Het Empirisme: Hume
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 933 keer
- Treatise of Human Nature
- Wilde totaalfilosofie ontwerpen
- Vertrekt niet van de notie ‘God’
- Problemen baseren op onderzoek van het kennende wezen, de mens
- Bewustzijnsverschijnselen (perceptions)
- Impressions
= indrukken (gewaarwordingen, gevoelens, emoties)
- Ideas
Enkelvoudige ideeën
= voorstellingen die overeenkomen met / refereren naar 1 bepaald ding in de wereld en niet opsplitsbaar zijn in meerdere voorstellingen
Vb. koude, hitte, rood, zoet
Complexe / samengestelde ideeën
= enkelvoudige voorstellingen samenvoegen: combineren van waarneming van meerdere zintuigen en corresponderen niet rechtstreeks met datgene wat we kunnen ervaren
Vb. uitgebreidheid, oneindig, dronkenschap
- Redeneren = ontdekken van relaties
- Over relaties tussen ideeën
= analytische aanpak
- Bewijzend of demonstrerend redeneren
- Leiden tot zekerheid
- Conclusie van een redenering zit reeds vervat in de betekenis van de eerste helft van de redenering
- A priori waar
- Ontkennen houdt contradictie in
- Over relaties tussen waargenomen feiten
= synthetische aanpak
- Over ervaringsfeiten
- Ervaringsgegevens zijn nodig om uit te maken of ze waar of vals zijn
- Ontkenning houdt geen contradictie in, ook al zou de ontkenning vals zijn
- Niet a priori waar
- Empirische hypothesen die, met alle variaties van waarschijnlijkheid, waar of onwaar kunnen zijn
- Causale relaties
= leggen van verbanden tussen oorzaken en gevolgen
- Noodzakelijk verband
= necessary connection tussen A en B als men zegt dat ‘A oorzaak is van B’
- verband op zich kunnen we nooit vaststelling in de ervaring
- oorzakelijkheid = neiging van ons psychisme om, na herhaalde vaststelling van opeenvolging, te besluiten tot een noodzakelijk verband
- kan noch door ervaring, noch door logische redenering als zeker worden beschouwd
- gevolg: inductie is geen logische procedure
- Deductie
= afleiden van conclusies uit bepaalde premissen (als de premissen correct zijn, dan is de conclusie noodzakelijkerwijs ook correct)
- Inductie
= maken van een veralgemening op basis van een beperkt aantal specifieke waarnemingen
- Inductie
- Bezit geen logische zekerheid zoals bij deductieve redeneringen
- We kunnen nooit weten of een inductieve conclusie zeker is (cf. de kip van Bertrand Russell in zijn ‘Problemen der Filosofie’)
- Toetsen aan ervaring = onmogelijk: we kunnen niet alle gevallen onderzoeken waarop de conclusie betrekking heeft
- Mogelijk antwoord:
inductie blijkt in de praktijk te werken
Gevolg: we kunnen door inductie ook tot betrouwbare kennis komen omdat deze dagelijks blijkt uit bepaalde handelingen
Probleem: deze redenering is circulair, omdat ze zelf ook inductief is
- Karl Popper
- Inductie mag niet als basis van de wetenschappelijke methode beschouwd worden
- Natuurwetten = vermoedens die men aan experimenteel onderzoek kan onderwerpen
- Mogelijkheden van kennisverwerving
- we kunnen ons geen ideeën vormen over zaken die totaal losstaan van het ervarene : behalve in het geval van logica en wiskunde kunnen we met zuiver abstracte begrippen niets aanvangen
- ik = ketting (‘a bundle’) van samenhangende en opeenvolgende bewustzijnsverschijnselen: persoonlijke identiteit kunnen we niet ervaren als aparte entiteit
- metafysische uitspraken (alles wat der ervaring transcendeert) kunnen niet met ervaringen in verband worden gebracht en hebben dus geen zin
- feit (= iets wat zich in de werkelijkheid voordoet) kan nooit bewezen worden door een redenering die a priori is (= voor alle ervaring)
- geordende kennis (wetten en theorieën) betreffende de feitelijke wereld, berust op de toepassing van het oorzakelijkheidbeginsel zekerheid over deze zaken kan nooit bereikt worden
RESULTAAT: scepticisme = fundamentele twijfel die nooit kan worden opgeheven
- wiskunde en Newtoniaanse fysica = betrouwbaar (maar: begrippen als ‘absolute ruimte’ en ‘absolute tijd’ zijn niet houdbaar)
- Ethica
- Vertrekt vanuit zijn kentheoretisch uitgangspunt
- Rede kan geen beslissing nemen over de geldigheid van ethische uitspraken
= geen overgang mogelijk van beschrijvende kennis naar waarderend opvattingen
= geen overgang van ‘zijn’ naar ‘moeten’
- Ethische uitspraken drukken geen eigenschap / feiten uit, maar een goedkeuring of afkeuring van bepaalde feiten door ons psychisme
- Individueel hedonisme: af- of goedkeuren is gebaseerd op een associatie die vroeger is gevormd tussen zulke feiten en een ervaring van lust of onlust
- Sympathie: het lange –termijn geluk van de medemens voor onszelf als lustvol ervaren
- Naturalisme, relativisme en emotivisme
- Naturalisme
Uitspraken waarin we iets ‘goed’ of ‘kwaad’ noemen, kunnen afgeleid worden uit feiten, die eventueel wetenschappelijk kunnen worden vastgesteld
- Relativisme
Wat mensen ‘goed’ en ‘kwaad’ noemen is afhankelijk van een aantal factoren:
- Maatschappij
- Tijdperk
- Sociale groep
- Opvoeding
- Emotivisme
Waarde – oordelen zijn volkomen betekenisloos: ethische uitspraken drukken enkel en alleen de emotieve houding van de spreker uit
- Ingreep van Hume
- Traditionele theologisch denken = waardeloos
- Opstellen van begrippensystemen = onmogelijk
- Begrip ‘substantie’ = betekenisloos
- Theologie en metafysica zijn te verwerpen
- Ethica en natuurwetenschap = aanvaardbaar MAAR: geen onderling verband + fundering berust in laatste instantie op neigingen van het menselijke psychisme