, verstoring van orde en eendracht.

De Cock ging in beroep bij de synode en deze gaf De Cock een half jaar bedenktijd om berouw te tonen aan het provinciaal kerkbestuur. Dit gold alleen voor het vonnis waarin hij was afgezet, want het andere vonnis – twee jaar schorsing – bleef onverminderd van kracht.

§5. Afscheiding en wederkering

Op 9 oktober kwam Scholte onverwacht op bezoek. Hij preekte op uitnodiging van de kerkenraad, maar dit was procedureel onjuist want ze hadden de consulent om toestemming moeten vragen. Dit leidde ertoe dat de politie de kerk op verzoek van de kerkvoogden ontruimden. Scholte vertrok en zonder dat ze het over de afscheiding hadden gehad, was dat besluit in die dagen bij De Cock zelf gerijpt. Op

13 oktober 1834 werd door De Cock en de kerkenraad de ‘Acte van Afscheiding of Wederkeering’ getekend. De volgende dag werd deze akte aan de gemeente voorgelegd en een grote meerderheid tekende.

1. De titel duidt aan dat afscheiding en wederkering e e n daad is. Weg van de valse kerk en zich voegen bij de ware gelovigen. Daarnaast dacht men aan mogelijke terugkeer naar de hervormde kerk, mits deze terugkeerde naar de waarachtige dienst des Heeren.

2. Geen duidelijk onderscheid tussen het bestuur over de kerk en de kerk onder het bestuur. Dus deveroordeling van het bestuur van de kerk leidde tot de veroordeling van de gehele kerk.

3. De hele gemeente was uit de hervormde kerk gestapt en de acht personen die niet wilden tekenen werden geacht de gemeente te hebben

verlaten.

Een afschrift werd aan verschillende besturen gezonden ter kennisgeving van het interne besluit. De ringpredikant hoefde niet meer te rekenen op preekbeurten en dit leverde ruzie op. De Cock werd verhinderd de preekstoel te beklimmen, dus preekte hij staande in een bank. In de middag waren de kerkdeuren afgesloten.

De overheid zond militairen die ingekwartierd werden. Het probleem was dat het Algemeen Reglement geen zelfstandige gemeenten kenden en geen plaats had ingeruimd voor het ambt aller gelovigen. Daarnaast zou de Koning niet van plan zijn om zijn eigen systeem af te breken. De overheid was daarnaast bang voor de openbare orde in de jonge staat (mede door de afscheiding van Belgie en een economische dip). De Cock kreeg de hoogste boete en een gevangenisstraf. Tijdens zijn gevangenisstraf verliep de door de synode vastgestelde bedenktijd. De Cock werd afgezet en niemand in Ulrum durfde hem in huis te nemen, dus vertrok hij met zijn gezin naar Smilde. Nogmaals: niet zijn leer, maar het gedrag werd veroordeeld!

§6. Uitbreiding van de Afscheiding

Veel mensen sloten zich bij de gemeente van Ulrum aan nadat hij een oproep daartoe in druk had uitgegeven. Vooral in het noorden kwamen nieuwe gemeenten tot stand. Scholte had de afscheiding doorgezet in Genderen en Doeveren, maar in onderscheid met De Cock dacht hij individualistisch; voor vragen aangaande de kerkorde had hij weinig aandacht. Hij werd geschorst en binnen drie dagen scheidde hij zich af. De argumentatie was zwak, en een zware strijd als De Cock heeft hij niet gestreden. Dit zorgde dat Scholtes verhaal niet kerkvormend werkte. Hij werd uit zijn bediening ontzet.

In 1835 bereikten de synode opnieuw adressen, waarin om nadere interpretatie van de proponentsformule werd gevraagd. De adressen werden afgewezen vanwege de ‘hoogst onvoegzame toon’. Ondanks dat plaatselijk de afscheiding om zich heen greep, was het geen brede volksbeweging geworden. Het was maar een klein deel van de rechtzinnigen in de kerk. Er zat geen plan achter, geen doelbewuste leiding. Daarnaast ontbrak het onderling aan eenheid en een gebrek aan goed opgeleide predikanten werkte in hun nadeel.

§7. De strijd om erkenning

De teleurstelling in Willem I was onder de afgescheidenen groot, omdat hij geen bescherming bood en de gewenste vrijheden niet verleende. Het werd nog moeilijker toen zij zich niet als nieuwe kerkgemeenschap aandienden, maar als voortzetting van de ware gereformeerde kerk. Zo vroegen ze vrijheid van godsdienstoefening. De ‘adressen’ werden van de hand gewezen. Ze moesten erkenning aanvragen zonder inbreuk te maken op de hervormde bezittingen. Intussen werden hun gemeenten niet geduld en was er voor hen geen vrijheid van godsdienst, omdat zij constitutioneel niet bestonden.

1836: eerste synode maakte hiertegen bezwaar. Geen nieuw kerkgenootschap. O.a. het ambt van profeten om in het gebrek aan predikanten te voorzien.

Een Koninklijk Besluit eiste ontbinding van de z.g. ‘Gereformeerde Kerk’, maar opende de mogelijkheid om via individuele adressen verzoeken tot gemeentestichting te doen. Procedure om toch samenkomsten te kunnen houden was vernederend, zodat velen de weg der illegaliteit verkozen, wat tot politie-ingrijpen leidde.

1837: tweede synode: verschil De Cock en Scholte. Eerste wilde binding aan de DKO. Tweede eerder een orde gebouwd op het geloof van de gelovigen, wat door De Cock Labadisme en Mennoniterij werd genoemd. De Cock verloor.

Utrecht werd met Scholte toegelaten als een `christelijk afgescheiden gemeente'. Aanvankelijk verontwaardiging bij afgescheiden (bres in hun houding t.o.v. de overheid), maar ieder volgde. Onderling kerkverband werd niet erkend. Andere vrijheid dan eerst de bedoeling was. Scheuring en verdeeldheid,

naam: Gereformeerde Kerk onder het Kruis.

1840: derde synode: scheuring tussen `noordelijken' onder De Cock en `zuidelijken' onder Scholte.

Situatie werd beter met de liberale grondwet van

1848. De Cock stierf in 1842. Tegenstellingen bleven bestaan.

1846: vierde synode. Intussen was er ook nog een onofficie le synode gehouden. Op de vierde synode ging het om de autonomie van de plaatselijke gemeente (toegespitst op ambtsgewaad). Kwesties van samenwerking. Van Raalte en Scholte emigreerden naar Amerika. Twee kolonies in Michigan en Iowa. Emigratie ook vanwege de economie. Emigratie zorgde voor rust.

1854: zesde synode. Inmiddels werd het rustiger. Op de synode werd hereniging bereikt op basis van de

3 formulieren. Besluit tot vestiging van eigen theologische opleiding in Kampen.

In 1869 hereniging met Gemeenten onder het kruis, naam werd: Christelijk Gereformeerde Kerk. L.G. Ledeboer geschorst uit de hervormde kerk. Kreeg contact met de afgescheidenen, sloot zich niet bij hen aan en stichtte in 1848 de Oud- Gereformeerde Gemeenten.

§8. Wie er in de hervormde kerk bleven

De afscheiding was theologisch geen heldere zaak. Gedragen door de eenvoudigen, misschien ook eerste tekenen van moderne democratie.

Voor veel afgescheidenen was het een diepe teleurstelling dat mensen als Da Costa, Capadose, Groen, Kohlbrugge, Callenbach en Molenaar bleven waar ze zaten.

Da Costa: de toestand in de hervormde kerk is niet zo slecht zoals de afgescheidenen hem zien. Wat kerkbestuur betreft afgeweken van de belijdenis, maar op veel plaatsen klonk nog het goede geluid. Re veilmensen hebben het opgenomen voor de afgescheidenen. Mr. A.M.C. van Hall advocateerde voor hen. Van Hall werd in 1836 zelf ook afgescheidene. Groen bijna.

Relevante artikels

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen