Menu

Hoofdstuk 11 – Grondleggers van de ethische theologie

Deel dit artikel:

II Johannes Hermanus Gunning Jr. (1829-1905)

§ 1. Levensloop en ontwikkelingsgang

Johannes Hermanus Gunning, geboren in 1829, als zoon van een predikant, groeide op in de sfeer van de Groninger theologie. In 1846 studeert hij in Utrecht en is onder de indruk van Opzoomer. Hij maakt hem mee in zijn monistische en empirische periode, en ontving zo van hem enerzijds een grote bewondering voor Spinoza, die hem zijn levenlang is bijgebleven en anderzijds een besef van dualisme tussen empirisch verstane wetenschap en nietwetenschappelijk geloof. Het geloof is een toetssteen van de waarheid, maar kan geen aanspraak maken op wetenschappelijkheid. In 1857 voert hij hierover een polemiek met Da Costa en De la Saussaye die hem van dit dualisme af wilde brengen. Gunning heeft interesse voor 'evangelisatie in de literatuur'. Hij wordt door Beets geï ntroduceerd in de kring van Ernst en Vrede.

Vanaf 1857 is Gunning predikant te Hilversum. Hij leest met De la Saussaye Calvijns Institutie en komt het dualisme te boven. Hij gaat opnieuw Plato lezen. Over de Heilige Geest.: “de Heilige Geest alleen leert ons de idee, de goddelijke grond der dingen aanschouwen, en dus de dingen in waarheid kennen.” In 1861 vertrekt hij naar Den Haag. De platonische denkwijze en christelijke geloofsovertuigen verbindt hem met Groen van Pinksterer, met wie hij een vriendschappelijke relatie onderhield.

In Den Haag kon hij doen wat in Hilversum onmogelijk was, prediken op de Areopagus! Gunning schrijft “Blikken in de Openbaring” een vierdelig werk ter bestrijding van het modernisme. Op voordracht van Opzoomer ontvangt hij een eredoctoraat van Utrecht. Na een ziekte schrijft hij “Lijden en Heerlijkheid” over de positieve betekenis van het kruisdragen. Over de onfeilbaarheid van de Heilige Schrift komt hij in conflict met Abraham Kuyper (polemiek over “Het leven van Jezus”). Hij verbreekt de band met hem. Aanvankelijk steunde hij de stichting van de Vrije Universiteit, maar toen hij bemerkte dat Kuyper een universiteit op gereformeerde grondslag bedoelde, haakte hij af. Hij wenste kerkelijke hoogleraren aan een openbare universiteit. Gunning wordt hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, nadat het Amsterdamse athenaeum een stedelijke universiteit is geworden.

Gunning als kerkelijk hoogleraar: hij ziet het hoogleraarschap als een kruisweg. Hij was geen geleerde en wenste dat ook niet te worden. In 1893 wordt de overeenkomst verbroken en vertrekt hij naar Leiden. De titel van de inaugurele rede in Leiden en de latere toelichting hierop geven zijn theologische ontwikkeling aan “De wijsbegeerte van de godsdienst uit het beginsel van het geloof der gemeente” en “Het geloof der gemeente als theologische maatstaf des oordeels in de wijsbegeerte van den godsdienst”.

§ 2. Verhouding tot Chantepie de la Saussaye

Bij Gunning vinden we al de centrale gedachten van De la Saussaye terug: bestrijding van het monisme, nadruk op de persoonlijkheid van God en van de mensen, de zelfbeperking van God, de gedachte van de godmenselijkheid, het Israe lisch en christologisch karakter der openbaring, de betekenis van het kruis, de eschatologie, het geloof der gemeente. Hier en daar verschoof het accent doordat Gunning meer geï nteresseerd was in cultuur. Hij koos de weg van het medische kerkherstel en niet van het juridische. Daarmee koos hij een ander standpunt dan Groen van Prinsterer en Kuyper. Hij zou een felle strijd met Kuyper strijden, want van Kuypers theologische en kerkelijke nieuwbouw moest Gunning niets hebben.

§ 3. Schepping, incarnatie, kruis, eschatologie

De gedachte van De la Saussaye over de eeuwige persoonlijke Logos, in wie alle dingen geschapen zijn, vinden we terug bij Gunning. “Niet als een van buiten aangebracht wetenschappelijke Godsbegrip, maar door in den geloove aan te nemen, ...” De schepping is door de Zoon en erfenis van de Zoon en worden door de Zoon tot hun bestemming geleid. De christologie verbindt schepping, incarnatie en eschatologie. Het accent valt voor Gunning op het kruis. Hij gaat in tegen het optimistisch vooruitgangsidealisme. Het offer is de hoogste 'wereldwet', het kruis is een historisch feit en een suprahistorisch beginsel. De theantroposgedachte is bij Gunning het besef van de neerdaling van God, waarmee de leer van de goddelijke zelfbeperking inhoud heeft gekregen. Het Koninkrijk van God zal eens het enige zijn dat overblijft. Maar: alle menselijke streven om van die toekomst nu al iets te realiseren, is de zonde van de anticipatie. Anderzijds: de toekomst van God, het einde der tijden, is met Christus reeds gekomen.

§ 4. Het ethisch karakter der waarheid

De waarheid is niet een leer, maar de waarheid is naar haar wezen ethisch. De waarheid heeft het karakter van de ontmoeting van de zondige mens met de heilige God. Over God kan niet objectiverend worden gedacht. Het gaat bij de waarheid om bekering, wedergeboorte, heiliging. We worden voor de keuze gesteld tussen gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid. Geloven is geen wijsgerige gedachte, maar een zedelijke daad. Bekering, wedergeboorte en heiliging is niet een opstijgen naar een hoger niveau van menselijkheid, maar gaat de weg van zelfverloochening en kruisdragen. God en de wereld zijn niet e e n, maar worden e e n door het lijden, door het Kruis, dat de nieuwe methode is om te leven, te voelen, te denken in zuiverheid.

§ 5. De heilige Schrift

In overeenstemming van Da Costa en De la Saussaye heeft Gunning nadruk gelegd op het Israe lisch, d.i. historisch, profetisch, messiaans-eschatologisch karakter van de openbaring. Van die openbaring geldt: alles is geschiedenis, van het begin tot het einde, gelijk alles eveneens heilig en profetisch is. Hij beleed: de heilige Schrift is Gods woord, maar het is geen onfeilbaar wetboek. Gunning keert zich hiermee tegen de orthodoxen en Kuyper heeft hem hierover aangevallen. Volgens Gunning gaat het in de Schrift om de levende persoon Jezus Christus en onze levensgemeenschap met hem. Gunning kan aanvaarden dat er sagen en mythen in de bijbel staan. De Heilige Geest schaamde zich niet om in de menselijke zwakheid in te gaan. Maar hij keert zich ook tegen de modernen, omdat zij de natuurwetenschappelijke vraag naar de juistheid tot toetssteen maken. Als daarentegen de vraag naar de waarheid gesteld wordt, dan kan de theologie de toetssteen aan haar eigen leven ontlenen en zo haar eigen plaats vinden in het organisme van de wetenschap. Zijn kritiek is niet dat zij te ver gaat, maar dat zij niet ver genoeg gaat en zich van haar eigen gronden niet diep genoeg rekenschap geeft. Zij loochenen het wonder. Om de bijbel te verstaan moet men gaan van het geheel tot de delen, van de schrift tot de Schriften, van het leven tot de verklaring, van het geloof tot de kritiek, en niet omgekeerd.

§ 6. Worsteling met Spinoza

Spinoza's pantheï stisch monisme kan in God, noch in de mens werkelijke persoonlijkheid erkennen, omdat naar zijn mening alle bepaaldheid beperktheid is. Voor de ethische theologie geldt het tegenovergestelde: hoe meer iets bepaald is, hoe rijker. Het monisme stelt Gods almacht voorop en denkt deterministisch, het kent alleen een natuurlijke, geen zedelijke transcendentie Gods. Persoonlijkheid betekent zelfbeperking, zelfbepaling als hoogste daad van Gods almachtige liefde. Gunning denkt in de ik-gij verhouding tot God, creatuurlijkheid, zelfverloochening, offer, kruis, wedergeboorte. De leer van Spinoza moet worden afgewezen, maar Spinoza is – als Plato – tegelijkertijd een profeet: hij heeft de invloed ondergaan van Gods geopenbaarde waarheid.

§ 7. Gunnings verhouding tot de modernen en de rechtzinnigen

De modernen: Gunnings persoonlijke worsteling met Spinoza was dieper dan de strijd tussen De la Saussaye en Scholten. Hij besefte dat hij moest kiezen tussen het monisme en het christelijke geloof. Het goddelijke moet niet langer boven ons hoofd zweven, maar moet door het goddelijke geheiligd worden en tot haar bestemming worden gebracht. De moderne theologie verdiende daarom meer achting, volgens Gunning dan haar te beurt viel, om haar poging om aan de behoeften van de tijd te voldoen. Hij wilde het wagen de moderne theologie te ontmoeten: in de zekerheid dat de waarheid zichzelf zou handhaven door de Heilige Geest in de gemeente. De poging is mislukt, omdat de modernen niet de tijd beheersen, maar de tijd de modernen beheerst. De modernen wisten dat Gunning hun duidelijkste bestrijder was, maar ook de eerlijkste. Daarom waren de persoonlijke verhoudingen vaak goed.

De rechtzinnigen: hij kon zich niet zonder voorbehoud scharen aan de zijde van de rechtzinnigen, ondanks dat hij in het geloof dichter bij hen stond. Het orthodox intellectualisme keurde hij evenzo af als het moderne. Van Oosterzee en de apologetische school verstonden de openbaring als een mededeling van Gods wege aan het verstand, welke aan het geloof voorafging. Volgens Gunning was de volgorde juist omgekeerd.

§ 8. Het geloof der gemeente

Gunning had grote liefde voor de gemeente. Onder de gemeente verstond hij de Una Sancta, boven de kerkelijke verdeeldheid en de wisseling van de tijden uit, maar niet minder de empirische gemeente. De gemeente is voor hem het deel van de mensheid dat werkelijk tot zelfbewustzijn, tot volle menselijkheid is gekomen. Hij besefte hoe de gemeente altijd door de strijd om de waarheid bedreigd wordt, maar daarom mag en kan men niet uit haar uittreden. Haar ware werkelijkheid was altijd meer en sterker dan haar feitelijke, empirische onwaarheid.

§ 9. Gunning en het kerkelijk vraagstuk

Verhouding tot Groen van Pinksterer: Gunning was met De la Saussaue tegenstander van de juridische erkenning en handhaving van de belijdenisgeschriften. Het is intellectualisme, als de belijdenis voor het wezen van de kerk wordt gehouden in plaats van uitdrukking te zijn van haar leven. Hij vond dat de dwaling en ketterij steviger bestreden moest worden. Niet haar bestaan, maar de grond, het recht van dat bestaan van de dwaling moest uiteindelijk ontnomen worden. Een belijdende gemeente was voor hem werk van de Heilige Geest, maar een belijdeniskerk is slechts een binding aan het verleden. De gemeente is in haar ware zijn een eschatologische gemeente en richt zich op de toekomst!

Hij deed niet mee met een kerkelijke partijstrijd, omdat hij dat ongeestelijk vond. De waarheid is ethisch en die strijd kan alleen met ethische middelen gevoerd worden.

Toenadering tot Hoedemaker: eerst was het contact een felle polemiek, maar sinds 1887 vond toenadering plaats. Hoedemaker had zich losgemaakt van Kuyper en de Doleantie. Gunning schrijft hem dat hij van Hoedemaker geleerd heeft de vraag van de onderwerping van de belijdenis aan Gods Woord niet alleen als een individuele gewetenszaak te verstaan, maar als een zaak waarover de verenigde kerk heeft te oordelen. Hoedemaker dacht nationalistisch, terwijl Gunning het als Una Sancta benaderde, oecumenisch en eschatologisch.

§ 10. Grondleggers van de ethische theologie

De la Saussaye was grondlegger van de ethische theologie, Gunning heeft haar uitgebouwd. De kracht van een belijdenis, zo heeft Da Costa eens gezegd, ligt in haar versheid en dat gold ook voor het theologisch denken voor De la Saussaye en Gunning. Beide mogen zich de grondleggers van de ethische theologie noemen.

Relevante artikels

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen