Fase IV: Gallische Periode Ijzertijd
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 1010 keer
Door het gebrek aan politieke eenheid werden de Kelten al gauw verdrongen door het groeiende Romeinse Rijk. Door de nieuwe markteconomie van de Middellandse Zee ontstond een afzetmarkt voor ambachtslui en handelaren. Zij maakten deel uit van een sterk gehiërarchiseerde samenleving, waarin ook een rol was weggelegd voor priesters.
Van tribale structuren ging men over naar de eerste staten ten noorden van de Alpen. Hierbij ontstonden oppida, die vanaf 200 een proces van verstedelijking doormaakten en daarbij optraden als een soort hoofdplaats. Deze versterkte steden, oppida, functioneerden niet alleen als politiek, maar ook als economisch en religieus centrum.
Tevens stonden ze in voor de eerste muntontwikkeling in Europa, aanvankelijk met kopieën, maar algauw door een lokale eigen munt. Dit proces trad echter niet op in onze streken, de noordgrens van de urbanisatie kunnen we vastleggen tussen Normandië en Bohemen, via Zuid-Luxemburg.
Enkele voorbeelden van oppida zijn Bibracte (van de Aedui), Gergovia, Titelberg, Stradovice, Villeneuve, … Allen delen ze een strategische inplanting op een hoogte of aan een verkeersas. Door kilometers van ommuring uit steen, aarde en hout geven ze een erg versterkte indruk. Intern is er een intense dambordbewoning met diverse, verschillende wijken.
Een bekende site is die van het Duitse Manching, dat op een vlakte ligt maar zijn bestaan dankt aan een nabijgelegen rivier. De omwalling is zodanig lang dat ze onbeschermbaar moet zijn geweest. Ze is een zogenaamde ‘murus gallicus’, een onbrandbare noch vernietigbare versterking, waarbij een houten raamwerk opgevuld werd met stenen.
Bij de oppida werden niet langer Griekse maar Romeinse amfora aangetroffen. Noordelijker zijn deze onbekend, wat doet vermoeden dat de handelswegen daar erg beperkt waren. Men leefde er blijkbaar verder in de vroegere tribale structuur in plattelandsdorpen.
Tevens zien we in deze periode de opkomst van de aedificia, grote landerijen die ontstaan naast de vici of gehuchtjes uit de vroegere periodes. Overal in Europa ziet men ze optreden, omringd door grachten die functioneren als afsluiting, niet als verdediging. Deze nieuwe stijl van boerderijen heeft allerlei functies in productie en opslag.
Echter blijft het een martiale maatschappij waarin oorlogen en migraties een voorname rol spelen. Talrijke allianties worden bezegeld met gijzelaars en schatten. Deze schatten zijn over volledig Gallië te vinden, soms ook binnen een religieuze context (zoals in Frasnez-les-Buissenal). Bij dergelijke muntschatten (zoals gevonden te Heers, Beringen en Thuin) merkt men op dat de geldstukken een Grieks motief hebben, dat wil zeggen dat het gezicht in profiel is en dat er vaak een wagen met paard afgebeeld wordt.
Door de Romeinen werd Gallia Narbonensis al snel ingenomen. Tijdens de periode dat Julius Caesar daar het bewind als proconsul uitoefent voelen de Aedui zich bedreigd door de Helveten. Zij vragen om hulp en Caesar neemt in enkele expedities geheel Gallië in. Zijn rol hierin beschreef hij in zijn ‘De Bello Gallico’, dat echter een politiek propagandamiddel blijft en dus met een kritisch oog dient bekeken te worden.
De wisselende interne politieke verhoudingen, ook binnen de stammen, spelen in zijn voordeel. Zo werden enkele graven van ‘collaborateurs’ opgegraven (vb. Clemency, Goeblingen) die gevuld zijn met rijk Romeins materiaal zoals emmers en zeefpannen. Onder meer de Germaanse cavalerie kwam hem meer dan eens te hulp, iets wat te zien is in de vondst van sporen in diverse graven.
Op deze wijze kon iedere Gallische weerstand neergeslagen worden. In 54 v.C. dient Ambiorix over de Rijn te vluchten en twee jaar later verliest Vercingetorix de slag bij Alesia, waarna hij als gevangene vermoord wordt.
In de naamgeving van onze streken zijn diverse fouten gemaakt. Zo zijn Galliërs in heel Europa Kelten, en niet enkel tot aan de Rijn, zoals Caesar beweerde. Hij stelde dit zo voor omdat hij niet in staat was deze rivier over te steken. Daar heerste echter ook dezelfde cultuur, iets wat onder andere uit de naamgeving af te leiden is. Ook de Eburonen, die door Caesar reeds als Germanen werden gezien, mag men onder de Kelten rekenen. Pas later zullen de echte Germanen de Rijn oversteken.
Het gebied zelf wordt onderworpen aan een driedeling in Aquitanië, Celtae Vel Gallici en Belgae. Dit laatste bevatte naast onze streken slechts een klein Frans deel in plaats van volledig Noord-Gallië of ‘België’. De stammen die onze gewesten bewoonden zijn, van west naar oost, de Menapiërs, de Nerviërs, de Aduatuca, de Eburonen en de Paemani.
De Gallo-Romeinse beschaving betekent het einde van de protohistorie, hoewel die cultuur nog een tijd zou voortleven in de onveroverde gebieden.
Germanen in Noord-Europa
In Noord-Europa treffen we de Germanen. Ze zijn ons goed gekend dankzij Romeinse teksten, oa van Tacitus: De Germania. Cimbri en Teutonen, stammen uit Noord-Duitsland trekken op het eind van de tweede eeuw door Gallië. Ze vormen een voorbode van de latere Germaanse stammen die zich vanaf de eeuwwisseling aan de rechteroever van de Rijn gaan vestigen.