Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

SAMENVATTING H3

  • synapsen geven chemische stoffen, neurotransmitters af, die het ontvangende neuron exciteren of inhiberen
  • afgifte van weinig neurotransmitters heeft een geringe invloed op de ontvangende cel (IPSP, EPSP). Deze respons sommeert met andere en zal uiteindelijk wel of niet tot een response leiden
  • de meeste drugs werken in op het synaptisch mechanisme
  • te veel of te weinig van een bepaalde neurotransmitter kan leiden tot abnormaal gedrag
  • drugs/medicijnen grijpen aan op specifieke systemen doordat verschillende systemen verschillende transmitters gebruiken
  • bijna alle (verslavende) drugs beïnvloeden de afgifte van dopamine in het brein
Lees meer...

(ABUSED) DRUGS

  • drugs lijken op lichaamseigen stoffen
    • LSD, marihuana, cocaine
    • werken in op bestaande synaptische mechanismen: synthese, release, reuptake, etc.
    • plantaardig

1) omdat dieren dezelfde neurotransmitters hebben, gebruiken planten deze om ze af te schrikken/aan te trekken

2) omdat planten deels dezelfde neurotransmitters hebben

  • werking
    • deels substantie afhankelijk
    • gezamenlijk: dopamine productie in Nucleus Accumbens (basale ganglia) = plezier centrum (sex, drugs, & rock ‘n roll)
    • electrode in nucleus accumbens: ‘zelf-bevredigende’ ratjes

WERKING DRUGS & MEDICIJNEN

  • agonist: versterkt effect neurotransmitter
  • anatagonist: vermindert effect neurotransmitter
  • mixed agonist/antagonist: werking afhankelijk van transmitter-systeem of dosisafhankelijk
  • affiniteit van een drug/medicijn: neiging dat die stof zich aan een receptor bindt
  • activiteit(=efficacy): neiging de receptor te selectedren
    • bv. een stof met een grote affiniteit en een kleine efficacy is een antagonist: blokkert receptor
  • oorzaak bijwerkingen, verschillen in werking
    • substanties in medicijnen hebben ook affiniteit tot andere receptoren
    • zelfde receptoren in verschillende systemen aanwezig
    • individuele verschillen in receptoren
Lees meer...

SYNAPSEN & PERSOONLIJKHEID

  • bv. de hoeveelheid specifieke dopaminereceptoren in individuen blijkt geassocieerd met persoonlijkheid
    • D2: pleasure seeking, alcoholisme, gokken e.d., hypothese: gedrag om minder gevoelige D2 receptoren toch te selectedren
    • D4: relatie met novelty seeking (impulsief, onderzoekend), schizofrenie
    • het D2/D4 gen is ‘een’ factor die persoonlijkheid beïnvloedt
  • maar: de relatie is niet erg sterk: veel andere factoren spelen ook een rol
    • bv. alcolisme vergt ook aanleg om alcohol te metaboliseren
Lees meer...

BELANG SYNAPTISCH OVERDRACHT VOOR

  • medicijnen/drugs werken in op de synaptische overdracht van specifieke neurotransmitters

  • verschillende orgaansystemen gebruiken ’eigen’ specifieke neurotransmitters en hormonen
    • medicijnen en drugs (bv. nicotine, cocaïne) werken in op specifieke orgaansystemen
    • zo ook: specifieke gedragsaspecten hangen met bepaalde neurotransmitters samen

  • n.b. medicijnen zijn natuurlijke stoffen (veelal geproduceerd door planten)
    • dierlijke en plantaardige(!) cellen werken met dezelfde neurotransmitters
Lees meer...

VERWERKING NEUROTRANSMITTERS

  • soms afbraakom re-activatie te voorkomen (bv. door het enzym acetylcholinesterase)
    • onderdelen terug naar presynaptische cel: hersynthese
    • onderdrukking van afbraak (bv. van acetylcholinesterase) kan tot multiple activaties leiden

  • soms re-uptake = snelle presynaptische heropnamedoor ‘transporters’ (serotonine, catecholamines)
    • sommige medicijnen werken door heropname tegen te gaan  versterkt de werking van de neurotransmitter (bv. Prozac)

  • soms verdwijnenneurotransmitters zonder afgebroken te worden
    • peptide neurotransmitters
Lees meer...

HORMONEN

  • hypothalamus regelt de hormoonhuishouding door productie van eigen hormonen
  • via posterior hypofyse  oxytocine, vasopressine
  • via anterior hypofyse 

ACTH: bijnierschors

TSH: schildklier

prolactine: borstklieren

GH: groei in het gehele lichaam

FSH & LH: geslachtsklieren

  • negatieve feedbacksysteem houdt hormoonniveaus constant
  • bv. te laag niveau schildklierhormoon  stimuleert hypothalamus (TSH productie ↑) schildklierhormoon productie ↑
Lees meer...

EFFECTBEREIK VAN DIVERSE STOFFEN

  • gering: neurotransmittershebben een lokale transmissie (via de synaptische spleet)
    • vgl. telefoongesprek
  • matig: neuromodulatoren(neurotransmitters die de werking van andere neurotransmitters metabotropisch & globaal beïnvloeden) hebben een bredere transmissie, in meerdere lokale cellen
    • vgl. presentatie voor groep
  • groot: hormonenhebben een globale transmissie (via bloed)
    • coördinatie trage veranderingen in het gehele lichaam
    • vgl. radio
  • de werking van neurotransmitters, neuromodulatoren en hormonen is vaak gelijk (bv. adrenaline)

Lees meer...

POSTSYNAPTISCHE RECEPTOREN

  • ionotrope receptoren
    • snelle, korte opening van een kanaal in het postsynaptische membraan voor bepaalde ionen (bv. na 2 ms opening gedurende 20 ms)  snelle signalen (nodig bij bv. waarneming)
    • bij drempeloverschrijding: actiepotentiaal
    • effect is toevoer van ionen: EPSP & IPSP
    • effect alleen op celmembraan (lokaal effect)

  • metabotrope receptoren
    • trage, langdurende opening van (andere) kanaaltjes (bv. na 30 ms opening gedurende sec – uren)  langzame signalen (bv. honger, angst, smaak)
    • kanaaltje laat een ‘2nd messenger’ los: globaal effect ook op andere processen binnen het neuron

  • neuromodulatoren: neuropeptide transmitters die de werking van andere neurotransmitters (metatropisch) beïnvloedt en lokaal werken
Lees meer...

NEUROTRANSMITTERS

  • ca. 60 -100 neurotransmitters
  • bekendste:
    • acetylcholine, serotonine, endorfines, fenylethylamine (FEA)
    • catecholaminen: dopamine, adrenaline (epinefrine), noradrenaline (norepinefrine)
    • ook een gas (stikstofmonoxide: NO)
    • belangrijk: neurotransmitters zijn gespecialiseerd (bv. acetylcholine: m.n. vegetatief systeem)

Tabellen 3.1, 3.2 & Fig. 3.14 leren

  • één neuron produceert veelal slechts 2-5 neurotransmitters (codering), maar reageert op meer transmitters
  • een neuron geeft niet altijd op alle axon-uiteinden dezelfde transmitter-combinatie af
  • aanmaak vanuit basisstoffen in de voeding (bv. Fig. 3.10)

POSTSYNAPTISCHE RECEPTOREN

  • receptor
    • eiwittenkanalen in de postsynaptische celwand
    • kunnen selectief bepaalde ionen doorlaten of tegenhouden
    • geopend/gesloten door neurotransmitters: doorgang ionen  actiepotentiaal
  • elke neurotransmitter kan meerdere receptoren selectedren
    • functie is receptor-afhankelijk

1 neurotransmitter heeft dus meestal meerdere functies

Lees meer...

GEBEURTENISSEN IN EEN SYNAPS

  • presynaptisch: neuron produceert voorraadjes neurotransmitters
    • in het axon uiteinde: kleine, snelwerkende neurotransmitters, o.a. acetylcholine en noradrenaline
    • in de soma: neuropeptiden, langzaamwerkend
    • opslag in synapsblaasjes (vesicles)
    • de (grote) neuropeptiden worden via de axon naar het axon uiteinde vervoerd (kan uren/dagen duren) en worden niet gerecycled: kans op opraken neuropeptiden

  • actiepotentiaal zorgt voor opening van calciumpoorten en calcium stroomt binnen  loslaten van neurotransmitters in de synaptische spleet: exocytose

  • post-synaptisch: neurotransmitters worden (na 0,01 ms) opgevangen door receptoren
    • afbraak neurotransmitters en latere heraanmaak met afvalproducten (van de kleine neurotransmitters - totale duur < 2 ms)

actiepotentiaal of IPSP/EPSP

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen