de Candolle
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 961 keer
· Sprak Galton tegen en benadrukte de invloed van Omgeving op intelligentie. – De meeste geniën leefden in democratische landen. Rijke families etc.
◦ Hij vond dat hij meer gelijk had dan Galton omdat hij meer en uitgebreider onderzoek had gedaan naar biografische documenten van families.
· Na de reacties van de Candolle stelde Galton zijn opvattingen een beetje bij en zei dat intelligentie Grotendeels door erfelijkheid is bepaald maar ook deels afhankelijk is van Omgeving. – Galton bedacht de ‘term’: Nature and Nurture.
· Galton onderzocht als eerste de verschillen tussen Eeneiige tweelingen en Twee-eiige tweelingen. Twee-eiige tweelingen hebben 50% dezelfde genen en zijn dus net zo verwant aan elkaar als een ‘gewone’ broer en zus bijv.
◦ Eeneiigige tweelingen hebben dezelfde genen.
· De uitkomst van deze studie was positief voor Galtons’ Nature-opvatting’:
1. Eeneiige tweelingen: Deze tweelingen vertoonden ze soortgelijke psychische en fysieke eigenschappen wanneer ze in dezelfde omgeving opgroeiden en terwijl ze te maken kregen met verschillende levenservaringen.
2. Twee-eiige tweelingen: Verschilden erg van elkaar terwijl ze in dezelfde omgeving opgroeiden
· Kritiek op Tweelingen studie Galton:
1. Hield geen rekening met het feit dat eeneiige tweelingen, omdat ze hetzelfde uitzien, als hetzelfde worden behandeld door de omgeving.
2. Uiteindelijk ontstonden er Wel verschillen tussen deze eeneiige tweelingen en dit zou juist duiden op de invloed van omgeving.
Eugenetica: Het idee van Galton om het menselijke ras te ‘verbetern’ door slimme (perfecte) mensen met elkaar te laten trouwen en kinderen te laten krijgen.
Twee belangrijke uitvindingen van Galton;
1. Intelligentie testen: Om zijn eugenetica in de praktijk te brengen moest Galton eerst intelligente mensen identificeren. Daarom vond hij de Antropocentrisch Laboratorium uit waar de intelligentie van mensne gemeten kon worden aan de hand van reactie snelheid en andere simpele testen. – Dit idee was niet plausibel. Binet kwam met de eerste goede intelligentie test, maar Galton legde de basis ervoor.
2. Statistische correlatie en Regressie: Galton wilde onderlinge relaties tussen eigenschappen ontdekken bij mensen. Na het verzamelen van grote hoeveelheden data over de lengte van volwassen kinderen en diens ouders, deelde hij de data in in een Matrix. In deze Matrix ontdekte hij een patroon:
Regressie naar het midden: Extreme scores van de ene variabele corresponderen met de scores van de andere variabele die minder ver van het gemiddelde aflagen. Bijv: Extreem kleine kinderen hebben ouders die minder onder de gemiddelde lengte zitten.
Als hij deze corresponderende resultaten in een grafiek zetten kreeg hij een rechte Regressielijn. Hoe meer perfect de relatie tussen 2 variabelen, hoe rechter de lijn: dus hoe meer de lengte van het kind overeenkomt met de lengte van zijn ouders, hoe rechter de lijn. De helling is gelijk aan 1.
Dus de Helling van de lijn in de grafiek geeft de sterkte van de associatie tussen de twee variabelen aan. Bij een absoluut geen overeenkomst tussen variabelen is de helling 0 en dus een horizontale lijn.
Correlatie coëfficiënt: De maat (Helling) die de sterkte in associatie tussen twee variabelen weergeeft, variërend van waarde tussen 0 en 1. (Bijv: 0.8= Sterke correlatie.
Door Pearson werd deze techniek verbeterd. Er konden nu ook negatieve coëfficiënten zijn: wanneer de ene variabele Hoge scores had en de andere variabele Lage scores.
Vanaf nu werd correlatie bij alles toegepast, niet alleen bij bepalen erfelijkheid