DE LATE BRONSTIJD
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 1063 keer
Inleiding
Doorheen de latere Bronstijd verdwijnt het evenwicht tussen de vijf complexen. Veranderingen omstreeks het jaar 1350 v.C. luiden de rijkste periode van de protohistorie in, waarbij het metaal alomtegenwoordig wordt in Europa. Brons komt in een andere sfeer terecht, waarbij het optreedt als sociaal symbool, iets wat men afleidt aan de riviervondsten.
Men ziet minder individuele inhumaties in monumentale grafheuvels voor de elite. Daarnaast vormen er zich namelijk ook uitgestrekte grafvelden, urnenvelden genaamd, waarbij het gecremeerde lijk geplaatst wordt in een urne in kleine vlakgraven. Dit graf fungeert niet langer als de drager van een sociale symboliek.
Gordon Childe dacht bij deze twee fenomenen aan migratie en diffusie vanuit het oosten. Ondermeer de steppevolkeren en de zeevolkeren (bekend van de Egyptische teksten en verantwoordelijk geacht voor de ondergang van de Myceense beschaving) zouden hun invloed hebben uitgeoefend en mogelijks aan volksvermenging hebben gedaan.
Nu doet men deze optiek, met een eengemaakte urnenveldcultuur, af als te simplistisch. Eerder draagt men een model voor waarbij vele culturen een gelijk funerair ritueel kennen, iets wat zijn oorzaak kent in de interne maatschappelijke veranderingen die veroorzaakt werden door het metaal.
Deze periode van expansie vormt een afwisseling van crisis en bloei. Men vermeerdert de landbouwproductie door de technische innovaties, waarbij de verhoogde voedselcapaciteit leidt tot een toename in het bevolkingsaantal. Rond 800 v.C. is er sprake van een clash tussen demografie en capaciteit. Marginale gronden worden nu in landbouwgronden omgevormd.
Als men tijdens de Bandkeramische periode nog nieuwe gebieden kan ontginnen, dan dient men tijdens de late Bronstijd uit te wijken naar oeverdorpen. Dit door de veralgemening van de kerende ploeg, de nieuwe gewassen en de uitvinding van de bronzen sikkel. Deze leidden tot een continue expansie van het rendement tussen 1400 v.C. en 800 v.C. (hoewel de begindatum van deze bloei in onze streken pas rond 1100 v.C. moet geplaatst worden). Een stijging van de landbouwproductiviteit die samengaat met specialisatie op het vlak van landbouw. De Bronstechnologie gaat zich ook veralgemenen en bereikt hogere technische toppen.
Deze periode is er een van druk en competitie, van socio-economische verschillen die zorgen voor interne verandering. Hoewel het elitesysteem verdwijnt, zien we geen egalitaire maatschappij ontstaan. Let wel: het oude krijgerideaal verdwijnt niet. De martialiteit van de gemeenschap valt af te leiden uit de rijke Oost-Europese depots van Çaka en Presov. Oorlogsvoering blijkt een belangrijke sociale competentie. Wapens en de mythe van de krijger hebben een belangrijke plaats in de maatschappij. De overgang van inhumatie naar crematie veralgemeent zich over Europa, dit gaat samen met een dichotomie tussen de hemel (crematie) en de ondergrond (deposities in meren, moerassen en rivieren).