Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Nijverheid 1500 -1800

 1550: agrarische sector nog de grootste bron van tewerkstelling en activiteit op het platteland

  • 90% vd huishoudens waren afhankelijk vd landbouw
  • arbeidsorganisatie verschilde van de steden:
    • huisnijverheid ipv corporaties
  • expansie vd nijverheid in Noordwest-Europa vooral dankzij
    • actieve overheidspolitiek vanaf 17e E
    • stijging vraag naar consumptiegoederen vanaf 18e E
Lees meer...

EXPLOITATIESYSTEMEN EN LANDBOUWTECHNIEKEN 1500-1700

 grote onderlinge verschillen tussen de Europese regio’s

 producenten bezaten zelf het grootste deel vh land:

  • gronden oorspronkelijk van adel, Kerk, hogere ambtenaren en stedelijke handelaars
  • gebruikers konden in ruil voor een jaarlijkse vergoeding (= cijns) vrijwel volledig onafhankelijk over de grond beschikken

 verdelen over erfgenamen, hypothekeren, verkopen, verpachten..

  • ook veel gronden in pacht uitgebaat
  • pachters zowel sociaaleconomisch als politiek belangrijke rol
    • politieke vertegenwoordigers
  • in regio’s met hoge urbanisatie waren ook stedelingen eigenaar vd gronden
  • echter: pachtprijzen stegen sneller dan de landbouwopbrengsten  veel winst ging dan ook naar de stedelingen
  • Zuidelijk Europa: mezzadria of métayage

 overeenkomst eigenaar-pachter waarbij ook een deel vd bewerkingsmiddelen ter beschikking worden gesteld in ruil voor een deel vd productie

 dit systeem remde echter de economische groei vh platteland

 meeste West-Europese landen werkten begin VMT nog met het drieslagstelsel

  • maar 2 keer geoogst op 3 jaar
  • resultaten waren beperkt en niet voldoende om de groeiende bevolking te voeden

 grote afhankelijkheid van menselijke en dierlijke energie

 laat 16e –vroeg 17e E: nieuwe landbouwtechnieken in Nederlanden en Engeland

  • navruchten zoals klaver en rapen in teeltplan

 groei mest- en zuivelproductie

  • nieuw rotatiesysteem: ook uitputtende gewassen zoals vlas voor linnen (rest in HB)
Lees meer...

STERFECIJFERS 17de, 18de eeuw

 zwakke fysieke toestand van vroegmoderne bevolking oa merkbaar aan grote aantal handicaps en kleine lichaamsgestalte

 levensverwachting bij geboorte: 25 tot 35 jaar ( 20 % zuigelingen sterft voor 1e levensjaar)

  • slechts ½ van iedere generatie bereikte volwassen leeftijd
  • besmettelijke ziekten door primitieve watervoorziening, gebrekkige afvoer fecaliën en geringe lichaamshygiëne + chronische ondervoeding en minderwaardig voedsel vb. Tyfus en dysenterie
  • grootschalige vitaminetekorten
  • groot infectiegevaar omwille van hoge bevolkingsdichtheid en gebrekkige hygiëne in steden
  • sterftecijfer verschilde van jaar tot jaar, maar was het ergst in geval van epidemieën, hongersnoden en oorlogen en zeker als deze samenvielen

 tijdens 2e helft 18E E komen sterftepieken steeds minder voor

  • schaarste en hongersnoden reeds zeldzamer vanaf 1750
  • einde vd vele moorddadige epidemieën
  • minder oorlogsgeweld
  • geleidelijke afname vd gewone sterfte
  • Thomas Mc Keown: stijging vd welvaart en dus de kwaliteit vh voedsel

 koopkracht daalde met het sterftecijfer: geen verband met voeding

  • centrale overheid ging gezondsheidsaangelegenheden regelen + werkte vanaf 19e E aan het hygiënisch bewustzijn op structurele wijze en met meer financiële middelen

Edward Jenner

 Engelse arts die aan de basis ligt van één vd belangrijkste medische vernieuwingen ooit: het principe van de vaccinaties

 koepokkenvaccin zorgde voor levenslange bescherming tegen de pokken

 het enige virus dat vandaag de dag volledig is uitgeroeid en vd aardbol is verdwenen

Lees meer...

CONSUMPTIEPATRONEN pre-industriële samenleving

 consumptiepatroon in pre-industriële samenleving gericht op verwerven van voldoende voedsel om te overleven

  • arbeidersbudget werd voor 70% gespendeerd aan voeding
  • weinig aandacht voor decoratie of individualisering in arbeidersmilieus

 trading down: overschakelen op goedkopere (doch minderwaardige) middelen vb. Van tarwebrood op roggebrood

 doorsneedieet werd bepaald door geografische, klimatologische en financiële omstandigheden + agrarische specialisatie en commerciële netwerken

 leningen en consumptiekrediet:

  • vb joden en Lombarden
  • kredietverstrekking door particulieren werd van overheidswege verhinderd om woeker (christelijke zonde) tegen te gaan
  • oprichting van pandjeshuizen
  • Bergen van Barmhartigheid van Wenceslas Cobergher, financier en hofarchitect van aartshertogen Albrecht en Isabella
  • Mogelijkheid van geld te lenen was buffer tegen armoede

 verschuiving vh consumptiepatroon vanaf midden 17E E

  • Consumptierevolutie: materiële cultuur onderging fundamentele verandering
  • Nieuwe producten en goederen in huishoudens
  • Luxegoederen:
    • koffie, thee, chocolade
    • spiegels, schilderijen, meubels
    • lichter linnen en katoen ipv wollen stoffen
  • wijzigingen deden zich eerst voor in de steden
  • inrichting van een woning volledig anders in 1800 tussen 1500
  • evolutie naar goedkopere, brozere producten van mindere kwaliteit
  • populuxe goederen vnl. In rijke bovenlaag en middengroepen
  • paradox : daling koopkracht ?
    • herschikking vd arbeid in huishoudens
    • ook vrouwen- en kinderarbeid
    • veel huishoudtaken werden uitbesteed
  • vraag naar nieuwe goederen had grote gevolgen op vlak van distributie- en verkoopspraktijken
    • aantal winkels en markten stijgt + leurhandel wint aan belang
    • eerste vormen van reclame
    • winkelen wordt een sociaal evenement
Lees meer...

PRIJZEN EN LONEN 1300 – 1900

 koopkracht gevolgd ahv prijs- en loonreeksen

 vnl. Broodgranen

  • prijzen index van Henry Phelps-Brown en Sheila Hopkins : PHB-index vanaf 13e E in Engeland

  • scherpe prijsstijgingen kenmerkend voor de 16e en 18e E

 16e E als die van de eerste grote prijsinflatie in de Europese geschiedenis

  • ongecontroleerde geldschepping
  • te sterke bevolkingsaangroei
  • aanvoer van grote voorraden edelmetaal uit kolonies (geld toen nog intrinsieke waarde)

Wet van Gresham

 verklaring voor verstoringen in geldcirculatie

 treedt op wanneer feitelijke waardeverhouding tussen 2 munten niet meer overeenkomt met de vastgelegdeprijsverhouding

bad money drives out the good :Thomas Gresham

 voor meerderheid bevolking gevolgen prijsinflatie zeer ernstig

  • groot aanbod aan werkkrachten, lage arbeidsvergoedingen
  • koopkracht daalde tot op dieptepunt
  • massaal verkopen van onroerend goed

 vb familie della Faille: kocht grond en huizen op, verworf veel prestige en uiteindelijk zelfs een adellijke titel

 loonevolutie in VMT:

  • weinig schommelingen
  • aanpassingen pas na interval van maanden of jaren: koopkracht werd dan ook vaak uitgehold bij misoogsten
  • grote looninertie op pre-industriële arbeidsmarkt
  • zelfstandigen waren afhankelijk van wat ze voor hun goederen kregen

 reële lonen vs. Nominale lonen

  • reële lonen worden omgezet in hoeveelheden broodgranen die de tijdgenoot daarmee kon kopen
  • gemiddeld dagloon was goed voor 10 l tarwe

 reconstructie van de vroegmoderne loonontwikkeling moeilijk omwille van tijdelijke en seizoensgebonden karakter van de pre-industriële arbeidsmarkt

  • sectoren als textielnijverheid betaalden soms uit in stuklonen
  • er werden bij een gunstige conjunctuur vaak bonussen uitgedeeld

 fiscale druk in de VMT

  • oorlogsverzuchtingen vd vorst dienden (cash!) te worden gefinancierd
  • heerlijke verplichtingen en kerkelijke tienden
Lees meer...

VERSTEDELIJKING 18de eeuw

 VMT gekenmerkt door grotere concentratie van bepaalde bevolkingsgroepen

 verstedelijkingsproces ( urbanisatiegraad van 20 %)

 rol steden in VMT zeer belangrijk dankzij handelsexpansie en financiële ontwikkelingen

  • begrip ‘stad’: topografisch (militair versterkt)

juridisch-institutioneel (stadsrechten+ autonomie)

economisch (nijverheid, dienstensector + onderdeel handelsnetwerk)

  • handel in kleinere centra verbonden me ambachtelijke nijverheid en productie/consumptie op platteland
  • meeste steden langs noord-zuidas in VMT

 Oost-Europa:

  • lagere urbanisastiegraad
  • steden geen juridisch statuut / louter administratieve of commerciële rol
  • nog vorm van feodaliteit
  • nederzettingspatroon vnl kleine dorpjes met gesloten gemeenschap

 ‘Bevolkingsrevolutie’ van 2e helft 18E E

  • versnelde urbanisatie in Noordwest-Europa en gebieden met sterke staatsvorming
  • meeste metropolen administratief-bestuurlijk centrum van geleide staten
  • Engeland grootste verstedelijke regio van Europa (meer dan 20 %)

 verschuiving van economische zwaartepunt naar Vlaamse platteland o.i.v. rurale n-linnennijverheid

  • gunstige arbeidscondities en beter sociale voorzieningen trekken plattelandsbewoners aan
  • groei marktcentra !

De levensstandaard

 levensstandaard: doorgaans enkel geïnterpreteerd als materiële rijkdom

  • koopkracht
  • consumptiemogelijkheden
  • gezondheid en levensverwachting
Lees meer...

De Bevolkingsevolutie 1500-1800

HET BEVOLKINGSAANTAL

 weergave exacte ontwikkeling van bevolkingscijfer VMT is zeer moeilijk omwille van het gebrek aan contemporaine volkstellingen

  • schattingen op basis van fiscale, militaire, economische, religieuze bronnen

vb graanlijsten, communicantencijfers, haardtellingen

  • rond 1500:  80 miljoen inwoners op Europese continent
  • tegen einde 18e E:  180 miljoen inwoners

 demografische variabelen:

  • migratiesaldo: verschuivingen (vb. Nederl., Fr., Sp.)
  • hoog geboortecijfer
  • hoog sterftecijfer

Demografische transitie

 overgang van een regime met hoge geboorte- en sterftecijfers naar een regime met lage cijfers : in Europa tussen 1750 naar 1960

 formulering vd Amerikaanse demograaf Frank Notestein – 1946: wijzigen van sociaaleconomische structuren als absolute voorwaarde

 transitiefase wordt gekenmerkt door:

  • daling van geboorte- en sterftecijfer (1e daalt eerder)
  • bevolkingsaantal groeit omwille van onevenwicht

 sommige historici: demografische revolutie (vnl. Franse traditie)

 internationale migratie binnen Europa in kader van politieke staatsvormingsprocessen : religieuze homogeniteit zorgde voor gedwongen migraties

vb. Sefardim (15e E), Morisken (17e E)

 commerciële en technologische knowhow overgebracht door koop-, ambachtslui en intellectuelen was heel belangrijk voor de economische groei vd Republiek

 Westelijk Europa goed gedocumenteerd met kerkelijke registers: evolutie geboorte- en sterftecijfer is hierdoor gemakkelijker te reconstrueren

 sinds Concilie van Trente (1545 -1563): verplichte registratie van dopen en huwelijken (later ook begrafenissen)

 De Europese bevolking bereikte geregeld haar maximum in de pre-industriële periode van de VMT; ook wel het malthusiaans plafond genoemd

Het Malthusiaanse plafond

 systeem van autoregulatie dat het bevolkingsaantal in een soort cyclus van groei en crisis houdt

 theorie vd Britse econoom Thomas Maltus – 1798: bevolking neemt bij ongehinderde groei toe met een meetkundige reeks, terwijl (voedsel)productie nooit sneller kan toenemen dan een rekenkundige reeks

 dit spanningsveld leidt tot voedseltekorten en epidemieën die grote sterfte kunnen veroorzaken: natuur zorgt ‘zelf’ voor beperking van een buitensporige stijging vd bevolking ( positive checks )

Preventive checks: vrijwillige beperking vd groei (vb. Lagere huwelijksfrequentie, onthouding, …)

 Bevolkingsontwikkeling in VMT in 3 honderdjarige fasen:

  • 16e en 18e E: globaal gezien groeiperiodes
  • tussenliggende periodes als achteruitgang, stagnatie en vertraagde groei

 sterk conjunctuurgevoelig + afhankelijk van nationale economische ontwikkelingen

vb achteruitgang van economische bedrijvigheid in MZ gebied leidt tot trage bevolkingsgroei

 ranglijst economische grootmachten omstreeks 1800 nauwelijks nog die van 1500 (ook op demografische vlak)

Lees meer...

VERLICHTING EN RELIGIE

 Peter Gay: Verlichting = de opkomst van het moderne heidendom

  • 18e E: weinig verandering in de officiële staatsreligies
    • veel gebieden echter niet religieus homogeen
    • verhouding staatsmacht- religieus geloof was centrale uitdaging vd religieuze diversiteit
    • bescherming vd staatsreligie ging vaak gepaard met beperkingen op het publieke karakter van andere religieuze groeperingen
  • 2e helft 18eE: duidelijke groei van religieuze tolerantie
    • politieke tolerantie werd gedreven door een verlangen obstakels voor het goed functioneren van het staatsapparaat weg te nemen
    • verschuiving van manier waarop religie beleefd wordt: christendom draait rond algemene nood om beleefd te worden in een spirituele sfeer ‘buiten de wereld’ (religieuze hervorming van de wereld)

vbn: piëtisme, jansenisme

  • spirituele bewegingen worden meer en meer geïnterpreteerd als een politiek fenomeen
  • methodisme: gesticht door John Wesley: nadruk op innerlijke religieuze ervaring
  • hassidim: mystieke vorm van judaïsme in Polen door Israel Ben Elizier: afstand van de reguliere synagoge tvv een innerlijke spiritualiteit

 staat krijgt bovenhand op de Kerk en werkt zelf een politieke moraal uit om de relatie met de burgers te organiseren: de individuele gelovige is niet langer een structurerend principe voor de opbouw van de samenleving

 Verlichting en Maatschappij

  • maatschappij moet op een natuurlijke wijze worden ingericht volgens natuurrecht (universeel door god opgelegd recht)
  • John Locke: Two treatises of government – 1690
    • Natuurlijke toestand zonder enige vorm van politieke organisatie
    • Alle mensen vrij, gelijk en aan geen enkele vorm van gezag onderworpen
    • Natuurrecht ligt vast in de menselijke rede: het is verkeerd leven, vrijheid of bezit van anderen aan te tasten
    • Geen toestand van volmaaktheid: recht om overtreders te straffen

 niet iedereen houdt zich aan het natuurrecht

 organisatie = nodig om ieders rechten te kunnen garanderen

  • sociaal contract: vrijwilloge overeenstemming om zich in een georganiseerde gemeenschap te verenigen en zo een klein deel vd vrijheid op te geven in ruil voor garantie op de rest
  • tolerantiegedachte
    • Voltaire: "Je hais vos idées mais je me battrais jusqu'au bout pour que vous puissiez les exprimer."

  • Staatsconcept (vanaf 2e helft 18e E)
    • staat als hervormingsinstrument en wegbereider van menselijk geluk
    • monarchie: kritisch en rationeel benaderd - verloor sacraal karakter
    • contracttheorie legde nadruk op de plichten van de vorst: diende zich in te zetten voor zijn volk
    • Montesquieu : l'Esprit des Lois 1748  leer van de trias politica: scheiding vd 3 staatsmachten om de burger tegen willekeur te beschermen
  • verlichte despotisme bleek in vele gevallen slechts een voortzetting van het eerdere goddelijk verantwoorde absolutisme

  • seculiere accenten in het beleid
  • toleranter op religieus gebied
  • beperkten de privileges vd geestelijken
  • snoeiden in aantal religieuze ordes
  • naasting van kerkelijke bezittingen
  • streven naar rationele, gecentraliseerde organisatie vd staat

 meer aandacht voor welzijn vd onderdanen

 grotere aandacht voor wetenschap, onderwijs

 humanisering v gerechtelijke procedures

 uitbreiding van hun eigen macht

 De Encyclopédie

  • hoogtepunt van de Europese Verlichting
  • eerste uitgave: tussen 1751 en 1772 in 28 delen
  • Denis Diderot (1713-1784) en Jean d’Alembert (1717-1783)
  • Grootste editoriale onderneming ooit in die tijd
  • Methodologie:
    • Medewerking van 150 vakspecialisten
    • Artikels waren samengebracht in logische ordening volgens inhoud
    • Veel aandacht aan technologie, productieprocessen en recente uitvindingen
    • 11 vd 28 delen volledig ingenomen door illustraties complementair aan de bijdragen

Lees meer...

NIEUWE RUIMTES VOOR POLITIEKE OPINIE 1600 -1800

 op café

  • groot succes van de koffiehuizen in GB, Fr en It
  • lezen van kranten en boeken
  • Parijs: Procope ‘stamcafé’ van Diderot en kennissen
  • Discussieruimte

 Republiek van de Letteren

  • imaginaire gemeenschap via uitwisseling v brieven, manuscripten & boeken
  • ontstaan van tijdschriften

 Salons

  • 17e E; hofcultuur van aristocratie had eigen sociale praktijk gecreërd van voordragen en bediscussiëren van literaire werken
  • meer en meer habitat van de stedelijke culturele middenklasse (burgerlijk)

 vrijmetselaarsloges

  • Great Lodge of London – 1717
  • Deïstisch
  • Aristocraten en stedelijke burgerij stonden er op gelijke voet

 wetenschappelijke vennootschappen (veralgemeend en dus deel vd publieke ruimte)

  • steeds autonomer vanaf 18e E

 Notie publieke ruimte werd door Kant verbonden aan communicatievormenn die de deelnemers op sociaal gelijke voet plaatste

  • 60 % vd Franse bevolking was in 1780 nog analfabeet: geen algemene sociale gelijkheid daar vnl de plattelandbesvolking niet in het proces werd betrokken
Lees meer...

De Verlichting : Wat is Verlichting ?

  • Immanuel Kant:

Verlichting is het bevrijden van de mens uit zijn onmondigheid, waaraan hij zelf schuld heeft. Onmondigheid is het onvermogen zijn verstand te gebruiken zonder leiding van een ander. Deze onmondigheid is eigen schuld wanneer de oorzaak ervan niet ligt in gebrek aan verstand, maar wel in gebrek aan moed en wilskracht, het zijne te gebruiken zonder leiding van een ander. Heb de moed je eigen verstand te gebruiken! Sapere aude! * is aldus de kernspreuk van de Verlichting (...)

  • afhankelijk van een historisch proces: individueel wilsbesluit
  • reduceert ons tot acteurs: wij moeten iets fundamenteel veranderen om haar lijfspreuk de onze te maken

1) men moet een institutionele rol opnemen, als radarwerk in de machine, zodat men de machine kent en dus kàn bekritiseren

2) Verlichting = op geestelijk niveau: rol van geleerde tov een anoniem lezerspubliek

  • overeenstemming: maatschappelijke overheden dienen conctract aan te gaan met de rede: gehoorzaamheid gegarandeerd indien de politieke principes overeenstemmen met de rede
  • verhouding maatschappelijke gehoorzaamheid - geleerdheid
Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen