Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Bevooroordeeld / prejudice

Superordinate goals;

Doelen die alleen maar gehaald kunnen worden door middel van samenwerken tussen individuen en groepen. Hiervan maakten Muzafer Sherif (1961) gebruik bij het bij elkaar brengen van twee groepen jongeren. Een gezamenlijk doel zorgde er voor dat ze elkaar beter leerde kennen, meer overeenkomsten zagen en daardoor beter met elkaar overweg konden.

Realistic conflict theory; Directe competitie voor belangrijke naar gelimiteerde bronnen an leiden tot vijandige gedragingen tussen groepen.

relative deprication; Negatieve gevoelens gestimuleerd door het geloof dat jeminder krijgt dan een ander.

Bevooroordeling wordt in het bijzonder gestimuleerd tussen groepen die concurreren om bepaalde zaken. Als mensen in kleine groepen worden ingedeeld, gaan ze zich automatisch in het belang van hun eigen groep gedragen (ingroup favoritism). Dit wordt sterker als de groep een minderheid vormt en als de status van de groep waarbij men hoort verbeterd moet worden. De neiging van mensen tot dit verschijnsel kan wel variëren tussen verschillende culturen.

Social identity theory; Je vindt je eigen groep leuker dan de andere groepen om je elfwaardering hoog te houden.


Eigenwaarde wordt voor een deel bepaald door het ‘lot’ van de sociale groepen waarmee we ons identificeren. Soms distantiëren mensen zich van de groep waar ze toe behoren (of van leden van deze groep), als deze falen. Op deze manier wordt ook de eigenwaarde gestimuleerd.

Mensen die behoren tot groepen met een lagere status hebben niet zelf een lagere zelfwaardering.

Ideologien:

Social dominance orientation; Wij beter dan zij, geloven dat negatieve stereotypen en vooroordelen echt waar zijn System jusitfication; Protect the status quo.

Lees meer...

Hoe stereotypes worden gevormd

Sociale catergorisatie:

Het proces van stereotypevorming begint met de neiging van mensen om henzelf en anderen in sociale categorieën in te delen, om zo snel oordelen te kunnen vellen (die vaak niet juist zijn).

Ingroups; Groepen waarbij met het gevoel heeft bij elkaar te horen.

Outgroups; Groepen waarbij men niet het gevoel heeft bij elkaar te horen


Outgroup homogeneity effect:

De neiging om te veronderstellen dat mensen uit andere groepen meer overeenkomsten hebben dan mensen uit je eigen groep. Dit leidt ertoe dat mensen van individuen naar hele groepen generaliseren (en vice versa).

Redenen waar outgroups homogener lijken:

  1. Omdat je niet in de groep zit merk je kleine verschillen niet op
  2. Wanneer je iemand uit de outgroup tegenkomt hoeft dit gedrag niet representatief te zijn voor de rest van de groep.

Sociologische culturele factoren

  • Hoe verschillende groepen zijn geportretteerd door de media.
  • Individualisme en collectivisme beinvloeden de manier waarop groepen worden waargenomen.

Motivationele factoren

  • Je motivatie wie je wilt zien. Bijvoorbeeld bij brand zie je de brandweer niet de vrouw.

Implicit personality theories;

Een netwerk van aannames die we hebben over relaties, kenmerken en gedragingen. Central traits kenmerken die een sterke invloed hebben op overall indrukken. Mensen hebben ook impliciete theorieën over groepen.

  • Ø Entity theorists; Zien kenmerken van groepen en verwachten meer overeenkomst en consistentie.
  • Incremental theorist; verwachten minder consistentie binnen sociale groepen.

Stereotypen hebben de neiging om tussen groepen verschillen te overdrijven en gelijkenissen te onderschatten.

Mechanismen die stereotypen in stand houden:

  • Ø Illusory correlation; de tendens dat mensen de correlatie tussen variabelen overschatten.
  • Ø Attribution; Ontvangers zien eerder bevestiging in overtuiging dan herkennen van discriminatie.
  • Ø Subtyping; Door het vormen van subtypes blijven stereotypes intact.
  • Ø Contrast effects; Grote 'afwijkingen' van een stereotype worden vergroot waardoor het een uitzondering wordt en het huidige beeld kan blijven bestaan.
  • Ø Confirmation biases; het interpreteren van informatie zodat deze blijft aansluiten bij huidige ideeën.
  • Self-fulfilling prophecies; zien wat je wilt zien.

Stereotypen verstoren de waarneming van mensen, omdat mensen van stereotype groepen vaak meer afwijken van het stereotype dan men denkt. Als mensen van zo’n stereotype groep zich niet naar het stereotype gedragen, wordt dit echter juist als extra afwijkend gezien (het contrast-effect.

Stereotypen zijn niet makkelijk teniet te doen, o.a. omdat mensen de oorzaken van groepsgedrag beoordelen op een manier die de stereotypen bevestigen. Leden van een groep die niet aan het stereotype voldoen, worden als aparte subgroepen gezien, zodat het ‘overall’ stereotype intact blijft.

Stereotypen zijn moeilijk te vermijden, omdat ze vaak onbewust geselectederd worden onder bepaalde omstandigheden. Ze worden echter ook beïnvloed door bij de mate van bevooroordeeling van waarnemers, en de mate waarin deze geconcentreerd en gemotiveerd zijn bij het waarnemen. Waarnemers kunnen stereotypen negeren, en zo meer individuele impressies van mensen krijgen als ze persoonlijke informatie hebben, en kunnen / willen gebruiken. Echter, men neemt aan dat op de lange termijn het gebruik van stereotypen zeer moeilijk te onderdrukken valt.

Subliminal presentation; stimuli zo snel gepresenteerd dat mensen het niet bewust zien.

Lees meer...

Van impressies naar realiteit

Confirmation Biases: het interpreteren van informatie zodat deze blijft aansluiten bij huidige ideeën.

Belief perseverance: Het behouden van huidige ideeen ondanks dat het tegendeel is bewezen.

Self-fulfilling prophecy Zien wat je wil zien. Er naar leven waardoor het ook gebeurd.

Lenore Jacobson (1968) Pygmalion in the classroom:

De leraren die dachten dat bepaalde studenten goed waren beinvloeden de resultaten van de studenten.

Hoe worden verwachtingen werkelijkheid:

  • die ontvanger vormt een impressie
  • de ontvanger handelt naar de eerste indruk
  • de target persoon gedraagt zich naar het gedrag van de ontvanger

4 redenen om ondanks de bisases toch positief te zijn over de competenties van de ontvangers:

  • Hoe meer ervaring hoe beter ze worden
  • We kunnen verwachting hebben over hoe mensen zich gedragen en daarop anticiperen.
  • Het kan beter worden door de mensen de regels van logica en waarschijnlijkheid te leren.
  • Kunnen beter worden door de nadruk te leggen op een "open mind"

Lees meer...

Van karakteristiek naar indruk

Wanneer we gedrag hebben gerelateerd aan een situatie kunnen we nog niet veel over iemand zeggen we zijn immers niet 1 dimensionaal.

Belief in a just world: De overtuiging dat mensen krijgen wat ze verdienen in het leven, waardoor soms wordt gedacht dat slachtoffers krijgen wat ze verdienen. Ook egeschreven aan attributie fout

Impression formation Het proces van integratie van informatie over personen om een juiste indruk te krijgen. (Wanneer vinden we iets goed en wanneer niet) Er zijn hierbij twee modellen te onderscheiden:

  • summation model; als je onder de indruk bent gebruik je dit model alle positieve ervaringen worden nog positiever.
  • averaging model: als je minder onder de indruk bent gebruik je dit model. Hoe hoger de gemiddelde waarde van verschillende aspecten hoe beter.

Het krijgen van een indruk lijkt ingewikkelder dan de modellen van impression formation doen lijken. Een theorie die hier verder op ingaat is de Information integration theory. Impressies zijn volgens deze theorie gebaseerd op;

  • Ø persoonlijke situatie van de ontvanger
    • ontvangers karakteristieken (gebruiken onszelf als standaard, ons humeur heeft daardoor invloed)
    • priming (dingen die we onlangs hebben gezien en of hebben gebruikt komen makkelijker naar boven en beïnvloeden daardoor de interpretatie van nieuwe informatie)

  • Ø het gemiddelde gewicht die aan bepaalde karakteristieken wordt gehangen. (door target en context)

Target:

  • Target karakteristieken (bepaalde factoren kunnen we beter waarnemen dan anderen dit heeft invloed op onze indruk, daardoor kan er een verschil ontstaan in wat we waarnemen en wat is.)
  • Trait negative bias (Negatieve informatie wordt meer gewicht aan gehanden dan aan positieve informatie)

Context:

  • Implicit personality theories (een netwerk van aannames die we hebben over relaties, kenmerken en gedragingen) Central traits kenmerken die een sterke invloed hebben op overall indrukken.)
  • Primacy effect (Dingen die eerst aan bod komen maken meer indruk dan dan later)
  • Need for closure (De wil om de eerste indruk de laatste te laten zijn)

Lees meer...

Fundamentele attributiefout

Als mensen anderen waarnemen, attribueren zij onevenredig vaak aan interne factoren; de rol die de situatie speelt wordt onderschat. (lee ross 1977, tv quiz, de quizmaster werden slimmer gevonden dan deelnemer.) Situatie verdwijnt naar de achtergrond. Voorbeeld: De neiging om slachtoffers nadelig te beoordelen door te veel te focussen op de persoon en niet op de situatie.

- Actor observer effect: De neiging om eigen gedrag extern/situationeel te zoeken en gedrag van anderen te relateren aan interne/karakteristieke factoren.

- Actor-observer-bias: De neiging om ons eigen gedrag toe te schrijven aan de situatie waarin we ons bevinden en het gedrag van anderen aan persoonlijke factoren.

- Motivationele factoren: Graag goed willen overkomen bij anderen en een positief beeld over jezelf willen hebben. Voorbeeld: als ik zak voor mijn tentamen ligt het niet aan mijn intelligentie, maar aan het tentamen en aan de omstandigheden.

Lees meer...

Heuristieke informatieverwerking

Informatieverwerking met behulp van vuistregels (snel en makkelijk, maar worden veel fouten mee gemaakt)

- Availability-heuristiek:

Naarmate een gebeurtenis gemakkelijker te herinneren is, lijkt deze vaker voor te komen.

(Tversky en Kaneman, hoeveel woorden kan je opnemen beginnend met een r en woorden met r als derde letter.)

- False consensus effect: de neiging om de mate waarin andere mensen jouw mening en gedrag delen te overschatten.

- Base rate fallacy Mensen zijn ongevoeliger voor concencus (reageren anderen hetzelfde in die situatie) gebaseerd op nummers/statistieken.

- Counterfactual thinking: De neiging om alternatieve gebeurtenissen of uitkomsten te verzinnen die voorgekomen zouden kunnen zijn, maar die niet zijn gebeurd. (Stel nou dat...) Counterfactual thinking treedt vooral op als we een actie hebben ondernomen met een goed of slecht resultaat; het treedt veel minder op wanneer we geen actie hebben ondernomen (terwijl het resultaat hetzelfde kan zijn als wanneer er wel actie zou zijn ondernomen).

Lees meer...

Voorbeeld: Piet loopt weg bij een college

Consensus: lopen andere mensen ook weg?
Nee: lage consensus, zegt iets over Piet dus ‘intern’
Ja: hoge consensus, extern

Distinctiviteit: loopt Piet altijd weg bij colleges?
Nee: hoge distinctiviteit, extern
Ja: lage distinctiviteit, intern


Consistentie: zou Piet op een ander tijdstip ook weglopen?
Nee: lage consistentie, extern
Ja: hoge consistentie, kan zowel intern (bij lage consensus en distinctiviteit) als extern (bij hoge consensus en distinctiviteit) zijn.

Lees meer...

Attributietheorie van Kelly

Covariatie principe: Een principe uit de attributietheorie. Houdt in dat gedrag wordt gerelateerd aan factoren die er zijn wanneer het gedrag voorkomt en er niet zijn als het gedrag niet voorkomt. Dit wordt ook in de wetenschap toegepast en door mensen.

Drie informatie stromen die onderscheiden kunnen worden bij het covariatie principe:

  • Consensus: reageren anderen hetzelfde in die situatie?
  • Distinctiviteit: reageert de persoon ook zo in andere situaties?
  • Consistentie: reageert de persoon altijd zo in deze situatie (ander tijdstip)?
Lees meer...

Jone's correspondent inference theory

Iedereen van ons probeert gedrag te begrijpen door deze te observeren en te analyseren.

3 factoren onderscheiden

  • Vrije keuze
  • Sociaal wenselijk
  • Gevolgen

Voorbeeld (bv Piet slaagt of zakt voor zijn tentamen Psychologie) van een intern-stabiele, intern-instabiele, extern-stabiel en extern-instabiele attributie:

  • Intern-stabiel: aanleg
  • Intern-instabiel: slecht geleerd
  • Extern-stabiel: vak te moeilijk
  • Extern-instabiel: te warm in het lokaal
Lees meer...

Van elementen naar karakteristiek

Om mensen te begrijpen en te voorspellen moeten we de mensen hun karakter beter kennen.

Attributie: Het toeschrijven van oorzaken aan gebeurtenissen, gedrag/ prestatie/ uitspraak van jezelf en anderen.

Twee manieren waarop mensen attribueren (d.w.z. oorzaken toekennen):

Van externe attributie is sprake als oorzaken worden gezien als liggend buiten de betrokkene. Wanneer iemand zakt voor een examen dan is de uitspraak “dat komt doordat de verwarming zo hoog stond dat ik me niet kon concentreren” een voorbeeld van externe attributie; Persoonlijke attributie

Van interne attributie is sprake als oorzaken worden gezien als liggen binnen de betrokkene. Wanneer iemand zakt voor een examen dan is de uitspraak “dat komt doordat ik te dom ben voor dit examen” een voorbeeld van interne attributie. Situationele atributie

Mensen hebben de neiging om te attribueren op een wijze die prettig is voor het eigen zelfbeeld. Bij prettige gebeurtenissen wordt er meestal intern geattribueerd, terwijl bij vervelende gebeurtenissen meestal extern geattribueerd wordt. (zie H3; 4 manieren om zelfwaardering te beschermen)


Psychologische onderzoeken wezen uit dat mensen vrijwel automatisch attribueren wanneer zij gedrag van anderen waarnemen, en daaraan conclusies verbinden over de persoonlijkheid van die ander.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen