Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

. Theoretische beschouwingen over staat en staatsvorming

Volgens Max Weber is de staat een politieke organisatie van een bepaalde menselijke samenleving binnen een specifiek territorium. De organisatie ervan is relatief duurzaam en de leiding is in handen van een bestuurlijke staf die regeert en bestuurt door middel van uitvaardigen en doorvoeren van regels via vaststaande procedures.

Norbert Elias bouwde voort op deze definitie en ontwikkelde de theorie verder uit. Hij geeft geen strikte of formele definitie van staat, maar een procesmatige benadering van staatsvorming. Belangrijke aspecten hierbij zijn dat een staat enkel kan ontstaan in een samenleving met een hoge functionele differentiatie, gekenmerkt door een gedifferentieerd en gespecialiseerd centraal bestuurapparaat met monopolie op geweld en belastingen. Zijn visie op de koningsfiguur of de ontwikkeling van monopolie mechanisme van macht draait rond de strijd om een machtsmonopolie volgens de wet van de survival of the fittest. Het is een blinde, ongestuurde strijd zonder teleologische visie en een machtsmonopolie gevestigd door belastingsinning en geweld. De macht wordt onpersoonlijker en meer geïnstitutionaliseerd door schaalvergroting en functionele differentiatie van de maatschappij. De instellingen worden gecreëerd in de schaduw van de vorst, professionaliseren zich en maken de vorst overbodig. Het is wel zo dat het uitspelen van de belangengroepen in de maatschappij afhankelijk zijn van de capaciteit van de vorst.

Norbert Elias heeft oog voor het procesmatige karakter en legt een groot gewicht bij endogene factoren, maar onderschat exogene factoren zoals oorlog, externe ordening van de staten en ontwikkelingen in het buitenland. Het is gebaseerd op het Frans model, maar weinig oog voor de verschillen in ontwikkelingen in Europa.

Charles Tilly stelt als begrip van staatsontwikkeling in West Europa een consolidatie van het staatsterritorium, verloop van centralisering, differentiatie van bestuur van andere organisaties en het tot stand komen van monopolisering en concentratie van dwangmiddelen. Hij heeft weinig ook voor het procesmatige en introduceert het begrip statelijkheid. Koen Koch spreekt hier over verstatelijking ten opzichte van ontstatelijking.

We zien bij Weber en Tilly relatief statistische definities, maar er zijn verschillen tussen staten en staatsontwikkeling afhankelijk van de plaats en tijd. De staat en het statenstelsel zijn voortdurend in ontwikkeling zonder gelijkblijvende structuren, maar voortgaande processen. Er is aandacht voor een noodzaak de fasen te onderscheiden in het proces, niet teleologisch te werk te gaan en een onderscheid tussen staatsvorming in enge en ruime zin.

Lees meer...

Het staatsvormingsproces

Het staatsvormingsproces is van groot belang voor de politieke, economische en sociale geschiedenis. Het bestaat uit verschillende stadia. In enge betekenis gaat het om de politieke, militaire, economische en institutionele eenmaking van staten en in ruime betekenis over natievorming, de omvorming van een staat tot politieke democratie en de ontwikkeling van de verzorgingsstaat.

BEGINPUNT

EINDPUNT

Vorsten als primus inter pares tussen honderden machthebbers

Monopolisering van de macht door staten

Legitimiteit van de vorst is sacraal

Legitimiteit van de vorst is van algemeen belang

Vorst is verantwoordelijk voor recht en vrede, zonder monopolie erover

Staat bepaalt het menselijke bestaan en legt zelf grenzen aan eigen competentie

Vorst heeft enkele persoonlijke dienaars en geen professionelen

Omvangrijk deel van de bevolking is tewerkgesteld als ambtenaar

Staat heeft geen exclusief commando over gewapende mensen

Staat kan de bevolking en economie mobiliseren voor oorlogvoeren

Vorst wordt geacht te leven van domeininkomsten

Staat legt beslag op een deel van het nationale inkomen en herverdeelt het daarna

Het succes van vorsten bij de uitbreiding van hun macht zorgt uiteraard voor nieuwe problemen zoals nieuwe gebieden bestuurd door één of andere vorm van rechtmatig bestuur (Machiavelli met il principe). We moeten het fenomeen staatsvorming echter relativeren. Misschien is het niet meer dan een tussenstadium in de geschiedenis, er is een verlies van bevoegdheden aan supranationale organisaties en een verlies voor de bevoegdheden van regio’s. De nationale staat is een typisch Europees product, maar niet altijd succesvol als exportproduct.

Lees meer...

DEEL V: Het staatsvormingproces of de historische wortels van de nationale. Inleiding

De nationale staat is een recent fenomeen (zes à zeven eeuwen geleden, het modernisme twee eeuwen geleden) en heeft een grote impact op het dagelijks leven. Dit vanwege het overheidsbeslag op de economie, de zorg voor onderwijs, gezondheid, veiligheid en de economische infrastructuur, een systeem van regelgeving en wetgeving met rechten en plichten en onze mogelijkheden zijn verbonden met de staat en afhankelijk van de verhoudingen tussen de staten.

Lees meer...

Militarisering en verburgerlijking

We onderscheiden vier stadia in de expansie van de militaire macht: een tijdperk van patrimonialisme (machthebbers actief als oorlogvoerders en rekrutering van eigen troepen en vloten) naar een tijdperk van makelarij met huurlingenlegers naar een tijdperk van nationalisatie met een eigen leger en een eigen militaire structuur binnen de stat naar een tijdperk van specialisatie, waarbij men over ging naar massaconscriptie, organisatie van reservelegers en vrijwilligersleger. Dit laatste begon met de levée en masse in Frankrijk in 1793 en bekwam een algemene tendens in Europa na 1850.

Dit proces van verburgerlijking in een tijdperk van specialisatie zorgde voor een uitbreiding van militaire activiteiten, maar een daling van het relatief belang en een onderschikking aan het burgerlijk bestuur. In vredestijd stabiliseerde het aandeel van de bevolking werkzaam als militair terwijl andere vormen van staatstewerkstelling expandeerden, de uitgaven voor niet militaire activiteiten stegen en het aandeel van militaire uitgaven in het nationaal inkomen daalde ondanks de expansie van dergelijke budgetten. Dit leidde tot beperkingen van de autonome macht van militairen.

Lees meer...

Ongewenste neveneffecten van staatsvormingsprocessen

Er ontstond een creatie van staatsstructuren die niemand wenselijk achtte aangezien machthebbers steeds rekening moeten houden met anderen en organisaties eigen belangen, rechten en noden ontwikkelden wat leidde tot een proces van bureaucratisering. Ook ontstonden nieuwe structuren en instituties en werden deze gebruikt op andere dan de voorziene manieren. Een voorbeeld hiervan is de staatsinmenging in voedselvoorziening wat varieerde afhankelijk van de kenmerken van de staat en zijn dominanten klassen. Ook de vormen van massavertegenwoordiging die onderdanen konden bekomen dankzij onderhandelingen brachten inmenging van de staat in nieuwe activiteiten met zich mee. Dit gebeurde vooral op het domein van productie en distributie met een stijging van de staatuitgaven vooral op het vlak van sociale dienstverlening.

Lees meer...

Expansie van de staat, rechtstreeks bestuur en nationalisme

“Life homogenized within states and heterogenized among states”

Na 1850 ontstond een uitbreiding van de staatsactiviteiten. De macht van de staat expandeerde buiten het militaire domein om. Het militaire kreeg een meer ondergeschikte positie en kwam onder controle te staan van een burgerlijke administratie. De staatsrepressie veranderde van karakter: van een reactie op gebeurtenissen naar een oprichting van een systeem van bewaking en rapportering zodat men zich preventief kon beschermen. Dit zorgde voor een groeiende homogeniteit.

Later kwam het fenomeen van het nationalisme boven. Men refereert naar de mobilisatie van bevolkingen die geen eigen staat hebben rond een eis naar politieke onafhankelijkheid, een fenomeen dat gedurende de hele geschiedenis voortkomt. Daarnaast refereert het naar de mobilisatie van bevolking die een eigen staat heeft rond een sterkere identificatie met deze staat. Dit is pas aanwezig vanaf de negentiende eeuw en word bevorderd door een homogenisering van de bevolking en het opleggen van vormen van direct bestuur. Dit nationalisme werd opgezweept door veroveringen en oorlogen (bedreiging onafhankelijkheid, autonomie verwerven). Beide vormen van nationalisme versterkten elkaar in de loop van de twintigste eeuw dankzij pogingen van de staat om hun onderdanen samen te brengen rond de nationale zaak wat zorgde voor weerstand van geassimileerde minderheden en de vraag naar politieke autonomie versterkte de binding aan de bestaande staat bij groepen die reeds profiteerden van het bestaan van de staat.

Lees meer...

De Franse revolutie

De Franse revolutie bood een model van gecentraliseerd bestuur aan wat leidde tot aanpassingen in andere staten met een vorm van direct bestuur en men legde dit model op in de door Frankrijk veroverde gebieden. Een belangrijke verandering was een antigouvernementele coalitie naar aanleiding van oorlogsschulden, wat leidde tot het ontstaan van een revolutionaire situatie namelijk de vorming van twee blokken die de macht opeisten en beide een aanzienlijk deel van de bevolking achter zich hadden staan. Ook veranderde de relatie tussen lokale en centrale macht, de reorganisatie van het land (geografische herverdeling, administratieve veranderingen en een systeem van levée en masse) en een enorme expansie van het staatsapparaat en de centrale administratie (= bureaucratisering). Deze veranderingen leidden tot verzet en contrarevolutie afhankelijk van groepen en regio’s en het proces van staatsexpansie kende drie belangrijke obstakels...

Lees meer...

Van onrechtstreeks naar rechtstreeks bestuur

“Thus national standing armies, national states and direct rule caused each other”

Voor 1750 gebeurde machtsuitoefening voornamelijk op indirecte wijze. Vaak via machtige tussenpersonen die een relatieve autonomie verwierven, profiteerden van de gedelegeerde staatsmacht en meestal behoorden tot de geprivilegieerde leden van de burgers (landsheren, geestelijken, stedelijke oligarchieën en onafhankelijke krijgsheren). De autonomie van deze intermediaire machtshebbers varieerde sterk van staat tot staat en afhankelijk van hun band met de bevolking (mogelijkheid tot gezamenlijke solidariteit tegen de kroon bij endogene adel, mogelijkheid tot banden tussen de burgers en de nationale autoriteiten dankzij buitenstaanders).

Over het algemeen regeerden deze machtshebbers op relatief stabiele wijze, maar er zijn wel enkele nadelen en risico’s aan verbonden namelijk de beperkte macht van het centraal bestuur, plundering door tussenpersonen en opstandigheid van de bevolking en opstandigheid van de tussenpersonen met het gevaar dat gehele regio’s weerspannig zouden worden.

Vanaf 1750 ontstond een overgang van indirect naar direct bestuur dankzij de overgang van huurlingenleger naar een eigen nationaal leger. Huurlingenlegers waren immers steeds een gevaar voor opstandigheid en betrouwbaarheid en zorgden voor een verhoging van de belastingen. Onderdanen in dienst van het leger konden hogere eisen stellen aan de staat en deze militaire reorganisatie leidde tot een expansie van de staatsactiviteit. In de loop van dit proces werden intermediaire machthebbers uitgeschakeld aangezien zij grenzen stelden aan het extractievermogen van de staat. De machthebbers ondermijnden hun autonome macht door coalities aan te gaan met belangrijke segmenten van de onderworpen bevolking.

Belangrijk was wel de noodzaak om de bevolking te homogeniseren qua taal, religie en ideologie. Wel hield dit een risico in omtrent het vormen van een gemeenschappelijk front tegen de heersers. Voordelen van een homogene bevolking zijn een sterkere identificatie met de machthebbers, vlottere communicatie en het gemakkelijker implementeren van een administratieve innovatie van de een naar de andere regio.

Lees meer...

Vormen van weerstand tegen de staat

Deze staatsinterventie lokte uiteraard verzet uit of op zijn minst nieuwe eisen. De inzet hiervoor waren voorwaarden waaronder de staat controle kon uitoefenen of middelen kon vergaren en een soort eisen die de machtshebbers en de gewone mensen konden stellen aan de staat. Variaties hierop waren afhankelijk van de manier waarop dwang en kapitaal de basis vormden van de staatsvorming. Bij dwang intensieve gebieden ging het over de inzet van controle over land en arbeid, bij kapitaal intensieve over de inzet van kapitaal en handelsgoederen en in regio’s van gekapitaliseerde dwang was de inzet vaak eigendomsrechten. Ook was dit sterk afhankelijk van de homogeniteit van de bevolking. Bij een heterogene, gesegmenteerde bevolking was er minder kans op rebellie. Daarentegen was het gemakkelijker administratieve innovaties door te voeren bij een homogene bevolking. Om deze reden zal de staat de bevolking trachten te homogeniseren d.m.v. taal, religie en juridische regels.

Langzaamaan groeide het verzet uit tot een massa opstand aangezien de vragen en acties van de staat botsten met het rechtvaardigheidsgevoel van de burgers, de burgers zich met elkaar verbonden voelden dankzij duurzame sociale banden, sommige inwoners beschikten over machtige vrienden of geallieerden in binnen en buitenland en de staat zelf bekwam kwetsbaar voor aanvallen. Om deze confrontatie aan te gaan, begon de staat te onderhandelen. Dit varieerde sterk: van voorbeeldstraffen tot gesprekken met het parlement. Al bij al leidde dit tot de verplichting van de staat t.o.v. de burgers en omgekeerd. Wel was dit sterk afhankelijk van de dominante klassen in de staat.

Lees meer...

Variaties per regio

Kapitaal intensieve regio’s zijn regio’s waar zich een grote concentratie van kapitaal voordeden. De kooplieden en financiers speelden een centrale rol aangezien zij de financieringsmogelijkheden van de staat vergemakkelijkten door het gebruik van efficiënte en pijnloze belasting op handel of door de aanwezigheden van goede kredietmogelijkheden. Dit leidde tot een spreiding van de financiële inspanningen. Daarnaast legden zij belangrijke beperkingen op aan de controle van de staat op individuen en huishoudens en stonden zij duurzame bureaucratieën of de vorming van een centrale uitvoerende macht in de weg.

Dwang intensieve regio’s hadden machthebber die hun inkomsten uit directe belastingheffing haalden en oorlog voerden via conscriptie. De macht was voornamelijk in handen van landheren en dorpshoofden die een intermediaire controle uitoefenden. Dit kwam meestal voor in streken van extensieve veeteelt en zelfvoorzieningslandbouw met weinig steden en handel (Rusland, Polen, Hongarije). Het ging hier vaak om een combinatie van machtige adel en aanzienlijke staatsbureaucratie.

Regio’s van gekapitaliseerde dwang waren een soort tussensituatie van beide anderen. Het ging om gebieden met uitgestrekte landbouwzones (gewapende lacht in handen van autonome landsheren) en handelssteden (met geconcentreerd kapitaal uit de handel). Vaak gaat het hier om gebieden waar men vaak de term feodaal of in de zeventiende en achttiende eeuw absolutistisch op plakte. Machthebbers steunden hier zowel op landheren als handelaren dus haalden hun inkomsten zowel uit land als handel en creëerden op die manier een duale staatsstructuur. Het gaat hier om staten die vanuit militair en diplomatiek oogpunt de belangrijkste Europese staten waren zoals Engeland, Frankrijk en Pruisen.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen