Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

De eerste revolutie april 1302

In dit opstandige klimaat kwam het in april 1302 opnieuw tot een uitbarsting in Gent. De ambachtslieden en textielnijverheid legde massaal het werk neer uit protest tegen de patriciërs en het opnieuw invoeren van de verbruiksbelastingen door Filips de Schone. Maar de bijna tienduizend gewapende textielarbeiders dreven de patriciërs in het nauw bij het gravensteen waardoor deze wel moesten toegeven & trouw zweren aan het gewone volk. Hierna vluchten vele naar Brugge.

In Brugge was er een opstand, klauwaerts (met o.a. Willem van Gulik) tegen Leliaerts (patriciërs genoemd naar het Franse wapenschild). De Klauwaerts hergroepeerden om weerstand te bieden tegen de repressie toen het Franse leger Brugge binnengedrongen was. De Klauwaerts verrasten ten minste honderd twintig Fransen, Henegouwse en Brugse patriciërs met een Frans accent in hun slaap en sneden hun keel af. De Franse adel bereide zich voor op een bloedige wraakoefening. Graaf Gwijde van namen voegde zich bij het leger van Gulik, het mondde uit in de slag op 11 juli waarin ze afgeslacht werden door onedele Vlamingen.

Met de verschillen in opvatting over krijgsvoering (vechten uit overtuiging en eigen volk of vechten voor eer en sport) hingen ook fundamenteel tegengestelde maatschappijvisies samen. De overwinning van de Slag der Gulden Sporen, betekende ten eerste dat het graafschap Vlaanderen zelfstandig werd en ten tweede dat ambachten inspraak en erkenning kregen. Deze politieke en sociale revolutie kende grote navolging in Luik, Mechelen en Brabantse steden (hier iets minder).

Lees meer...

Sociale spanningen 14e- 16e eeuw

In 1300 bereikte de grote Vlaamse steden het hoogtepunt van de bevolkingsgroei, dat pas in de 18e eeuw opnieuw overschreden zal worden. Een halve eeuw later was de bevolking sterk afgenomen als gevolg van hongersnoden, pestepidemieën, oorlogen en migraties.

Er was een sterke urbanisatie in de Nederlanden, deze hing nauw samen met de industrialisatie. Textielnijverheid bood de helft tot twee derde van het beroepsvolk werk in de meeste steden. De Vlaamse lakennijverheid, die in handen was van ondernemers die de groothandel controleerden, bood ongeëvenaarde kwaliteit en variëteit die overal gekend was.

Pas vanaf 1280 kon de graaf de grote steden dwingen tot het aanleggen van een boekhouding die de financiën controleerde.

De graaf probeerde het machtsmonopolie van de patriciërs/ rijke burgerij aan banden te leggen. Er groeide een coalitie tussen de graaf, de hoge adel en de hervormingsgezinden en tussen de koning en de burgerij. De tegenstellingen werden op een spits gedreven door de Franse bezetting.

Lees meer...

Wankelende dynastieën 14e- 16e eeuw

Rond 1300 was er heel wat interne en externe competitie bij de vorstengeslachten. Er waren heel wat grensconflicten (ook controle over de schelde) en rivaliteiten tussen de graven van Vlaanderen en die van Holland.

Dit was niet anders in de laatste decennia van de 13e eeuw. De graaf van Vlaanderen Gwijde van Dampierre (steun van Engeland) liet zijn rivaal Floris V (steun van de Franse koning en geslacht Avesnes). De koning van Engeland (Edward I) wou vermijden dat de coalitie Avesnes- Frankrijk- Holland de scheldemond zou beheersen en nam de Hollandse erfprins Jan (I) gevangen en gaf het beval graaf Floris V gevangen te nemen, dit mondde uit in de moord op Floris V, en zo ontstond er een machtsvacuüm, waarna het Avesnes geslacht door dynastieke toevallen de bovenhand haalde.

De Franse koning oefende druk uit op Vlaanderen (de graaf van Vl. was namelijk als leenman trouw en dienst verschuldigd aan de Fr.koning.), waardoor Vlaanderen moest afzien van de allianties met Engeland en de handel met Engeland geblokkeerd werd. Filips (Fr.koning) liet Gwijde, wegens het niet naleven van Koninklijke bevelen, veroordelen. Waardoor hij steun zocht, en een verbond sloot met ambachtslieden die actie voerden tegen het bewind van de patriciërs. Enkele dagen later gingen ze naar Parijs om de koning zijn leenverdrag op te zeggen, maar de Franse koning valt binnen. Dit leidde tot de opsplitsing van het graafschap Vlaanderen (zal uiteindelijk verdwijnen).

Tussen de vorstendommen in de Nederlanden zijn er aanzienlijke verschillen: de bestuurlijke organisatie was het verst ontwikkeld in Vlaanderen en de prinsbisdommen waren onderhevig aan grotere onzekerheden dan diegene die de wereldlijke landsheerlijkheden ondervonden.

Veel conflicten waren te wijten aan de wisselvalligheden van de feodale heerschappijstructuur en door de schaal en de stijgende frequentie van de oorlogen steeg de betrokkenheid van de onderdanen. Dit leidde soms tot beperking van de vorstelijke macht.

Lees meer...

De eeuw van de onzekerheden 14e- 16e eeuw

De 14e eeuw was een periode van crisis in heel Europa. Gronden raakten uitgeput en de graanprijzen stegen met hongersnoden tot gevolg. Hierbij voegde zich vanaf 1348 pestepidemieën die de bevolking met ongeveer een derde deden afnemen. Ook oorlogen zorgden voor het verlies van mensen, vernieling en hoge belastingsdruk. Handelsstromen verdwenen, wat verpaupering veroorzaakte. Er braken opstanden uit, zelfs de kerk bood geen soelaas meer in deze tijden.

De Nederlanden vormden door hun ligging het concentratiegebied van de spanningen, rivaliteiten (vnl. tussen Eng. en Fr.) kwamen hier tot uiting.

Lees meer...

Cultuur 11de – 13de eeuw

Enkel wat in die tijd en de tijd erna belangrijk was, is tot ons gekomen. Het gaat dus om een elitecultuur die is overgeleverd en is geconstrueerd in de beste materialen.

Teksten werden opgesteld in het Latijn, leken moesten dus beroep doen op geestelijken. Niet alles was echter in het Latijn in de literatuur is er vb. Hendrik van Veldeke die schreef voor een publiek dat geen Latijn kende. Het is duidelijk dat er meer gedichten waren dan wat is overgeleverd.

In de Nederlanden kwamen drie taalgebieden voor: Nederlands, Frans en Fries. Oorspronkelijk begrepen handelaars uit de drie taalgebieden elkaar, maar vanaf de 9de eeuw nam de rol van het Nederlands af ten opzichte van het Frans en de rol van het Fries verminderde ten voordele van het Nederlands. Toch hebben de drie talen woorden van elkaar overgenomen die vooral nog in het dialect voorkomen.

Op het vlak van de bouwkunst blijken vooral kerkelijke gebouwen te zijn overgebleven, want deze waren sterk en zijn met het nodige kapitaal geconstrueerd. Als het kon werden de kerken in natuursteen opgetrokken, anders werd er gebruik gemaakt van het veel minder duurzame hout en later baksteen. Ook op wereldlijk gebied werd er gebouwd, onder meer burchten, vb. het gravensteen van Gent.

In de beeldhouwkunst werd gebruik gemaakt van enerzijds blauwsteen voor ondermeer doopvonten, anderzijds was er ook de bewerking van edelmetaal.

Uit de schilderkunst is er weinig bewaard gebleven. Toch zijn er een aantal muurschilderingen en fresco’s tot ons gekomen en kunnen we ook nog miniaturen aantreffen in handschriften.

In 1200 werd het kerkelijk cultuurmonopolie doorbroken. Er werden vele contacten gelegd, de orale burgerlijke samenleving ging ook steeds meer over tot het schrift en er kwam een toenemend gebruik van geschreven volkstalen. De taal van de elite bleek niet noodzakelijk die van het volk te zijn en de hele 13de eeuw bleek Jacob van Maerlant toonaangevend in de literatuur. Vorsten maakten meer en meer gebruik van teksten om hun macht te legitimeren. Daarin kan de Rijmkroniek van Melis Stoke als voorbeeld worden gezien. Vanaf de 13de eeuw konden ook vrouwen zich wagen aan literatuur met vb. Hadewijch.

In de 12de eeuw deed de gotiek in de bouw- en beeldhouwkust zijn intrede in de Nederlanden, Brabantse gotiek kwam pas voor vanaf de 14de eeuw. Er werden stadhuizen en belforten gebouwd, maar universiteiten kwamen in de Nederlanden weinig voor. De reden hiervoor kan gezocht worden in enerzijds de verbrokkeling, of anderzijds het feit dat men in de Nederlanden de voorkeur gaf aan zakendoen en produceren in plaats van aan studeren.

)

Lees meer...

Religie 11de – 13de eeuw

De religie is de expressie van het geloof in een god. In de vroege middeleeuwen waren de bekeringen gedwongen en oppervlakkig, maar daarna doet er zich een dubbel proces voor. Enerzijds werd de godsdienst functioneel: door de ontwikkeling van theologie en moraal werden heidense praktijken aangenomen, maar de goden werden achterwege gelaten. Anderzijds kwam er een toenemende verinnerlijking met het invoeren van onder andere de preek en de biecht. De veranderingen waren echter enkel mogelijk met een reeds bestaande religieuze elite.

In de Karolingische tijd leefde men in de kloosters volgens de regel van Benedictus, daarna kwam er een verval. Daarop volgden hervormingen door vooral de “kluizenaars” en ging men leven naar ofwel de regel van Augustinus, ofwel de regel van Benedictus, maar de interpretaties waren vaak verschillend. Binnen de verschillende kloosterordes werden vb. de Cisterciënzers als bedijkers en ontbossers gezien en het zware werk werd geleverd dor lekenbroeders of conversen. “Ketters” gedrag werd besreden door de kerk.

Ondanks het feit dat er een groei kwam in de steden, gebeurde er niets nieuws in de kerk. De kluizenaars verzetten zich tegen de stad en de tempeliers ontstonden binnen het kader van de kruistochten. In de 2de helft van de 13de eeuw gingen de bedelorden zich echter op de stad richten. Ze leefden van bedelen en zochten dus een grote bevolkingsconcentratie op, vb. de Franciscanen en de Dominicanen.

Vrouwen in het klooster bleven tot en met de 12de eeuw tot de adel behoren en de toegang tot vrouwenkloosters was zeer gesloten. De verinnerlijking van het geloof bracht echter het ontstaan van de orde der cisterciënzerinnen met zich mee en ook begijnen en de begijnhoven kwamen overal in de Nederlanden voor.

Lees meer...

Kerk 11de – 13de eeuw

Doorheen de tijd wilden vorsten medezeggenschap in de benoeming van abten, … die ze dan inschakelden het wereldlijk bestuur, of leken werden aan het hoofd van een abdij geplaatst. Elke sociaaljuridische toplaag wilde eigen private kerkelijke instellingen stichten, het Eigenkircherwesen. Er kwam hiertegen echter protest van de kerk en met de Gregoriaanse Hervorming, de investituurstrijd en uiteindelijk het Concordaat van Worms moest hier een einde aan komen. De inmenging bleef echter, want hoge geestelijken waren vaak afkomstig van adellijke families en lage geestelijken konden worden voorgedragen door een eigenaar van een Eigenkirche.

Toch versterkte de positie van de kerk door de feit dat tienden opnieuw naar de kerk gingen en niet langer naar de eigenaar van een Eigenkirche. Bovendien kwam er een gestructureerde organisatie met een grotere greep op de maatschappij, meer parochiekerken, het gebruik van afzetbare functionarissen (niet meer voor het leven dus), de organisatie van synodes, visitaties (bezoeken van parochies) en het seend (=zitting om publieke overtreders te straffen).

Lees meer...

Kerk, religie en cultuur 11de – 13de eeuw

Voor de Karolingische periode zou uit de teksten kunnen afgeleid worden dat de kerk almachtig was, want ze produceerde de teksten en kwam er in voor. Na de Karolingische periode kwam er verschriftelijking en gingen ook leken schrijven. Daaruit blijkt dat het beeld moet genuanceerd worden en dat de kerk niet almachtig was.

Lees meer...

Handel, stad en nijverheid 11de – 13de eeuw

Een aantal steden bestonden reeds sinds de Romeinse tijd, maar verschrompelden. Er kwam echter een groei van nieuwe steden, vb. Gent, Brussel en Antwerpen, door de positieve verkeerstechnische ligging en hun regionale marktfunctie. Er moest echter ook voldoende opbrengst in de landbouw zijn, opdat mensen uit de secundaire en tertiaire sector onderhouden konden worden. Aanvankelijk kenden steden geen sterke groei.

De handelswaren werden gevormd door landbouwproducten, industriële producten en textiel. De stedelingen streefden naar vrijheid in de vorm van voorrechten, waardoor er keuren en privilegies kwamen. Onder de stedelingen zelf ontstond er een oligarchie en er kwam bovendien een toenemende rationalisatie van het recht, waardoor landsheren en stedelijke besturen meer macht kregen. De steden zijn echter niet allen toevallig ontstaan door handelaars die er zich gingen vestigen, soms werden ze bewust gesticht door graven die hun gebied wilden laten groeien door de aanwezigheid van een stad.

Het statuut van handelaars in het buitenland was kwetsbaar en daarom gingen ze samenwerken in een Hanze, een verbond van individuele kooplieden en van koopsteden waarin hun belangen behartigd werden. De textielsector werd grootschalig en dat leidde tot handelskapitalisme. Er werden jaarmarkten georganiseerd om de waren te kunnen uitwisselen. Op die markten moest de veiligheid wel gegarandeerd kunnen worden, waardoor het belang van vorstelijk gezag groot was. Meer handel zorgt er bovendien voor dat er meer nood is aan munten, deze werden dus meer geslagen en hadden een grotere waarde. Ook wisselbrieven kwamen in zwang. Bovendien werd ook transport belangrijk en Brugge werd een belangrijk tussenstation. Daar konden de handelaars hun brood verdienen als tussenpersoon. Bovendien gingen ook ambachtslieden samenwerken en dat deden ze in gilden, waar ze aan protectionisme van hun ambachten deden. Zo waren ze tegen de invoer van het spinnewiel, maar ze verkregen ook steeds meer politieke macht.

Lees meer...

Demografie, landbouw en ontginning 11de – 13de eeuw

Het Karolingische hofstelsel bestond uit gesloten domeinen met een planmatige organisatie en sterke hiërarchieke sociale en juridische verhoudingen. Dit alles is bovendien opgebouwd binnen een patroon van grootgrondbezit.

In die periode en de periode ervoor, waren er een aantal problemen waarmee de landbouw had af te rekenen. Enerzijds was er de uitputting, anderzijds de demografische druk. Er werden echter oplossingen voor gevonden. Het probleem van uitputting werd ondervangen door het feit dat er meer vee kwam en dus meer mest. De kwestie van de demografische druk werd opgevangen door enerzijds een hoger rendement dat kon gerealiseerd worden door het invoeren van nieuwe technieken zoals de keerploeg, de eg, het drieslagstelsel en een nieuwe manier van inspannen, waardoor het paard kon worden gebruikt. Bovendien kwam er meer diverse voeding met als gevolg minderziekten en ook hongersnoden kwamen minder voor. Een andere oplossing voor de demografische druk waren de ontginningen vanaf de 11de-13de eeuw. Men deed aan inpoldering (= Door het dalen van de zeespiegel kon men dijken aanleggen, waardoor vruchtbare veegronden vrijkwamen. Een negatief punt was wel dat er voortdurend werk aan en onderhoud van de sluizen was.), of men rooide plekken in het bos waar dan nieuwe dorpen werden opgericht. Bovendien kon ook heidegrond in cultuur worden gebracht of werd er gemigreerd naar Slavische gebieden om er aan landbouw te doen.

De standaard van het Karolingische systeem ligt vast, maar het probleem is dat het moeilijk te achterhalen valt in welke mate dat ook realiteit was. Na de Karolingers ging er meer en meer macht naar de grootgrondbezitters, die een seigneurie vormden.

Uiteindelijk brak de demografie het statische agrarische systeem open: Er kwam meer ontginning door de bevolkingsdruk en heren gaven boeren, die als nieuwe kolonisten gronden gingen ontginnen, gunstige voorwaarden om bij hen te komen werken. Daardoor moesten de heren van wie de boeren wegtrokken ook goede voorwaarden geven. Op die manier wisten de boeren een gunstig statuut af te dingen en streefden ze naar een geschreven bewijs van dat statuut. Zo konden boeren pachten (het pachtstelsel verliep per drie jaar, net zoals het drieslagstelsel).

De evolutie van de landbouw en hogere opbrengsten is essentieel voor de ontwikkeling van de stad, want mensen konden zich, door het feit dat ze niet allen in de voedselproductie moesten werken, op andere zaken concentreren.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen