Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Waarom Wereldgeschiedenis?

Doelstelling is inzicht en toepassing in de wereldgeschiedenis, opgedeeld in kennen en kunnen.

Kennen: wat hoe en waarom van de wereldgeschiedenis

Kunnen:

Herformuleren vragen in mondiaal perspectief

Verklaren van verschillen en gelijkenissen op mondiale schaal

Begrijpen processen van interactie en connectie

Beoordelen van veralgemenende uitspraken

Lees meer...

Welke wereldgeschiedenis?

Wereldgeschiedenis bestudeert het ontstaan, de groei en de verandering van menselijke gemeenschappen in een vergelijkend perspectief en in hun onderlinge samenhang. De aandacht gaat naar de verschillen en gelijkenissen tussen de verschillende samenlevingen.

Wereldgeschiedenis is geen: totaalgeschiedenis, internationale geschiedenis, beschavingsgeschiedenis, niet-Westerse geschiedenis, comparatieve maatschappijgeschiedenis, globaliseringsgeschiedenis

3 dominante verhaallijnen:

1) Vorming van menselijke samenlevingen in relatie tot ecologische uitdagingen.

Vormen van sociale orde en cohesie, vormen van taal en communicatie

2) Vorming van overkoepelende culturen/beschavingen.

Welk systeem van (politieke) beheersing, welk systeem van (economische) overleving, welk systeem van (sociale) controle

3) Vormen van interactie/conflict tussen menselijke samenlevingen/culturen/beschavingen.

Handel, migratie, roof, verovering, oorlog, integratie

Keuzes maken: eenheid van analyse (groep, volk, regio), tijd, ruimte en thema.

Drievoudig spoor, één traject:

1) Vergelijkende analyse

Eigen casus krijgt plaats in een breder geheel.

Samenlevingen komen en gaan, maar delen wel enkele basiskarakteristieken. (economische, politieke, sociale en culturele structuren)

2) Analyse van interactie/inter-connectie tussen samenlevingen/systemen

3) Systeemanalyse

Overspannende krachten die in hun geheel moeten worden bestudeerd

We willen iets leren over de lange termijn, de menselijke gemeenschap en de mondiale dimensie.

Lees meer...

Wereldgeschiedenis is een andere manier van denken.

Men stelt zich vragen zoals:

Mensen en hun natuurlijke omgeving (inclusief demografie, techniek);

De ontwikkeling en interactie van culturele systemen (inclusief religies, kunsten, wetenschappen);

Staatsvorming en conflict (inclusief vormen van bestuur zoals rijken en staten, oorlogen, revoluties);

De vorming van economische systemen (inclusief landbouwsystemen, handel, industrialisatie);

De ontwikkeling van sociale structuren (inclusief gender, familie, ras, klasse).

Men moet de vragen en antwoorden opsplitsen in 3 dimensies.

1) De ruimtelijke dimensie (wereld)

Diverse dimensies overlappen elkaar van lokaal, regionaal, nationaal, internationaal, globaal

2) De tijdsdimensie (geschiedenis)

Cultuurgebonden periodisering valt weg

3) De thematische dimensie (wereldgeschiedenis – gesch. v.d. menselijke samenleving)

Wereldgeschiedenis wil betekenis geven op een ruimere schaal

Lees meer...

Wereldgeschiedenis een andere manier van kijken.

Wereldgeschiedenis is groots. Zowel binnen tijd als in ruimte.

Wereldgeschiedenis bestudeert menselijke gemeenschappen in een vergelijkend perspectief en in hun onderlinge samenhang. Kernwoorden zijn Gemeenschappen, Vergelijkingen, Verbanden, Systemen.

Men gaat op zoek naar verhalen over de geschiedenis van de mens en de mensheid die uitgaan van de lokale en regionale ervaring, maar op zoek gaan naar bredere verbanden, patronen, connecties systemen.

Lees meer...

De geschiedenis van een mens in een notendop

De geschiedenis van de moderne mens begint tussen 200.000 en 300.000 jaar terug met het verschijnen van de homo sapiens. De moderne mens onderscheid zich van de anderen door gebruik van communicatie, doorgeven van kennis en processen van collectief aanleren, samengevat als cultuur. Hierdoor kan de mens zich sneller aanpassen aan zijn omstandigheden.

Jager-verzamelaars 250.000-10.000/8000 v.g.t.

Grote migraties die een diversiteit in levenswijze en technische kennis in de hand zal hebben.

Gebruikt en ontwikkeld betere technieken die hem helpen in zijn overlevingsstijd.

Periode van de landbouwsamenleving 10.000/8000 v.g.t.-1750/1800

Grote regionale verschillen. Ontstaan in diverse regio’s rond dezelfde tijd. Sedentarisatie. Technologische veranderingen gaan sneller Bevolkingsgroei. Ontstaan van sociale verschillen.

8000-3000 vgt.

Ontwikkelen landbouwsamenlevingen zich tot conglomeraat van dorpen. Er komen nieuwe soorten leiderstypes, hiërarchie, vrouw krijgt een tweederangsstatus.  geven aanzet tot steden.

Steden kenmerken zich door complexe arbeidsverdeling, met aan de top de specialisten in bestuur, religie en oorlogsvoering.

Steden groeien verder uit tot eerste (landbouw)rijken of beschavingen, gekenmerkt door formeel bestuur, taxatie, uitbouw centrale administratie en religie.

500vgt.-1000gt.

Groeit het aantal rijken en neemt de interactie toe. (axiale periode – de beschavingen gaan dezelfde ontwikkelingen maken los van elkaar).

De contacten zorgen voor culturele en religieuze uitwisselingen.

1000-1750.

Ontstaan van kleine, competitieve, gecommercialiseerde en gemilitariseerde staten. Dit groeit uit tot handelsnetwerken die voor intellectuele en culturele rijkdom zullen zorgen maar ook voor vernieling (slavenhandel). Europa groeit uit tot de dominante speler op dit vlak vanaf de 16de eeuw.

De moderne samenleving, 1570/1800-vandaag.

De Industriele Revolutie vindt plaats. Deze zorgt voor economische en maatschappelijke veranderingen.  Snel opeenvolgende innovaties, veranderende globale verhoudingen.

Ook geografische en sociale verschillen. Pas vanaf 21ste eeuw meer mensen in de stad dan op platteland. Pas in het begin van de 20ste eeuw ontstaan de moderne staten.

Industriële revoluties volgen elkaar snel op: steenkool en ijzer  olie, elektriciteit  digitale revolutie. Zorgt voor globale groei van de economie maar niet voor globale gelijkheid.

Lees meer...

Wereldgeschiedenis: een inleiding

Inleiding

Evolutie en progressie

Evolutie is een lopend proces. Historicus mag de mens niet zien als het hoogtepunt hiervan. De evolutie is puur toevallig. Het is geen uitgetekende fasentheorie.

Dit toeval en geluk wordt bepaald door extinctie. Door de neergang van de dino’s kwamen de zoogdieren op.

Er is een progressie in de richting van grotere complexiteit. De strijd om te overleven zorgt voor progressieve verbeteringen.

Lees meer...

Fase IV: Gallische Periode Ijzertijd

Door het gebrek aan politieke eenheid werden de Kelten al gauw verdrongen door het groeiende Romeinse Rijk. Door de nieuwe markteconomie van de Middellandse Zee ontstond een afzetmarkt voor ambachtslui en handelaren. Zij maakten deel uit van een sterk gehiërarchiseerde samenleving, waarin ook een rol was weggelegd voor priesters.

Van tribale structuren ging men over naar de eerste staten ten noorden van de Alpen. Hierbij ontstonden oppida, die vanaf 200 een proces van verstedelijking doormaakten en daarbij optraden als een soort hoofdplaats. Deze versterkte steden, oppida, functioneerden niet alleen als politiek, maar ook als economisch en religieus centrum.

Tevens stonden ze in voor de eerste muntontwikkeling in Europa, aanvankelijk met kopieën, maar algauw door een lokale eigen munt. Dit proces trad echter niet op in onze streken, de noordgrens van de urbanisatie kunnen we vastleggen tussen Normandië en Bohemen, via Zuid-Luxemburg.

Enkele voorbeelden van oppida zijn Bibracte (van de Aedui), Gergovia, Titelberg, Stradovice, Villeneuve, … Allen delen ze een strategische inplanting op een hoogte of aan een verkeersas. Door kilometers van ommuring uit steen, aarde en hout geven ze een erg versterkte indruk. Intern is er een intense dambordbewoning met diverse, verschillende wijken.

Een bekende site is die van het Duitse Manching, dat op een vlakte ligt maar zijn bestaan dankt aan een nabijgelegen rivier. De omwalling is zodanig lang dat ze onbeschermbaar moet zijn geweest. Ze is een zogenaamde ‘murus gallicus’, een onbrandbare noch vernietigbare versterking, waarbij een houten raamwerk opgevuld werd met stenen.

Bij de oppida werden niet langer Griekse maar Romeinse amfora aangetroffen. Noordelijker zijn deze onbekend, wat doet vermoeden dat de handelswegen daar erg beperkt waren. Men leefde er blijkbaar verder in de vroegere tribale structuur in plattelandsdorpen.

Tevens zien we in deze periode de opkomst van de aedificia, grote landerijen die ontstaan naast de vici of gehuchtjes uit de vroegere periodes. Overal in Europa ziet men ze optreden, omringd door grachten die functioneren als afsluiting, niet als verdediging. Deze nieuwe stijl van boerderijen heeft allerlei functies in productie en opslag.

Echter blijft het een martiale maatschappij waarin oorlogen en migraties een voorname rol spelen. Talrijke allianties worden bezegeld met gijzelaars en schatten. Deze schatten zijn over volledig Gallië te vinden, soms ook binnen een religieuze context (zoals in Frasnez-les-Buissenal). Bij dergelijke muntschatten (zoals gevonden te Heers, Beringen en Thuin) merkt men op dat de geldstukken een Grieks motief hebben, dat wil zeggen dat het gezicht in profiel is en dat er vaak een wagen met paard afgebeeld wordt.

Door de Romeinen werd Gallia Narbonensis al snel ingenomen. Tijdens de periode dat Julius Caesar daar het bewind als proconsul uitoefent voelen de Aedui zich bedreigd door de Helveten. Zij vragen om hulp en Caesar neemt in enkele expedities geheel Gallië in. Zijn rol hierin beschreef hij in zijn ‘De Bello Gallico’, dat echter een politiek propagandamiddel blijft en dus met een kritisch oog dient bekeken te worden.

De wisselende interne politieke verhoudingen, ook binnen de stammen, spelen in zijn voordeel. Zo werden enkele graven van ‘collaborateurs’ opgegraven (vb. Clemency, Goeblingen) die gevuld zijn met rijk Romeins materiaal zoals emmers en zeefpannen. Onder meer de Germaanse cavalerie kwam hem meer dan eens te hulp, iets wat te zien is in de vondst van sporen in diverse graven.

Op deze wijze kon iedere Gallische weerstand neergeslagen worden. In 54 v.C. dient Ambiorix over de Rijn te vluchten en twee jaar later verliest Vercingetorix de slag bij Alesia, waarna hij als gevangene vermoord wordt.

In de naamgeving van onze streken zijn diverse fouten gemaakt. Zo zijn Galliërs in heel Europa Kelten, en niet enkel tot aan de Rijn, zoals Caesar beweerde. Hij stelde dit zo voor omdat hij niet in staat was deze rivier over te steken. Daar heerste echter ook dezelfde cultuur, iets wat onder andere uit de naamgeving af te leiden is. Ook de Eburonen, die door Caesar reeds als Germanen werden gezien, mag men onder de Kelten rekenen. Pas later zullen de echte Germanen de Rijn oversteken.

Het gebied zelf wordt onderworpen aan een driedeling in Aquitanië, Celtae Vel Gallici en Belgae. Dit laatste bevatte naast onze streken slechts een klein Frans deel in plaats van volledig Noord-Gallië of ‘België’. De stammen die onze gewesten bewoonden zijn, van west naar oost, de Menapiërs, de Nerviërs, de Aduatuca, de Eburonen en de Paemani.

De Gallo-Romeinse beschaving betekent het einde van de protohistorie, hoewel die cultuur nog een tijd zou voortleven in de onveroverde gebieden.

Germanen in Noord-Europa

In Noord-Europa treffen we de Germanen. Ze zijn ons goed gekend dankzij Romeinse teksten, oa van Tacitus: De Germania. Cimbri en Teutonen, stammen uit Noord-Duitsland trekken op het eind van de tweede eeuw door Gallië. Ze vormen een voorbode van de latere Germaanse stammen die zich vanaf de eeuwwisseling aan de rechteroever van de Rijn gaan vestigen.

Lees meer...

Fase III: Keltische Krijgers Ijzertijd

Rond het jaar 400 boetten de Griekse kolonies aan macht in ten voordele van de Italiaanse culturen, de Etrusken en later de Romeinen. Een nieuwe handelsweg trok via Ticino door de Alpen, waarbij de vroegere sites werden genegeerd. Zo werden de streek rond Bourges, de Champagne-Marne en het Eiffel-Midden-Rijngebied de nieuwe centra en namen zij de schakelfunctie van de Furstensitze over.

De binaire, aristocratische samenleving wordt complexer. Naarmate de hiërarchie verdwijnt, neemt het belang van de martialiteit toe. Dat men als krijgers aanzien wil verwerven ziet men aan de graven, waar de helm een vast attribuut wordt. Deze is rijk versierd met amber, koraal en email, en in Wandalgesheim werd zelfs een gouden exemplaar aangetroffen.

De graven zelf zijn vrij simpele, rechthoekige, inhumatiegraven, zoals onder andere in Bucy-le-Long te zien is. Voor een man worden vooral wapens bijgevoegd, afhankelijk van zijn status respectievelijk een lans, een schild, een zwaard of, voor de belangrijksten, wagens. Deze tweewielige strijdwagen was niet zo geschikt voor de gewapende strijd maar was een statussymbool. Voor de dames waren Etruskische snavelkannen en sieraden zoals torques wijdverspreid.

Ook bij ons werd een dergelijk gedrag geïmiteerd, hoewel men slechts weinig wapens vond, met een uitzondering voor het plateau van Houffalize en Bastogne. Daar werden kleine grafheuvels aangetroffen met zelfs wagenresten.

Het Keltisch gebied was echter nooit een politieke eenheid. Het waren aparte stammen die via raids hun cultuur over een groot gebied verspreidden. Dit is dan ook de periode van de grote Keltische migraties, van Wales en Galicië tot Galatië in het oosten. Men maakte zelfs contact met de Scythen, die zelf technologie hadden via de schakelfunctie, wat leidde tot Griekse objecten zoals in Kelermes. De Kelten werden berucht wegens de belegering van Rome in 390 en de plundering van Delphi in 279, waarbij een beeld ontstond van de naakte, woeste krijger, wat echter een foute romantisatie is. Grotendeels waren zij ook gewone landbouwers.

De aanleiding voor de migratie is onduidelijk. In klassieke teksten varieert men van het zoeken naar nieuwe gronden door landtekort tot afgunst omwille van de mediterrane rijkdom. We moeten echter ook rekening houden met de instorting van de handel door de nieuwe rol van Noord-Italië en de krijgersmaatschappij, waarin oorlogsvoeren endemisch aanwezig was.

Iberiërs en Celtiberen

Kelten palmen ook delen van het Iberisch schiereiland in, vooral het binnenland.

In de 8ste eeuw ontwikkelde in Spanje de Tartessos-cultuur waaruit de Iberische cultuur zou voortkomen, gemengd met Griekse en Fenisische elementen. De Iberische cultuur vinden we vooral langs de kusten en is sterk gebaseerd op de krijger, de maatschappij staat in het teken van het militaire, we weten dit uit de graven. Iberische krijgers fungeerden in de Middellandse Zee als huurlingen. De Celtiberen vermengden zich met de plaatselijke Iberen tijdens de expansiefase die fase III kenmerkt.

Lees meer...

Fase II: Keltische Prinsen Ijzertijd

Er vindt een verandering plaats in de politieke geografie waardoor de Griekse steden minder economische macht bezitten. Het zwaartepunt verschuift naar de westelijke kolonies in het Middellandse Zeebekken, zoals Massalia (gesticht in 600) en Syracuse. Hierbij verloopt de handel via de Rhône naar de Zwitserse plateaus, de bron van alle grote rivieren, van waaruit heel Europa bereikbaar is. Dit zorgde voor het verdwijnen van de Hallstattkrijgers voor een nieuwe, Keltische samenleving.

Dit is een uitgesproken aristocratische samenleving, waarbij het centrum ligt in elf of dertien nederzettingen (de Furstensitze) met in de directe omgeving rijke Furstengräber. Deze plaatsen kennen een strategische inplanting die controle over de rivieren (Rijn, Donau, Rhône) verzekert. Het gaat om niet al te grote hoogtenederzettingen met versterkingen. De Furstensitze bevatten eerder de elite dan het gewone volk, en kunnen dus gezien worden als een soort paleizen van de lokale aristocratie. Logischerwijze zijn deze mensen erg rijk, daar zij de noord-zuidrelaties beheersten.

Een voorbeeld is de site van de Heuneburg bij de bron van de Donau met graven in de nabijheid. Het ligt op een natuurlijk plateau, waaraan een versterking is toegevoegd. Opmerkelijk is hoe de omwalling geen ronde torentjes bevat maar uitstekende vierkante torens, gebouwd in gedroogde kleitegels, iets wat nochtans ingaat tegen het heersende klimaat. Dit toont de Griekse imitatiedrang, mogelijks door een zuiderse architect.

Heuneburg omvat enkele grote elitehuizen naast kleinere ateliers en plaatsen voor ambachtslui. Men vond er metalen mantelspelden, goud en Griekse amforen maar ook eigen, kwalitatief hoogstaand vaatwerk. Een aanduiding van de noord-zuidverbinding is de ivoren sphinx met de kop in uitgesneden amber.

In de omgeving werden vele graven gevonden, sommigen dichtbij, anderen veraf, waardoor sommigen menen dat ze een aanduiding kunnen zijn van de invloedssfeer. De grafheuvels zijn gigantisch, met een stenen constructie aan de voet. Ze bevatten een grote houten grafkamer met daarin meestal een man. Indien het graf niet enkelvoudig is, bevat het een koppel.

Een voorbeeld hiervan is te vinden in Hochmichele, waar het paar overledenen duidelijk een belangrijke sociale positie had. Dat is te zien aan de vierwielige praalwagen, die diende om de dode naar het graf te rijden, de massa paardentuig, de vele sieraden en het bronzen vaatwerk, dat nog steeds de sfeer van het symposium uitademt.

In Kleinaspergle werd een drinkschaal gevonden, waarvan een breuk werd gerestaureerd met behulp van bladgoud. Het toont dat dergelijke objecten ware statussymbolen waren, waaraan veel aandacht werd besteed.

Nabij Hochdorf maakte men een recente opgraving die van uitzonderlijke kwaliteit is omdat de grafkamer instortte zodat de organische inhoud werd afgeschermd van lucht en zodat plunderaars nooit een kans kregen. Dit graf moet van een van de voornaamste mannen van zijn tijd zijn geweest daar er een atelier binnenin de heuvel werd aangetroffen. Daarnaast zien we ook een bronzen crinè, een soort ligbed van Griekse afkomst waarop het lijk zich bevindt. Er is echter in de Griekse wereld geen dergelijk exemplaar bekend. Op de crinè staan er afbeelding van een symposium en de pootjes vormen koralen danseressen.

Verder is het graf afgeladen met rijkdommen, zoals bronzen vaatwerk en veel goud (dolken, vaatwerk, schoenornamenten, …). De wanden van de grafkamer zijn bezet met zijde. Opvallend is het belang van wijn, daar de drinkhoorns meestal opgebouwd zijn uit organisch materiaal met een goudversiering. Het vormt zo een sociaal statussymbool, net als de amforen. Een laatste opmerkelijke vondst in Hochdorf betreft een poging tot reconstructie van een leeuwtje, dat hoog werd ingeschat.

Doorheen het gebied van de Furstensitze werden meerdere beelden teruggevonden. Zo ontdekte men in Hirschlanden een afbeelding van een naakte Kelt met torque, dolk en punthoed. Naar verhouding heeft de Kelt zware ledematen, iets wat vermoedelijk zijn inspiratie vond bij de Griekse kourosbeelden.

Bij Glauberg werd, aan de hand van luchtfotografie, een gracht teruggevonden, gelegen aan een indrukwekkende dromos of laan. Hier legde men ondermeer een bronzen snavelkan, een stuk schild, een gouden armband en torque en meerdere zwaarden bloot. Het gevonden materiaal was van verre streken afkomstig, wat volgens sommigen zou wijzen op offers van vazallen bij het overlijden van de lokale potentaat. Daarnaast vond men een beeld dat mogelijks een afbeelding is van de dode. Hierbij wordt hij afgebeeld met harnas en torque, en vreemd genoeg ook ‘Mickey Mouse’-oortjes. Het is onduidelijk of dit een vreemdsoortig kapsel of een vorm van vergoddelijking uitbeeldt. De vondst was onbeschilderd, dit in tegenstelling tot de Griekse marmeren beelden in felle kleuren.

De site van Mont Lassois, in Bourgondië, oefende controle uit over de bron van zowel de Seine als de Loire. Het bevat een gebouw met de typische paleissfeer waarvan de plattegrond uit de Griekse wereld lijkt te komen. Aan de rand bevinden zich meerdere grafheuvels, waaronder de houten grafkamer van de ‘princesse’ van Vix.

In dit graf was een gedemonteerde wagen aanwezig met hierop het lichaam. Opmerkelijk genoeg kon deze wagen niet draaien door de aparte constructie. Verder ziet men een zilverschaal, een snavelkan, fibulae, voorbeelden van goudsmeedkunst en zowel bronzen als Attisch vaatwerk. Bijzonder vreemd is dat er zich rond haar hoofd geen diadeem maar een torque met gouden vleugelpaardjes bevond. Naast het lichaam stond een bronzen crater of mijnmengvat van uitzonderlijke grootte.

Naarmate je je naar de periferie begeeft, worden de vondsten minder rijk. In Alttrier werd een situlae aangetroffen met asresten, en enkele knappe figulae.

Op de Kemmelberg stond een omwalde nederzetting, met een toegangsweg die instond voor de verbinding met de Furstensitze. Op de site werd veel verzorgd aardewerk aangetroffen, deels beschilderd, uit een lokaal atelier. Gelijke scherven vond men op andere hoogtesites, wat aantoont dat deze vazen fungeerden als sociale drager voor de happy few. Daarnaast bemerkte men wat goud (een aanduiding van de aparte positie van de Kemmelberg), bronzen aspennen, een deel van een schenkkan met versieringen in de vorm van een Sint-jakobsschelp en zelfs een scherf Attisch vaatwerk.

Grafheuvels konden in de Westhoek niet opgespoord worden, in tegenstelling tot het Kempens plateau. Zo trof men in Eigenbilzen een wagengraf aan met bronzen vaatwerk, snavelkannen, situlae en vooral een gouden band met motieven als deel van een drinkhoorn. In de gelijkaardige site van Weishagen treden eveneens situlae en paardentuig op.

Het mag duidelijk zijn dat de sites die beschreven werden in de laatste paragraaf, allen een handelsband hadden met het kerngebied.

Lees meer...

Fase I: Hallstatt-krijgers Ijzertijd

Vanuit de Griekse steden ging men in deze periode in noordelijke richting op zoek naar grondstoffen. Dergelijke handelsroutes liepen over de Balkan naar het oosten van de Alpen en van daaruit naar de periferie, zoals Scandinavië. Er ontstonden nederzettingen in de Oost-Keltische Kreis (te situeren in Slovenië, Oostenrijk, …) die bevoorrecht waren door hun handelspositie ten opzichte van de andere dorpen in de oude landbouw- en veeteelttraditie. Voorbeelden van dergelijke plaatsen zijn Sticna, Sokon en Hallstatt.

Deze plaatsen zijn gelegen in de onmiddellijke nabijheid van de grondstoffen, ijzererts in het geval van Sticna of een zoutberg zoals bij Hallstatt. Dit verklaart de uitgesproken rijkdom, iets wat te zien is in de sporen van versterkingen. De bekendste sites zijn echter de grafheuvels in de omgeving van dergelijke kernen met individuele inhumaties en vele rijkdommen. Dergelijke graven zijn ook op de handelsroutes te vinden.

Vaak bevatten ze producten uit zowel het noorden als het zuiden. Er is bronzen vaatwerk (situlae) dat kunstig versierd werd met horizontale banden met religieuze en soms erotische taferelen. Vooral symposiumscènes zijn te zien, een Grieks, ritueel, funerair maal met wijndronken en competities in kunst, maar ook in de vechtsport. Dit gebruik uit de mediterrane wereld werd door de hogere sociale kringen overgenomen.

De emmer van Kuffarn is in deze context het bekendste voorbeeld. De afbeelding erop toont een stoet waarbij de opgebaarde dode op een wagen ligt. Op de tweede band is een symposium aan de gang met aanwezigheid van de verpakte dode. In de achtergrond is een levende te zien die drinkt uit een situlae met een pollepel. Rechts vechten twee mannen in een funeraire competitie waarbij er tussen hen in een helm te zien is, mogelijks de prijs waarvoor ze streden. Op een andere situlae figureren twee personages op een zetel met punthoeden en schoenen, die respectievelijk de panfluit en de harp bespelen. Tussenin staat er een emmer, vermoedelijk de inzet van hun duel.

Er is sprake van een zekere sociale differentiatie, maar tussen nederzettingen (in de vorm van grafvelden) onderling. Hierbij zijn bepaalde sites opmerkelijk rijker en bloeiender, waarbinnen iedereen deelt in de weelde, zij het niet in gelijke mate.

Hallstatt kende rond 800 een explosie qua mijnactiviteit, gebruik makende van de vroegere technologie. Kristalzout werd uit de rots gekapt of uit kristalliserend water gewonnen, een product dat ervoor zorgde dat het organisch materiaal van deze site goed bewaard bleef. De nederzetting zelf is onbekend, maar het grote grafveld werd in de 19e eeuw opgegraven door Ramsauer. Jammer genoeg werden door het toerisme heel wat graven opengelegd en gingen de vondsten van deze plekken verloren.

Het grafritueel is een individuele inhumatie op de rug, hoewel er ook crematies voorkomen. In de middeleeuwen werd zelfs een lijk opgegraven, maar dat verrotte bij herbegraving. Er werden slechts enkele vrij rijke graven gevonden, met bronzen vaatwerk allerhande. De giften zijn genderbepaald, met sieraden zoals oorringen en opzichtige mantels met bronsbeslag voor de vrouwen. De mannen kregen figulae (mantelspelden met figuratieve hangertjes van bijvoorbeeld dieren) en torques (een ringachtig halssieraad) mee. De krijgers bezaten versierde zwaarden, de ruiters phalarai of paardentuig.

Hallstatt bevindt zich duidelijk in een innoverend gebied qua nieuwe producten. Zo situeren we er de vondst van het eerste glazen vaatwerk, dat zijn oorsprong kent in de Griekse sfeer, en een zwaard met amber en ivoor bezet, een knappe mix van noord en zuid. Dit staat in schril contrast met de omliggende nederzettingen, bewoond door arme boeren.

In de periferie zijn er ook graven van Hallstattkrijgers teruggevonden. Deze conclusie trok men toch toen er gelijkaardige zwaarden en paardentuigen werden aangetroffen. Men zag hierin een vorm van migratie, raids van krijgers die bleven plakken of sneuvelden. Tegenwoordig staan de verhuizingstheorieën onder vuur, maar het sterkste argument is dat de Keltische paarden grote pony’s zijn, en geen Arabische volbloeden, dus dat het afleggen van grote afstanden in korte tijd niet mogelijk was. Recente theorieën zien ze eerder als lokale potentaten die op z’n Hallstatts leefden en dus ook zo begraven werden. Deze zitten in de handelsnetwerken als plaatselijke tussenpersonen.

Een voorbeeld vormt het prinsengraf bij Oss en in Court-Saint-Etienne, in Brabant, werd een soortgelijk graf opgegraven. In Oss functioneerde een bronzen situlae als urne en groef men opnieuw paardentuig op. Bij vele van de rijkere perifere graven vind men ijzeren zwaarden met gouddraad, die nadien werden geplooid om ze onbruikbaar te maken. Een gelijkaardig fenomeen zijn de vondsten van gebroken bronzen zwaarden.

De Scythen, de Thraciërs, de Sarmaten en de Daciërs aan de Zwarte Zee en in Oost-Europa

In dezelfde tijdspanne als de Halstattcultuur arriveren de Scythen in Europa die we vooral kennen via de Griekse historicus Herodotos, in zijn boek Historiae schreef hij zijn ervaringen met de Scythen neer. De Scythen zijn nomaden-ruiters die oorlog voeren met pijl en boog. De archeologie heeft de teksten over Herodotos met name over funeraire praktijken kunnen toetsen. Scythen werden begraven in Kurganen, grote grafheuveles met een grafkamer, er worden vele giften meegegeven ook dienaren. De grote Kurgan van Chertomlyk heeft een diameter van 120 meter en bestond uit vier kamers met een complexe achterkamer. Bekende voorbeelden zijn ook Tolstoya Maguila en Koel Oba. De Scythen zullen verder oostwaarts trekken. In de derde eeuw voor Christus gaan ze plaats ruimen voor de Sarmaten een ander nomadisch volk uit de Euraziatische steppen.

De Thrakiërs vestigden zich in de 8ste eeuw BC vooral in het huidige Bulgarije en onderhouden nauwe contacten met de Griekse kolonies.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen