Menu

Socrates en Plato: ethiek en utopie

Deel dit artikel:

Socrates (5e en 4e eeuw voor Christus)

  • We weten heel weinig met zekerheid over zijn leven en kennen we zijn theorieën uit teksten van anderen, vooral van zijn studenten Xenofoon en Plato
  • Socrates verplaatste de filosofische discussie van de natuurfilosofie van de eerste Griekse filosofen naar de ethiek (wat is het goede leven?) à hij verzette zich tegen de scepsis van de sofisten, die volgens hem te ver gingen in hun relativisme
  • Filosoferen betekende voor hem ‘kritisch onderzoeken van het menselijke denken en handelen en de vorming van de jeugd’
  • Net als de sofisten was hij een leraar, maar zijn methode was hoogst origineel: hij wilde aantonen dat de meeste mensen niet zo logisch of consequent dachten en zeker niet handelden
  • 1e woord in Plato’s werk typeert de kern van Socrates’ filosofische optreden: ‘afdalen’ à hij daalt af van het centrum van Athene naar het commerciële hart van de havenstad Piraeus, daar treedt hij in dialoog met kooplui zonder daarom negatief te staan tov hun commerciële logica ivm wat wijsheid juist inhoudt (alleen via wederzijdse interesse komen ze tot inzicht: door elkaar te beluisteren ipv te moraliseren à de basis is het vertrouwen in het feit dat de mens in mogelijkheid is zelf tot ware kennis te komen wanneer hij ingaat op kritische vragen, hierdoor relativeer je je eigen standpunten)
  • Hij was niet geliefd bij autoriteiten (die hij publiekelijk in hun hemd zette door zijn scherpe,onbarmhartige vragen
  • Hij toonde aan dat veel mensen belangrijke functies vervulden waarvoor ze niet of weinig competent waren à hij werd beschuldigd van goddeloosheid en corruptie van de jeugd + veroordeeld tot het drinken van de gifbeker + hij werd terechtgesteld
  • Hij was geen negatieve denker, hij noemde zijn methode een geestelijke bevallingstechniek of maieutiek (is er op gericht om de waarheid, die ergens in elk van ons verborgen zit, geboren te laten worden) à de vroedvrouw als metafoor voor de filosoof
  • Socrates ging ervan uit dat het moreel juiste kon worden gekend en aangeleerd (in tegenstelling tot wat sofisten beweerden) en dat het juiste inzicht in het morele altijd leidde tot een juist uitzicht wat het (morele) handelen betreft à het ware (inzicht) leidt dus bij Socrates tot het goede (uitzicht), maar ook tot het schone (zin-zicht)
    à in het goede handelen volgens het ware denken wordt de mens een schone mens (schone is dan de harmonie tussen het ware en het goede)

    MAAR: wat is nu het juiste inzicht? à het is het inzicht dat het ware (niet altijd het economische) nut (als uitzicht) en geluk (zin) van mensen tot stand brengt:
    - ken jezelf (zodra ik weet wie ik ben, weet ik ook wat ik moet doen om juist en moreel te leven
    - we moeten in ons een goddelijke beginsel ‘het daimonion of daimon’ herkennen: soort van geweten dat we opnieuw moeten leren beluisteren en dat we gewoonlijk zoveel mogelijk door het vervullen van veel behoeften, doen verstommen

    parallel met de oosterse filosofie die ongeveer in dezelfde periode van de geschiedenis ook behoeften als hebben, kunnen en gelden een halt toeroepen à het komt er dus op aan die valse behoeften te ontmaskeren en te verwerpen à wie het minste nodig heeft, staat het dichtst bij de goddelijke waarheid in zichzelf
  • De staat moet dus niet worden geregeerd door handige politici, maar door filosofisch gevormde mensen
  • Socrates is historisch oa belangrijk omdat hij zo’n grote nadruk heeft gelegd op de waarde van elk individu (daimonion), op de eerlijkheid en op het samengaan van moraal en politiek
  • Er zijn wel problemen met Socrates’s bevallingstechniek, omdat de waarheid zich ook via andere onderzoeken en experimenten ontwikkelt en die waarheid niet zomaar in elk van ons verborgen zit (maar zolang we de nadruk blijven leggen op het morele, blijft de methode van Socrates nog altijd gelden)

Plato (5e en 4e eeuw voor Christus)

  • Aristocratische leerling van Socrates, die oa via het christendom nog steeds een grote invloed uitoefent op ons (vb. ‘platonische liefde’) + hij is de eerste idealist uit de geschiedenis van de westerse filosofie
  • Plato’s ideeënleer zegt dat niets in de materiële werkelijkheid zo volmaakt is al het idee dat we ervan hebben (in ons gewone taalgebruik zijn ‘werkelijkheid’ en ‘ideaal’ begrippen die elkaar uitsluiten) à de echte werkelijkheid is dat ideaal en wat wij de realiteit noemen, is een zwakke afschaduwing van dat ideaal
  • Hij illustreert dit adhv de allegorie van de grot, waarin uiteengezet wordt hoe de mens als een vastgekluisterde in een grot niets anders ziet dan schaduwen van de werkelijkheid, de wereld van ideeën is onveranderlijk en bovenzintuiglijk à het feit dat we via begrippen (de man, de vrouw, de stad,…) tot de wereld van de ideeën kunnen opstijgen, bewijst de onsterfelijkheid van onze ziel
  • Plato beschouwde in zijn Phaedrus de ziel als het intellectuele (inzicht) en morele (uitzicht) zelf à hij zag de ziel als een driespan, bestaande uit de rede (de logos of de wagenmenner), die zorgt voor evenwicht tussen twee aspecten van ons handelen (paarden): onze wil (de thumos of het nobele paard) en onze lust (de epithumia of het weerspannige paard) à tijdens dit allesbehalve ideale leven zit de ziel gevangen in het lichaam, dat tot de materiële en dus onvolmaakte wereld behoort
  • De zin van het leven vinden we wanneer we er in ons streven op gericht zijn de ontwikkeling van onze geestelijke vermogens te stimuleren en ons door het lichaam zo weinig mogelijk te laten binden
  • Deze dualistische scheiding tussen de (goede) ziel en het (slechte) lichaam had gevolgen:
    - een seksuele moraal in het christendom die het genieten van het lichaam lang verdacht maakte
    - het verschil tussen de sociale status van arbeiders en van bedienden
    - de minderwaardige positie van de vrouw
  • Plato’s kennisleer berust op deze ideeënleer: we kunnen alleen maar kennen omdat we ons de wereld van de ideeën, waaruit onze ziel komt, kunnen herinneren (kennis = herinnering)
  • Het hoogste idee is het idee van het ‘schoon-goede’ (kalos-agathos), verwezenlijkt in God, het absolute Schone en Goede
  • De allegorie van de grot kan worden toegepast op de kennisleer: de moeite die de vastgekluisterde mensen moeten opbrengen om zich te bevrijden, is een metafoor voor het intense nadenken over het ware à dit vergt veel discipline (thumos) om verleidingen (epithumos) te weerstaan à uit de grot ontsnappen en het daglicht aanschouwen = het opstijgen van de ziel naar de ideeënwereld (eens men uit de grot ontsnapt is en de verbondenheid met het schoongoede heeft ervaren, is het niet meer zo simpel om zich zomaar met ‘gewone’ menselijke aangelegenheden bezig te houden
  • Plato’s deugdenleer zegt dat de deugd erin bestaat orde en harmonie van de ziel te bereiken voor de mensen die in de stof gevangen zitten (dit gebeurt door: wijsheid, dapperheid, matigheid en rechtvaardigheid à later kwamen geloof, hoop en liefde voorop te staan)
  • Een deugd = positieve eigenschap waar iemand over beschikt, als uitzicht op wat het juiste handelen inhoudt
  • Plato’s deugdenleer is tegelijkertijd een richtsnoer voor het politieke handelen, voor het verwerkelijken van de zo ideaal mogelijke, utopische staat à het is de plicht van de staat om de mensen tot de deugd op te voeden, maar aangezien de zogenaamde ‘natuurlijke’ ongelijkheid van de mensen zijn er verschillende deugden voor verschillende standen: - boeren/arbeiders: bescheidenheid, gehoorzaamheid en matigheid
    - soldaten/ambtenaars: dapperheid en moed
    - heersers: praktische wijsheid
  • De staat moet dus door filosofen geleid worden, want alleen zij bezitten die wijsheid en kunnen de juiste wetgeving invoeren à in praktijk is zijn poging om zo’n ideale staat op Sicilië te stichten mislukt, maar met Plato begint de lange reeks van utopieën (utopieën = modellen van de ideale maatschappij, die vandaag onder meer in bepaalde politieke manifesten worden voortgezet)
  • De ideale maatschappij moet heel hiërarchisch en totalitair en ondemocratisch zijn want uitgegaan van de minderwaardigheid van de materiële werkelijkheid (aarde, lichaam, arbeiders, boeren) tegenover de wereld van de geest, cultuur, vrije tijd (ideeën, ziel, aristocraten) à dit idealisme diende er vaak toe om bestaande machtsverhoudingen te verdedigen + het kan ook helpen om de werkelijkheid niet als de enig mogelijke te beschouwen en over alternatieve vormen van individueel en collectief leven na te denken
  • De leerling van Plato, Aristoteles, zal van dit absolutisme afwijken

Relevante artikels

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen

Door het bezoeken van onze website gaat u ermee akkoord dat wij cookies gebruiken om ervoor te zorgen dat u de beste ervaring krijgt.
Ik begrijp het !