De outputbeslissing in de lange periode
- Gepubliceerd in Economie
- Lees 1703 keer
Op lange termijn, regel: alle productiefactoren zijn variabel. Maximum-flexibiliteit op LT. Alles kan. Hoe kan ik de kosten minimeren om bepaalde output te realiseren als ik alle productiefactoren kan variëren? Principe eronder: als je moet kiezen tss bepaalde hoev arbeid of kapitaal, dat je rekening houdt met kostprijzen vd 2 productiefactoren. Juiste combi: die dat de kosten minimeert. Bv land waar arbeid duur is, maar kapitaal goedkoop->dan ga je proberen dure arbeid te vervangen waar het kan door goedkoper kapitaal. Dus daar waar kapitaal voorhanden is, gebruikt men kapitaalsintensieve productietechnieken en in landen waar je veel goedkope arbeid hebt, zie je meer arbeidsintensieve technieken in dezelfde sector. Vb: als je op reis gaat naar Engeland, je hebt er veel minder tussenkomsten vd overheid op vlak van lonen, sociale zekerheid enz. In de regel is laaggeschoolde arbeid veel goedkoper dan op het continent. Bij ons in supermarkt: 1 kassa, mensen moeten aanschuiven, terwijl in Engeland heb je grote supermarktketens met meer kassa‟s (meer personeel) en soms heb je daar ook inpakkers (werken tegen lage lonen). Dus owv feit dat arbeid daar goedkoper is dan kapitaal, heb je een meer arbeidsintensieve productietechnologie. De keuze vd juiste productietechniek hangt vooral af vd relatieve factorprijzen. Belangrijk regeltje nog:
Dat de langetermijn totale kosten altijd kleiner zijn dan de KT-totale kosten, behalve wanneer inzet vd vaste productiefactor exact hetzelfde is als wat je zou doen op LT!
Reden niet moeilijk: op LT heb je meer flexibiliteit, mogelijkheid om alle productiefactoren aan te passen, juist zoveel inzetten die je nodig hebt tegen gemiddelde kosten die zo klein mogelijk zijn. Het feit dat je op LT meer flexibiliteit hebt, maakt dat de kosten op LT kleiner zijn dan de KT-gemiddelde kosten. Ook al heb je max flex, heb je in vele productieprocessen U-vormige verlopen van gemiddelde kosten. Omdat je schade-effecten hebt. 2 grote zones: schaalvoordelen (besparingen door schaal) en schaalnadelen/diseconomies of scale (omgekeerde van besparingen owv de schaalgrootte).
Schaalvoordelen: technisch kenmerk ve productieproces. Je
verhoogt alle productiefactoren met een bepaalde factor, dan stijgt de
Meer input levert u meer dan proportionele output op. Schaalelasticiteit: verhouding tss stijging vd output, gedeeld door procentuele toename vd input. Dat is altijd een procentuele toename van iets tov de procentuele toename van iets anders. Zo kan je schaalelasticiteit gebruiken om te kijken wat effect is van verhogen van inputs. Gemiddelde kosten dalen als er schaalvoordelen zijn. Dat is ook manier om te zien of er schaalvoordelen zijn. Waarom? Als je productiefactoren met 20% laat stijgen en hun prijzen blijven hetzelfde (arbeid verandert niet enz), dan stijgen de kosten ook met 20%. Maar als output stijgt met 30%, omdat je technische schaalvoordelen hebt, dan gaat de totale kost maar 20% stijgen. De gemiddelde kosten gaan dan een dikke 10% dalen.
Schaalnadelen: je verhoogt input met bepaald % en output stijgt met minder dan een bepaald %. Schaalelasticiteit is kleiner dan 1. Dan heb je productieprocessen waarvan men zegt: dat zijn constante schaaleffecten. Vooral productieprocessen die kleinschalig zijn. Bv naai-atelier: je kunt 1 naaimachine maar combineren met 1 bediener van naaimachine. Dat zijn productieprocessen die typisch constante schaaleffecten hebben. Je kan aantal machines ver3voudigen, is output ook 3x groter. De gemiddelde kosten zijn constant in dat geval.
Minimum efficiënte schaal Wat? In heel veel sectoren zijn er schaalvoordelen en die zijn belangrijk. De gem kosten dalen met het productieniveau. Er kunnen in BE slechts enkele krantenproducenten zijn bv minimumefficiënte schaal: kleinste outputniveau waarbij LT-gemiddelde kosten nauwelijks dalen. Oorzaken van schaaleffecten
Als je in sector wil instappen en je hebt zeer hoge vaste kosten, dan heb je meestal schaalvoordelen, want hoe meer je produceert, dan kan je die vaste kosten meer uitsmeren, bv netwerksectoren, oa Fluxys (gas naar distributiemaatschappijen). Alle kosten van dat bedrijf zijn bijna vaste kosten. In zo‟n sectoren heb je meestal enorme schaalvoordelen in vgl met de omvang vd markt. Er is maar 1 bedrijf, omdat er zo‟n grote schaaleffecten zijn. Software-ontwikkeling: dikwijls kleine bedrijven, maar je moet erin investeren en eens je die hebt: distributie enz kleine kosten in vgl met ontwikkeling vd software. Schaalvoordelen.
Research en development sectoren: grote vaste kosten, investeren en eens die investering is gedaan, dan worden de vaste kosten zeer klein. Bv farmaceutisch bedrijf, ontwikkeling van nieuwe molecule, dat kost miljarden. Maar eens je het product dan hebt ontwikkeld, de kost vh maken van die pillekes, dat kost bijna niets, dat is standaard chemische stuff dat op de markt beschikbaar is, doorgaans lage kostprijs daarvoor. In die sectoren is het aantal bedrijven heel beperkt.
Schaalnadelen: komt meer voor dan de voordelen. Beperkingen op management controle, hoe groter het bedrijf, hoe moeilijker het te besturen, de kosten te controleren.
Congestie: bv A‟pen met grote zeehaven, je bent gebonden aan de locatie vh bedrijf. Just in time productie kan al heel moeilijk in A‟pen, just in time: voorraden van grondstoffen minimaliseren en alles net op tijd proberen aan te voeren. De voorraad w op een mobiele wijze gehouden. Bedrijven die dat kunnen doen, kunnen hun kosten minimeren, want id voorraden zitten enorme sommen geld. Locatie die onderhevig is aan congestie: dan ben je onzeker wanneer uw camion gaat aankomen! Locatie probleem in A‟pen ondertussen.