Buitenlandse politiek en dekolonisatie
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 1059 keer
De Nederlandse neutraliteitspolitiek had gefaald en Nederland koos na de oorlog dan ook om deel te nemen met de Verenigde Naties, alsook aan de Europese en Atlantische allianties. In het bijzonder met België en Luxemburg verbeterden de relaties. Er was al eens een ontwerpverdrag voor onderlinge samenwerking geweest in 1927, maar dit was gesneuveld in de Eerste Kamer. In 1944 werd door de regeringen in ballingschap in Londen de grondslag gelegd voor verdergaande samenwerking in de Benelux.
Deze nieuwe internationale politiek kwam ook door economische overwegingen en vrees voor de SU. De integratie van Europa was nodig voor het verdelen van de Marshallhulp en de SU werd gezien als een agressieve staat. Dit was ook een extra argument voor het sociale beleid: armoede zag men immers als voedingsbodem voor sociale onrust en communisme.
In Azië was Nederlands-Indië snel door Japan veroverd. Dit had grote politieke en sociale effecten. Voor WOII was er nationalisme gegroeid die zich keerde tegen de kolonisator. Nederland reageerde hierop met het toekennen van bepaalde rechten zoals een Volksraad, maar ook met onderdrukking en gezagshandhaving. Twee dagen na de Japanse capitulatie werd op 17 augustus 1945 de Republiek Indonesië uitgeroepen door A. Soekarno, die met de Japanse bezetter had samengewerkt en Mohammed Hatta.
Bij terugkeer stuitten de Nederlandse autoriteiten olv luitenant-gouverneur-generaal H.J. van Mook op gewapende tegenstand. Er ontstond een militair conflict dat Nederland verloor. Eind 1949 werd de soevereiniteit overgedragen aan een federaal Indonesië dat een eenheidsstaat onder president Soekarno bleek te zijn. Nederland had nooit gezien hoe breed de steun voor onafhankelijkheid bleek te zijn (zoals de VS) en hoe weinig men op militair vlak kan uitrichten in Indonesië. Ook werden een aantal diplomatieke oplossingen verkwanseld. In 1963 werd ook nog Nieuw Guinea aan Indonesië overgedragen. Een volksraadpleging in 1969 bevestigde de soevereiniteitsoverdracht.
Met de kleine en weinig betekenisvolle bezittingen in Midden-Amerika, Suriname en de Nederlandse Antillen, was er een rustiger contact. Na ingewikkelde besprekingen werd Suriname in 1975 onafhankelijk. Met de Nederlandse Antillen die een grote mate van zelfstandigheid hebben duren de gesprekken nog altijd voort.
Voor de Europeanen in Indonesië kwam de periode net na de onafhankelijkheid (de bersiap-periode) hard aan. Jeugdige en ongedisciplineerde groepen nationalisten traden zeer gewelddadig op en de meeste integreerden weer in de Nederlandse samenleving. Dit gold minder voor de Zuid-Molukkers die vanuit Nederland voor een onafhankelijke Zuid-Molukse Republiek streden. Het verlies van Indonesië was voor de Nederlandse economie een harde slag, maar het kon worden opgevangen