HOOFDSTUK 10 – GRONDLEGGERS VAN ETHISCHE THEOLOGIE
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 1150 keer
I DANIEL CHANTEPIE DE LA SAUSSAYE (1818-1874)
§ 1. Levensloop en ontwikkelingsgang
Studeert in Leiden, sympathie voor de Groninger Theologie vanwege: 1) haar Christocentrische karakter, 2) erkenning religieuze als ethische kracht 3) inzicht in verwantschap van natuurlijke godsdienst en christendom. Minder sterk vond hij de afbraak van de historische lijn van de hervorming. Hij raakte goed bevriend met Da Costa, maar tot het reveil heeft hij nooit behoord. Zijn probleem met het reveil was dat het een club van juristen was en niet van theologen. Hij publiceert in 1852 een boek dat sterk doet denken aan de bezwaren van Da Costa. Hij keert zich tegen de geest van de Franse revolutie. N.a.v. dit geschrift wordt hij uitgenodigd door de predikantenkring Ernst en Vrede – Beets,
Doedes, Hasebroek, Van Oosterzee. Hij heeft een aantal tijdschriften opgericht, maar staakte deze ondernemingen omdat hij in een te kleine groep invloed had. Hij wilde meer ruimte en sloot zich aan bij de Hervormde Kerk. Hij gaat naar Rotterdam en krijgt daar veel luisteraars. Vanuit Bonn ontvangt hij een eredoctoraat en daarna kreeg hij een aanstelling in Groningen als opvolger van Hofstede de Groot.
§ 2. Invloed Schleiermacher en Vinet
Zijn theologisch denken is de belangrijkste invalspoort voor de geest van Schleiermacher in ons land geworden, meer dan dat van de Groningers, dat nog veel meer verankerd was gebleven in het rationalistisch supranaturalisme. Vinet werd in Re veilkringen veel gelezen, maar De la Saussaye was de eerste, die zijn denken theologisch verwerkt heeft.
Hij erkende met Schleiermacher de continuï teit tussen het algemeen religieus en het christelijk bewustzijn, en deelde ook diens overtuiging, dat de godsdienstige waarheid niet langs speculatieve of logische, maar langs psychologische weg tot ons komt. Hij was echter tegen het ‘afhankelijkheidsgevoel’, want het middelpunt van de mens ligt niet in het gevoel maar in de wil. Daarnaast kan de theologie niet bouwen op een subjectieve grondslag in het geweten ‘op zichzelf’, maar is haar grondslag gegeven in de openbaring van Christus door de Heilige Geest.
In Vinet vond hij het heilzame beginsel van het individualisme een kracht. Maar die kracht ging gepaard met een eenzijdigheid: hij miskende veelszins de zedelijke kracht van de historich overgeleverde instellingen en het educatieve karakter van de kerk. Het godsrijk bleef voor hem meer een toekomst, dan dat hij het op aarde verwezenlijkt zag. Daarnaast was de kerk voor hem een instituut dat geen geestelijke betekenis had.
§ 3. De strijd tegen Scholten
Hij brak het hele boek van Scholten af: de vooronderstellingen en methode klopte niet. Openbaringsbegrip: hij onderschreef de relatie tussen de kennis van God uit de natuur, de geschiedenis en de Christusopenbaring, maar hij verzette zich tegen de wijze waarop Scholten deze relatie stelde. De natuurlijke kenbron zou in de plaats komen van de geopenbaarde. Hij legde grote nadruk op het Israe litische karakter van de openbaring. Het ging hem om de grondstructuur: gedachte Koninkrijk van God – messianisme – eschatologie. De continuï teit tussen de algemene godskennis uit de natuur en de geschiedenis werd gestoord, doorbroken, door de grote nadruk die hij legde op het contingente, eenmalige karakter van de aan Israe l gegeven en in Jezus Christus vervulde openbaring. De prediking van Jezus was volgens De la Saussaye geen bevestiging of herstel van natuurlijke godskennis, maar verkondiging van het nabije en reeds aanwezige Koninkrijk van God. De la Saussaye erkende de relatie tussen de natuurlijke godskennis en de bovennatuurlijke godskennis, maar de toegangsweg ligt in het bovennatuurlijke en van daaruit wordt de natuur en de geschiedenis verklaard. De natuurlijke godskennis heeft dus geen zelfstandige betekenis.
De zelfbeperking Gods: tegenover Scholten, die een volstrekt determinerende almacht ontwikkelde, stelde hij de zelfbeperking van God. Juist in deze zelfbeperking ontmoeten wij een daad van onbegrijpelijke goddelijke almacht en de christelijke belijdenis heeft daar in alle belangrijke leerstukken altijd van geweten. In de leer van de verkiezing komt dit ook tot uitdrukking. God dwingt de mens niet, maar stelt hem in de gelegenheid, de genade persoonlijk aan te nemen.
Christologie, Logosleer, triniteitsbelijdenis: geen platonisch-dualistische beschouwing - Jezus niet opgesloten in zijn lichaam als in een kerker – en ook geen gnostisch-manicheï sche voorstelling – hybridische samenvoeging van twee heterogene elementen. De menswording ziet hij als zelfbeperking; het gaat om een vrijwillige verloochening van de heerlijkheid die hij bij de Vader had. Het ging om een ethische vernietiging, kenosis.
Met betrekking tot de Logosleer ging Scholten uit van een eeuwig goddelijk wereldplan, dat zich alom in de schepping verwerkelijkt. De la Saussaye stelde het tegenovergestelde: gegrond in het geloof in een eeuwige persoonlijke Logos, die in zijn pree xistentie tot menswording bestemd was. Het resultaat was dat het heil niet opgaat in de ontplooiing van het scheppingsplan, maar dat de schepping een eeuwige grond heeft in Gods heilsplan, en dat de de mens vanuit Jezus te verklaren is. Anderzijds vermeed hij de gedachte dat de twee naturen opgevat werden als twee heterogene machten. Hij stelde: de tweenaturenleer is psychologisch onvoorstelbaar. Zijn Logosbegrip zorgde voor een eeuwige persoonlijke, tot menswording bestemde pree xistentie.
De consequentie voor de antropologie: de eenheid van het goddelijke en menselijke is ook de bestemming van het gehele menselijke geslacht. Een zelfde nadruk, als die op het persoonzijn of de persoonlijkheid van de Logos werd gelegd, ontbrak in het denken over de Heilige Geest. Het is meer een werking van de kracht van God. Hij houdt vast aan de drie-eenheid bij gebrek aan beter, omdat het helpt tegen speculaties. Het houdt pantheï sme, dualisme, tritheï sme en deï sme buiten de deur.
§ 4. Het ethisch karakter van waarheid
Het is onduidelijk wat het adjectief ‘ethisch’ precies inhoudt. Het hangt sowieso samen met begrippen als ‘geweten’, ‘persoon’, ‘persoonlijke bekering’, ‘wedergeboorte’. Hij gaat hiermee de strijd aan met een intellectualistische openbaringswaarheid bij de supranaturalisten en rationalisten. Soms wordt ‘ethisch’ uitgelegd als ‘zedelijk’, maar De la Saussaye zag de godsdienstige waarheid niet als de leer die ethisch uitgelegd kon worden, maar haar wezen is ethisch. Zij heeft een karakter van ontmoeting, is persoonlijk, en raakt heel de mens. Hij kan niet objectiverend over haar denken, maar kan haar gehoorzaam of ongehoorzaam zijn.
Het gewetensbegrip staat in samenhang met vrijheid en verantwoordelijkheid. Wat wij geweten noemen, is bewustzijn van zonde en schuld. Dit bewustzijn is de voorwaarde van ons empirisch zelfbewustzijn. Er is antinomie in het christelijk geweten: zij beschuldigd mij op grond van vrijheid en verontschuldigd mij op grond van oorzaken buiten mij. In het christelijk geloofsleven wordt deze opgeheven. De Heilige Geest oordeelt zonde in het vlees, maar maakt de zondaar vrij van banden met het vlees en wekt hoger leven op. De Heilige Geest neemt dus plaats van geweten in, vrede met God is zedelijke kracht geworden. Het geweten is orgaan dat Christus ontvangt, Christus als absolute inhoud van het geweten.
§ 5. De theologie gegrond in het geloof der gemeente
In overeenstemming met Schleiermacher denkt De la Saussaye vanuit de gemeente en voor de gemeente. De ethische theologie is daarom geen individualistisch of academische bezigheid. Het is de vereniging van Christus met zijn gemeente door de Heilige Geest. De theologie ontstaan in en uit de kerk. Zij is altijd een vrucht van het leven van de kerk en dus niet aan e e n onfeilbare kerk gebonden, maar wel aan de Kerk. Het eigenlijke subject van de gemeente is de Heilige Geest. Hij houdt de gemeente op het rechte pad als zij afdwaalt. Deze visie op de gemeente zorgt ervoor dat De la Saussaye haar lief kon hebben, juist ook in de empirische gemeente in haar zwakheid.
§ 6. Theologie in de encyclopedie van de wetenschappen
Onder de liberale wetgeving van 1848 en de scheiding tussen kerk en staat, ontstond de discussie over de theologische faculteiten. Zij paste niet meer in het moderne wetenschapsbeeld. De la Saussaye stelde dat de theologische faculteit onmisbaar is, omdat alle wetenschappen een antropologisch karakter hebben. De kern van de mens is de godsdienst en de ware mens is Jezus Christus. De theologie weet wat de ware mens is, weet wat de kern van mensheid is en dus onmisbaar in de encyclopedie van wetenschappen.
§ 7. Polemiek geestverwanten
De apologetische school: De la Saussaye moest zijn theologie niet alleen afgrenzen voor de moderne theologie, maar ook voor rechtzinnige vrienden en geestverwanten. Doedes en Oostzee zochten het bewijs van de waarheid langs de wet van de historische kritiek. Zij keerden terug naar een zuiver historisch onderzoek op een manier van de axiopistie van de bijbelschrijvers. Tu bingen had hen nog niet geschokt. De la Saussaye zag hierin geen heil, want echte theologie moet zich rekenschap geven van de aard en de gronden, waarop het bijbelgezag berust. Hij staat open voor kritiek op de Schrift vanuit haar eigen wezen. De openbaring van God heeft haar middelpunt in Jezus Christus, als voltooiing van een reeks voorbereidende daden van Gods verlossende daden en naar verlossing strevende mensheid. De kanalen waarlangs deze openbaringen geschieden, hoeven niet feilloos te zijn. Het gaat erom dat wij, eenmaal ons geweten wakker, de daden en werkingen van God kunnen herkennen en erkennen juist te midden van de menselijke vormen waarmee wij omringt zijn.
De confessionelen: hij wist zich verbonden met de confessionelen, maar hun streven naar kerkrechtelijke handhaving van de belijdenisgeschriften keurde hij af. Men plaatst de kerk buiten de beweging van de Geest, heeft geen kracht van overtuiging in het heden en maakt de kerk tot een monument van een voorbije tijd. Dit kwam overeen met de kritiek van Da Costa in Rekenschap van gevoelens, maar bij feller verzet durfde Da Costa dit ethischirenische standpunt niet vol te houden.
Antirevolutionairen: het antirevolutionaire standpunt, dat met de confessionele nauw samenhing, was een ontzaggelijke dwaling, waardoor de opwekking grotendeels haar geestelijk karakter verloren heeft en niet die weldaad voor het vaderland en de vaderlandse kerk is geworden, die zij had kunnen zijn. Hij was het niet eens, omdat hij het niet eens was met de volstrekte verwerping van de
Franse revolutie. Die revolutie heeft ook veel goeds gebracht. Naast de verwoesting van godsdienstvormen heeft het gezorgd voor het aan het licht brengen van maatschappelijk recht en een vermolmde maatschappij afgebroken. De scheiding tussen kerk en staat is een goede vrucht van de revolutie. Het gaat niet om het veilig stellen van Gods regering via een theocratisch ideaal, maar om de stem van God via het geweten te laten klinken. Hij was het dus principieel oneens met Groen van Prinsterer, maar was zich tevens bewust dat een parlementaire regering in een militaire dictatuur kan omslaan.
§ 8. Samenvatting
De la Saussaye is een eenzame weg gegaan. Later heeft men gezien hoe hij een weg gebaand heeft. Met grote volharding zocht hij de weg naar het hart van het christelijk belijden, naar een hernieuwd christocentrisch denken, dieper dan de humanistische christologie van de Groningers, radicaal tegen de vermenselijking van de religie door de modernen, personalistisch tegen institutionalisering van het belijden van confessionelen, kerkelijk tegen individualisme en separatisme, Israelisch-eschatologisch tegen optimistische-evolutionalistische hoofdstroming van het negentiende eeuwse cultuurbewustzijn.
Kern: onafleidbaarheid, contigent en Israe lische karakter van de openbaring. In Christus komt synthese van openbaring en natuur samen, niet als gelijke grootheden, natuur is omsloten door het heil. Jezus Christus is enige oorspronkelijke feit in de geschiedenis van de mensheid. De verhouding is dusdanig dat Jezus Christus niet uit de geschiedenis te verklaren is, maar de geschiedenis uit Jezus Christus.