Keynesiaanse school
Aan het begin van deze eeuw is het neoklassieke denken vooral gericht op de micro-economie. In de neoklassieke opvattingen op macro-economisch gebied staan de kwantiteitstheorie en de wet van Say centraal.
Ze ontkennen de mogelijkheid van onvrijwillige werkloosheid. Lonen en prijzen worden tevens flexibel verondersteld.
De macro-economie schept zijn eigen vraag en zorgt dus voor een macro-economisch evenwicht. gepaard met full-employment geld slechts ruilmiddel (hier irrelevant)
John Maynard Keynes zet zich af tegen de keynesiaanse leer in zijn opus magnum The General Theory of Employment, Interest and Money.
Hij is voorstander van het begrotingsbeleid om de tewerkstelling in perioden van depressie op te voeren.
president Roosevelt new deal politiek
later ook: Kennedy en Johnson belastingsverlagingen
Keynes’ aanbevelingen over een anticyclisch budget worden orthodoxie in de leer van de openbare financiën van de jaren 50’ en 60’.
Jaren 30’ tegenstand Keynesiaanse leer.
o.l.v. Pigou de dalende prijzen verhogen tijdens de depressie de reële waarde van de kasvoorraden en aldus de macro-economische vraag stimuleren en op die manier de tewerkstelling weer op niveau kunnen brengen Pigou-effect.
Tot jaren 50, 60 keynesiaanse leer macro-eco. jaren 70 Milton Friedman
monetaristische contrarevolutie
Keynes’ verdienste: het macro-economische raamwerk ontrafeld in de economie.
Keynesiaanse leer vooral bekendheid door zijn leerlingen:
John J. Hicks en A.H. Hansen. Hicks-Hansen diagram