Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Evenwicht op de betalingsbalans

Saldo lopende rekening 70
saldo financiële rekening -62
Overschot op de betalingsbalans---- 8

In NL-> een overschot. Zelden/nooit komt een betalingsbalans in evenwicht voor. (ingaande en uitgaande geldstromen zijn dan precies gelijk aan elkaar) Vrijwel altijd een overschot of een tekort op de betalingsbalans.

Overschot op de betalingsbalans: Actieve betalingsbalans
Tekort op de betalingsbalans: Passieve betalingsbalans

Materieel evenwicht: Inkomende+uitgaande geldstromen zijn gelijk aan elkaar.
Er vind dat n geen verandering plaats in de hoeveelheid buitenlandse betalingsmiddelen die het land bezit (er gaat immers even veel van dat geld weg als dat er bij komt). ? Formeel evenwicht: als de verandering van de voorraad internationale betalingsmiddelen wél meetelt bij de opstelling van de betalingsbalans. Het saldo komt dan uit op nul. Betalingsbalans is formeel altijd in evenwicht.

Boekhoudkundig om het saldo op nul te krijgen.

Formeel is de betalingsbalans dus altijd in evenwicht per saldo. De mutatie van de hoeveelheid internationale betalingsmiddelen zorgt daar voor (wisselkoersen????)

Salderingsrekening: Rekening waar de verandering van het nationale bezit aan internationale betalingsmiddelen wordt genoteerd.

Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

Effecten onevenwichtige betalingsbalans:

Gevolgen actieve betalingsbalans: (Ingaande geldstroom > uitgaande geldstroom)

Meer vreemd geld in het land: Omgewisseld voor eigen valuta; meer geld in NL, als dat geld in het binnenland besteden neemt de vraag toe zonder dat de productie stijgt: (bestedings)Inflatie. De exportpositie kan in gevaar komen als de inflatie in NL hoger is als in andere landen.(prijs is te hoog voor het buitenland, ze gaan naar een ander land)

Daardoor ontstaat weer werkloosheid.

Gevolgen passieve betalingsbalans: (Uitgaande geldstroom > ingaande geldstroom)

Na een tijd: nationale verarming. Exportopbrengsten zijn te weinig voor de import.

Deviezenvoorraad neemt af. Men kan dan nog lenen in het buitenland, maar dat heeft ook een einde. Andere landen zetten leveringen stop, en dat is ook negatief.

Op den duur dus ook ongunstig.

Dus: overschotten en tekorten zijn allebei niet gunstig: liefst rond het evenwicht. .

Voorraad internationale betalingsmiddelen wijzigt alleen als met een niet-euro land betalingsverkeer plaats vindt. (eurogebied met de rest van de wereld)

Eurobetalingsbalans heeft een overschot?  voorraad internationale betalingsmiddelen van het eurogebied neemt toe.

Reserve van internationale betalingsmiddelen in bezig van bedrijven/banken, maar óók een officiële reserve: onder beheer van de Europese centrale bank (goud, effecten,deviezen, vorderingen internationaal monetair fonds)

Dekking van de hoeveelheid uitgegeven geld. Overschot niet gelijk gevolg voor deze reserves. Banken kunnen een deel van hun deviezenvoorraad aan de DNB/ECB verkopen. (dan nemen de officiële reserves toe).

Lees meer...

De onderdelen van de betalingsbalans

Betalingsbalans: overzicht v alle ingaande en uitgaande geldstromen uit economische transacties met het buitenland in een bepaalde periode. bestaat uit: lopend verkeer/financiële transacties.


Lopende rekening:

-Goederenverkeer: Overzicht v.d. waarde v.d. in -en uitvoer van goederen in een bepaalde periode. Traditioneel heeft deze rekening een overschot.

-Dienstenverkeer : Waarde van in en uitvoer van diensten. (toerisme, transport,verzekeringen reparaties etc.)

-Inkomensverkeer: Beloningen voor productiefactoren(NAKO-PLIW) vanuit het buitenland aan Nederland of andersom.

-Inkomensoverdrachten : Betalingen zonder dat de ontvanger een tegenprestatie levert. (ontwikkelingshulp, geld zendingen naar familie in het buiteland)

Overschot: de uitvoerwaarde is groter dan de invoerwaarde. Tekort: de invoerwaarde is groter dan de uitvoerwaarde. Importquote: verhouding tussen de totale invoer v goederen+diensten en het BBP Exportquote: verhouding tussen de totale uitvoer v goederen+diensten en het BBP

Open economie: een grote Import en Exportquote.

Ingaande geldstromen:

- loonbetalingen aan Nederlanders die in het buitenland werken

- Overboekingen vanuit het buitenland v. interest en dividend als opbrengst v. buitenlandse effecten in het bezit van Nederland(se instellingen) zijn.

-Winstoverboekingen van buitenlandse dochterondernemingen naar het moederbedrijf in Nederland.

-Bankrente op internationale kredieten Uitgaande geldstromen:

-loonbetalingen aan in Nederland werkzame buitenlanders

- Betalingen aan buitenlanders die Nederlandse effecten bezitten

-Winstoverboekingen van in Nederland gevestigde dochterondernemingen naar het moederbedrijf in het buitenland.

-Bankrente op internationale kredieten.

ZIE BOEK VOOR OVERZICHT VD LOPENDE EN FINANCIELE REKENING!!!!

Financiële rekening

-Directe investeringen; bijvoorbeeld oprichting/uitbreiding/overname van ondernemingen in het buitenland. (v. Nederlanders in het buitenland, en buitenlanders in Nederland)

-Effectentransacties; aankoop+verkoop van Nederlandse effecten (oa staatsobligaties door het buitenland) andersom: aankoop+verkoop van buitenlandse effecten door Nederland(ers-sebedrijven)

-Overige financiële transacties/ Internationale kredietverlening; Goederen op de rekening verhandeld: Handelskrediet Leverancierskrediet: bv: we leveren eerst iets en ontvangen het geld pas later.

Kapitaalstromen zijn op de financiële rekening

Inkomensrekening/lopende rekening: opbrengsten v geïnvesteerd kapitaal(rente/winst/divident)

Lees meer...

Oorzaken van internationale geldstromen

Betaling door levering van goederen: ruilhandel.

Inkomensverkeer: grensoverschrijdend bv. Loon aan Nederlanders die in het buitenland werken, of winst die dochterondernemingen van Ahold in Amerika maken.

Inkomensoverdrachten: bv. Noodhulp bij natuurrampen.

Financiële transacties:

  • Directe investeringen: (kapitaalverschaffer wil invloed krijgen op de productie van goederen/diensten in een ander land: aandelen kopen/zich er vestigen.)
  • Effectenverkeer: Beleggingen voor het halen van winst of rente(aandelen/obligaties van buitenlandse ondernemingen en bedrijven)
  • Internationale kredietverlening: commerciële kredieten die door banken/overheden aan schuldenaars in andere landen worden verstrekt.
  • Afnemerskrediet/leverancierskrediet horen bij de leningen.


Effect van deze financiële transacties: per saldo wijzigingen plaatsvinden in de nationale voorraad aan internationale betalingsmiddelen (=vooral deviezen: dollars, ponden etc)

Alleen theoretisch zouden de uitgaande geldstromen gelijk kunnen zijn aan deinkomende geldstromen(dan zou deze voorraad maar een beetje/geen verandering hebben

De voorraad internationale betalingsmiddelen kan toe (/export, ingaande geldstroom) en afnemen(/import,uitgaande geldstroom). Deviezen bij bankwezen+centrale bank

Lees meer...

Internationale geldstromen

Betalingen voor de aankoop van goederen en diensten

  • Invoer (jij betaald hen)
  • Uitvoer (hun betalen jou)
  • Genoteerd op de lopende rekening van de betalingsbalans
  • Betalingen in verband met het kapitaalverkeer
  • Directe investeringen (je krijgt zeggenschap in een bedrijf)
  • Beleggingen (interestopbrengst)
  • Handelskredieten (financiering vd in- en uitvoer van goederen
  • Genoteerd op de financiële rekening van de betalingsbalans.
Lees meer...

Zijn monopolies altijd slecht?

Er zijn uitzonderingen. Algemene regel: procompetitie. Monopolies proberen op te breken in meerdere bedrijven. Monopolies niet altijd slecht. Als je geen bescherming zou hebben voor kennis, is dat publiek goed, iedereen profiteert ervan. Je zal de inspanning niet leveren. Dus indien er baten zijn voor anderen voor uw activiteit, ga je je activiteit niet ontwikkelen tot op hoog niveau. Dus dat is het geval bij onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Overheid zorgt voor patentwetgeving, niet oneindig, maar gedurende een bepaalde periode. Dat is iemand een monopolie geven gedurende een bepaalde periode. Bv ontwikkelen ve chemische identiteit kost enkele miljarden euro. Bedrijven doen dat niet als ze niet beschermd worden.

Het zou kunnen zijn dat een heel zware ziekte, dat bedrijven niet bereid zijn erin te investeren als ze niet beschermd zijn. 2e geval: wanneer je een common property hebt: goed dat van iedereen en van niemand is. Vissen in de zee: geen eigendomsrecht. Wel terr wateren: eigendomsrecht van staten.

Maar eigenlijk geen eigendomsrecht. Als je competitieve visserij toelaat, dan krijg je overbevissing, binnen kortste keren krijg je een visstock die zichzelf niet meer kan aanvullenuitputting van die goederen onder gemeen eigendomsrecht. In dat geval soms beter van 1 onderneming eigendomsrecht toe te staan. Meer beredeneerde exploitatie van die resource onder gemeen eigendomsrecht dan.

Andere uitzondering die veel voorkomt: natuurlijke monopolies Wat? Sector waar minimum-efficiënte schaal in vgl grootte vd markt zo groot is dat gemiddelde kosten dalen naarmate je meer

produceert. Dat zijn natuurlijke monopolies, alle netwerkbedrijven hebben zo‟n karakteristiek. Probleem daar: competitie gaat daar niet ontstaan, omdat de first mover (degene die eerst is in de sector) heeft altijd voordeel, die kan nieuwkomers wegconcurreren. Je gaat spontaan geen concurrentie hebben. Dan als je zelf zou zeggen: we breken natuurlijk monopolie op in meerdere bedrijven, dan daardoor gemiddelde kost van meerdere bedrijven veel hoger dan 1 bedrijf. Niet verstandig van 1 bedrijf met monopolie op te splitsen in meerdere, want kosten zijn groter.

Probleem als overheid als je een natuurlijk monopolie hebt en je doet niks, dan gaat zo‟n monopolie macht gebruiken, tarieven zetten die zeer hoog zijn en je krijgt klassieke nadelen van monopolie. Dus de vraag is: wat eraan doen als overheid? Vb: heel lage marginale kosten en dalende gemiddelde kosten.

Typische karakteristiek. Naarmate je meer produceert, minder kosten. Doe je niks, dan 2mil produceren en prijs afleiden uit vraagfunctie, dus verkopen tegen prijs van 20. Alle nadelen van monopolie als je er niks aan doet. Je kan denken: we gaan proberen competitie te stimuleren in die sector. Bij competitie is betalingsbereidheid = marginale kosten. Overheid zou kunnen zeggen: je verkoopt je output tegen marginale kosten.

Als je bedrijf dwingt te produceren tegen marginale kosten->vaste kosten zijn niet gedekt. Je kan subsidiëren voor vaste kosten, gebeurt bv bij openbaar vervoer-maatschappijen. Heel veel vd vaste kosten w gesubsidieerd door de overheid, typisch natuurlijk monopolie. Dat is 1 oplossing. 2e oplossing als overheid vaste kosten niet gaat subsidiëren (dan heb je neiging dat hetgeen gesubsidieerd wordt, er meer daarvan wordt gedaan)->prijzen tegen gemiddelde kosten is de oplossing. Tarieven komen dan overeen met de gemiddelde kosten. Je bent zeker dat men niet in winstmaximerende oplossing komt, maar een oplossing die meer aanvaardbaar is vanuit maatschappelijk oogpunt.

Lees meer...

Monopolie vs competitie

Onder competitie: output groter dan bij monopolie. Vanuit standpunt van C interessanter dan een monopolist, waar output doelbewust wordt beperkt. Onder monopolie minder geproduceerd.

Onder competitie: prijs of marginale betalingsbereidheid van C, komt overeen met de marginale kosten. Vanuit maatschappelijk oogpunt interessant, want de waarde die C hecht aan de laatste eenheid komt overeen met de kosten om die laatste eenheid te produceren.

Bij monopolist: zet de prijs boven de marginale kosten. De prijs is een uitdrukking die C hechten aan de laatste eenheid. De baat die consumenten hechten is groter dan de marginale kosten. Monopolist gaat zorgen dat prijs groter is dan marginale kosten. Ander resultaat: bij competitie moet de prijs gelijk zijn aan de minimale gemiddelde totale kosten. Bij de monopolist is die prijs groter.

Bij competitie: geen supranormale winsten. Minst efficiënte bedrijf betaalt alle productiefactoren, er schiet niks over. Monopolie: heeft substantiële supranormale winsten.

Deadweight loss: komt omdat de marginale betalingsbereidheid groter is dan de marginale kosten. Dat heb je niet als die 2 aan elkaar gelijk zijn en dan heb je maximum sociaal surplus.

Bij competitie: geen herverdeling van consumenten naar producenten, bij monopolie is dat wel het geval. Daar is een herverdeling van welvaart tss C‟s en P‟s.

Laatste punt: meer politiek punt. Ie markt onpersoonlijk mechanisme speelt. Monopolie: duidelijk wie marktmacht uitoefent: door eigenaars van monopolie. Mensen accepteren vaak dit soort van arbitraire mechanisme, uitgeoefend door heel specifiek aantal mensen.

Resultaat vgl: onder normale omstandigheden competitieve markten interessanter voor de welvaart dan monopolie. Er moet een sterke overheid zijn daarvoor. Verantwoordelijkheden moeten heel specifiek zijn, verbintenissen moeten afdwingbaar zijn, belangrijk is ook dat je een pro-competitiebeleid hebt.

Lees meer...

prijsdiscriminerende monopolist

die gaat proberen van elke C uit te vissen wat betalingsbereidheid ervan is en een prijs aan te rekenen overeenkomstig betalingsbereidheid van elke C->extreme vorm van monopolie, er is maar 1 Producent, alle C‟s moeten daar naartoe. Ik reken hem de prijs aan die hij bereid is te betalen. 1,8 voor de eerste C. 2e is iets minder bereid te betalen, dus prijs iets lager. Prijs afhankelijk van zijn inschatting van betalingsbereidheid van elke C. Hij kan het alleen maar doen op voorwaarde dat C‟s niet in staat zijn onderling business te doen. Als het gaat om een goed, de C die bereid is weinig te betalen en dan doorverkopen -> Dat gaat niet, vaak zo bij diensten, bv kappersbeurt, dat kan je niet verkopen aan iemand anders. Bij perfecte prijsdiscriminatie lukt de monopolist erin om de totale betalingsbereidheid naar zich toe te trekken, het volledige consumentensurplus dus. Cliënt per cliënt is nogal extreem, maar wat vaak wel gebeurt is de markt in segmenten opdelen, zie bv vliegtuigen: businessclass en economy class. De meeste mensen die vliegen in BC betalen dat niet zelf, dus prijs ervan ligt hoger. Men segmenteert de markt omdat men weet dat de betalingsbereidheid ve groep cliënten anders zal zijn dan van een andere groep.

Ander vb: dag-en nachttarief. Meestal deelt men markt op in segmenten en rekent men de prijs aan per segment. Ander vb: mobiele telefonie. Heel veel tarieven op maat van de cliënt. Tarieven hebben bedoeling van de markt te segmenteren en te zorgen dat inkomsten van provider zo groot mogelijk zijn.

Merkwaardig resultaat als je een perfect prijsdiscriminerende monopolist hebt: productie gaat overeenkomen met de productie die ook in de competitieve markt wordt geproduceerd.

Prijsdiscriminerende monopolist gaat kijken naar marginale betalingsbereidheid, zolang dat die groter is dan marginale kosten, blijft die produceren. Merkwaardig resultaat is dat een perfect Prijsdiscriminerende monopolist evenveel gaat produceren als een competitieve markt zou produceren, maar de betalingsbereidheid van de C wordt vertaald in winst bij de monopolist.

Lees meer...

Efficiëntie vd markt

Als je markt hebt met V en A en je laat markt haar weg doen, heb je evenwichtspunt. Je hebt een consumentensurplus (linkse driehoek lichtblauw). Producentensurplus (driehoek eronder). De som van die 2 surplus wordt ook het sociaal surplus genoemd, totale surplus dat de 2 partijen weten te verwerven id markt. Het grootste sociale surplus bereik je wanneer markt in evenwicht is. Stel minder geproduceerd dan het marktevenwicht (dichter bij monopolie)->dan zie je dat C-surplus vermindert, dus bovenste driehoekje. Ook verlies aan P-surplus. Deadweight loss = dood verlies.

Laatste tekening: je zit met competitie en monopolie. Bij monopolie onderproductie, deadweight loss.

Lees meer...

Kosten en producentensurplus

Soortgelijke redenering voor P‟s. Aanbodcurve: kosten van productie per extra eenheid. De 1e eenheid kan geproduceerd worden tegen 6, dan wordt het duurder. Wet afnemend grensproduct, dus stijgen marginale kosten. Stel marktprijs=10 en productie 100 -> eerste eenheid kost 6, dan meer en nog meer. De oppervlakte onder aanbodcurve is niks anders dan totale productiekosten. De som geeft je totale productiekost voor 100 eenheden. Als producent 10 ontvangt, dan is rechthoek zijn globale ontvangsten, wat hij binnenkrijgt. Als je daarvan de kosten van productie aftrekt, heb je een driehoekje. Dat is niks anders dan winst die P realiseert op die productie.

Lees meer...

Hoe komt dat marginale opbrengst altijd kleiner?

Wat gebeurt er als je extra eenheden op de markt zet? Bv van 2->3.

Prijs gaat dalen. C is bereid om 14 te betalen. Als prijs zakt, verlies je 2 pond per eenheid voor de bestaande eenheden. Je verliest 2x2 = 4 pond.

MR: 10 altijd kleiner dan gemiddelde opbrengst (AR). Door extra op markt zetten -> prijs daalt -> verlies.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen