Commercialisatiemodellen
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 1053 keer
De aanwezigheid van voldoende vraag en aanbod en van een vrije markteconomie liggen aan de basis van economische groei.
Adam Smith (ook wel de vader van de klassieke liberale economie genoemd) ziet in de 18de eeuw de Engelse economie als eerste van de wereld enorm groeien. Hij reageerde tegen het mercantilisme: niet de staat, maar de markt is belangrijk (ook voor innovatie). Vooral vanuit de vraag (meer nog dan het aanbod) moet de stimulans komen. Hij gaat er van uit dat gedragingen van de mens worden bepaald door eigenbelang. De markten reguleren dat eigenbelang, en dit is ten gunste van de maatschappij: er is meer productie, en uiteindelijk is het ook ten gunste van de mens zelf. Het nastreven van individueel belang zorgt voor algemene welvaart.
Dit leeft door tot de dag van vandaag, met een belangrijke revival in de jaren ’90. Er zijn vele variaties op dit model:
Von Thünen-model: 19de eeuw: Smithsiaans model met nuances: men moet ook rekening houden met de productiekosten, en dan vooral de transportkosten. Bossen liggen het dichtst bij de stad, aangezien het vervoer namelijk duur is). Dit is dus een geografisch model.
Bruce Cambell en Richard Britnell: vertegenwoordigers van het hedendaagse Smithiaanse marktmodel.