Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

De plaats van de kerk (3) 1579-1598

Er zijn heel wat discussies gevoerd over wat nu centraal stond in de opstand, politiek of geloof, strijd voor de vrijheid of voor de kerk. Dit is echter een vals dilemma: het vrijheidsideaal van de opstand verloor zijn zin zonder vrijheid van denken en die was onverenigbaar met het katholicisme van de late 16e eeuw. De kerk van de vrije Nederlanden kon niet anders dan protestants zijn.

Over de aard van dat protestantisme kon getwist worden. Sommigen legden de nadruk op vrijheid, de kerk moest open staan voor iedereen. De zuiverste expressie daarvan was de libertijnse kerk die op het eind van de 16e eeuw in Utrecht heeft bestaan. Ze oefende geen controle uit en aan niemand werd voorwaarden gesteld.

Een ander model is echter dominant geworden: het calvinisme. Calvinisten wilden overeenstemming over de wezenlijke geloofspunten, ze streefden bovendien naar een hechte kerkelijke organisatie die de onderlinge controle zou bevorderen, zo zou de zuiverheid van de leer gewaarborgd worden. Lidmaatschap was hier dus niet vrijblijvend, ze was wel vrijwillig. Dat heeft haar groei ongetwijfeld belemmerd. Wie lid wilde worden van de Calvinistische kerk moest weten waarvoor deze stond en moest er de verplichtingen van aanvaarden. Belangrijk is te onthouden dat er over de kerk spanningen bleven bestaan maar dat deze, zolang de oorlog tegen Spanje de volle aandacht opeiste, onder de oppervlakte bleven sluimeren.

Lees meer...

De bestuursvorm van de Republiek (4) 1579-1598

De Republiek was een statenbond van zelfstandige gewesten, vanaf 1594 op zeven vast blijven liggen nl. Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijsel en Groningen. Drenthe was wel zelfstandig maar had geen zitting in de hoge vergadering, de Generaliteitslanden (de veroverde gedeelten van Vlaanderen en Brabant) werden vanuit Den Haag bestuurd. De zeven hadden een gelijk aandeel in de macht en konden belangrijke beslissingen met een tegenstem blokkeren.

De gewesten hadden zich in de unie van Utrecht (1579) verbonden om samen oorlog te voeren tegen Spanje. Ze hadden daarvoor één leider, Willem van Oranje en één orgaan van overleg, de Staten-Generaal. De oorlog tegen Filips II had als doel de handhaving van vrijheden en privilegies van de provincies, het noodzakelijke middel daartoe was samenwerking. Een leider zou dus altijd een middenweg moeten vinden tussen twee in de grond onverenigbare idealen.

Deze staatsinrichting bemoeilijkte de concentratie van de macht in één hand en dat op alle niveau's. Bovendien werd willekeur beperkt door de beslissingsmacht te verlenen aan colleges en niet aan een individu. Gevolg was dat besluiten van de Staten-Generaal altijd de wil uitdrukten van een behoorlijke meerderheid.

Naast al deze colleges was er nog de belangrijke functie van stadhouder. Gewoonlijk waren het er twee: één in Friesland, Groningen en Drenthe en één in Holland en de overige gewesten. Geen van beide had bevoegdheden in de staten van de andere. Willem van Oranje was stadhouder van Holland geweest, na zijn dood moest er een nieuwe komen met genoeg prestige om voor iedereen aanvaardbaar te zijn.

(verder zal met "stadhouder" altijd die van Holland bedoeld worden tenzij expliciet anders vermeld)

Prins Maurits van Nassau volgde zijn vader als stadhouder op. Hij was een briljant militair maar politieke ambitie had hij niet. De feitelijke regeringsleider was Johan van Oldenbarnevelt. Beiden werkten in 1588 ééndrachtig samen.

Johan van Oldenbarnevelt was Hollands advocaat van den lande (later zou dit raadspensionaris heten), dit betekende dat hij na de stadhouder de hoogste abtenaar van de provincie Holland was. De raadspensionaris van Holland was een van de groten van de republiek maar zou nooit de stadhouder in belang overtreffen. De raadspensionaris was immers slechts vertegenwoordiger van een deelbelang (Holland). Bovendien verkreeg hij status door zijn ambt, de stadhouder bracht die status al mee bij zijn aantrede. De stadhouder was ook opperbevelhebber van leger én vloot die hij beiden wel enkel in dienst van de Republiek mocht inzetten, dit bleek evenwel een rekbare beschrijving.

Lees meer...

Hollands welvaart (2) 1579-1598

Buitenlandse bondgenoten had de Republiek kunnen vinden maar deze zouden pas in actie komen als de Republiek zelf ook eigen kracht bezat. Tegen het einde van de 16e eeuw werd duidelijk dat dit inderdaad het geval was, de Republiek had geld.

De Nederlanden beschikten al lang over een sterke handel en nijverheid. Voor de opstand was Antwerpen het dominerend middelpunt. De dynamiek van het economisch leven verplaatste zich na de opstand naar het noorden, met Amsterdam als dé commerciële hoofdstad van Europa. Het begin van deze overgang is 1585, de val van Antwerpen waarna de bevolkingsbeweging van zuid naar noord in omvang toenam. Arbeidskracht, talent en kapitaal verhuisden naar Holland en Zeeland.

In de zestiende eeuw ontstond ook een mondiale economie, Oost-Azië, West-Afrika en Amerika werden in het netwerk opgenomen. Deze verre reizen zorgde ervoor dat handelaars hun aankomst in deze gebieden niet nauwkeurig konden voorspellen en dat het vaak onzeker was of de gewenste producten er dan aan een aanvaardbare prijs voorhanden waren. Daarom was er nood aan een grote centraal gelegen markt waar alle goederen verzameld konden worden, Amsterdam kwam daarvoor, door zijn gunstige ligging, in aanmerking.

In Holland was bovendien het scheepsbezit gespreid (één schip kom soms honderd eigenaars hebben), winst en schade werd zo gedeeld maar wat belangrijker was is dat ook het geld van kleine beleggers actief werd benut.

Holland bood op zijn stapelmarkt ook eigen producten aan uit zowel de nijverheid (Leids laken, Harlems linnen) als de landbouw (boter, kaas, koolzaad, vlas).

De republiek hield bovendien de Schelde gesloten en blokkeerde de Vlaamse havens waardoor veel Antwerpse handelaars met hun kapitaal, deskundigheid en handelsrelaties met de centra aan de Middellandse Zee noordwaarts trokken.

Een buitengewoon gelukkige combinatie van omstandigheden zorgde samen voor de Hollandse welvaart. Er vloeide veel geld naar het land maar dit betekende niet dat de overheid ook over ruime middelen beschikte. Holland heeft een belastingstelsel ontwikkeld dat uitermate geschikt was voor een land waar de meerderheid van de bevolking zich in de middengroep (noch arm, noch rijk) bevond. Naast een kleine belasting op het totale inkomen, de verponding haalde de overheid het meeste van haar inkomsten uit indirecte belastingen op consumptiegoederen.

Lees meer...

Het succes van de opstand 1579-1598

Zonder buitenlandse hulp leek het onwaarschijnlijk dat de opstandige gewesten zouden slagen, maar al voor het einde van de 16e eeuw zou de Republiek der Zeven verenigde Nederlanden als overwinnaar uit de strijd komen. Dit het het te danken aan (1) bondgenoten, (2) materiële kracht, (3) ideële kracht, hogere bezieling en (4) energieke leiding en organisatorisch vermogen.

(1) internationaal vonden er in 1588 en 1589 grote veranderingen plaats: Filips II had in 1588 zijn armada zonder veel succes naar Engeland gestuurd. De Engelsen vonden zich nu zelf rechtstreeks door Spanje bedreigd en bovendien achtte ze een overwinning mogelijk, wat twijfel voor hulp aan de Republiek wegnam.
In Frankrijk werd in 1589 Hendrik III vermoord (de laatste koning uit het huis Valois). Zijn opvolger werd Hendrik (IV) van Bourbon, een protestant. Filips II gebood daarom zijn landvoogd Parma, het zwaartepunt van zijn militaire operaties naar Frankrijk te verplaatsen. Het is niet onmogelijk dat dit de Republiek van de ondergang heeft behoed.

Lees meer...

Jaren van overgang 1579-1598

Vanaf 1579 beginnen de wegen zich te scheiden, vanaf dan verandert geschiedenis van de Nederlanden in geschiedenis van twee Nederlanden. De Zuidelijke Nederlanden keren terug onder het gezag van Filips II, de Noordelijke zullen zich ontwikkelen tot vrije Republiek, een statenbond olv. Holland.

Dit was slechts een geleidelijk proces, in 1576 hadden de zeventien gewesten zich met elkaar verbonden in de Pacificatie van Gent, ze hadden één gezamelijk doel nl. het herstel van de vrede. De Waalse gewesten sloten in 1579 de Unie van Atrecht op basis van handhaving van hun previlegies en trouw aan het katholieke geloof, dit betekende de facto de verzoening met Filips II. Het antwoord van de andere gewesten was de Nadere Unie of de Unie van Utrecht (1579), een militair bondgenootschap om vrijheid van godsdienst te bevechten.

Het formele afscheid van Filips II volgde twee jaar later wanneer de Staten-Generaal van de opstandige provincies het plakkaat van verlating goedkeurde. Hierdoor was een vergelijk onmogelijk geworden en zouden de gewesten van de Nadere Unie een gehele overwinning nodig hebben. De strijd verliep niet positief, in 1585 gingen Brabant en Vlaanderen definitief verloren.

Men besefte dat buitenlandse hulp noodzakelijk was. Nog voor Willem van Oranjes dood in 1584 mislukte de samenwerking met de Franse hertog van Anjou die souvereiniteit wenste. Later zou met de Engelse Robert Dudley, graaf van Leicester de laatste poging om de Noordelijke Nederlanden onder buitenlands gezag te zetten afspringen. De praktijk veranderde de sinds 1581 de monarchie in een republiek ook al werd dit nooit in een formeel besluit bevestigd.

Zie kaarten HB p. 116.

Lees meer...

Radicalisering Nederlanden

In de loop van 1577 grepen de middenklassen de politieke macht. Het getalm van de grote politiek moe, installeerden ze in de grote steden Calvinistische Stadsbesturen. De Calvinistische Republiek Gent was hierin de meest radicale. Overal in de Nederlanden was het Calvinisme de belangrijkste religie, hoewel Antwerpen een internationaal trefpunt werd voor alle protestanten.

De belangrijkste verwezenlijkingen van de Gentse Republiek lagen vooral op het intellectuele vlak. Scholen werden opgericht en verwierven vaak internationale faam. Na de onderwerping van Gent in 1584 werden de experimenten opgeheven, hoewel ze vaak nog sporen nalieten in het Noorden, mede door de uitgebreide immigratie.

Op 23 januari 1579 werd de Unie van Utrecht gesloten, waarin Gent, Brabant, Vlaanderen met Doornik, Holland, Zeeland en Gelre afspraken om geen afzonderlijke vrede te zullen sluiten met Filips II.

Alexander Farnese, de nieuwe landvoogd van de Nederlanden zorgde voor de vorming van de Unie van Atrecht op 6 januari 1579, door in te spelen op de onvrede in de Waalse gewesten. Daar had het Calvinisme geen voet aan de grond gekregen en waren de traditionele structuren beter bewaard. Door de belofte van herstel van de privileges en de terugtrekking van vreemde troepen, had Farnese Artesië, Henegouwen, Namen en Luxemburg aan zijn kant gekregen. Dit werd de basis van waaruit de herovering zich zou voortzetten en het begin van een nieuwe scheidingslijn in de gewesten van de Lage Landen.

Lees meer...

VredespogingenNederlanden

In 1575 werd het tweede Spaanse Staatsbankroet uitgeroepen na de oorlogsvoering op twee fronten (tegen de Turken en in de Nederlanden). Daarom koos de gematigde nieuwe landvorst Requesens voor onderhandelingen met de opstandelingen, die echter op niets uitliepen door de eisen van de opstandelingen. (de eisen waren medebestuur door de Staten, vertrek van vreemde ambtenaren en soldaten en de opschorting van geloofsvervolging.)

Na het overlijden van Requesens in maart 1576, ontstond een nieuw machtsvacuüm, waarin de verschillende Staten onderlinge overeenkomsten sloten. De Staten-Generaal besloot in oktober 1576 om dezelfde eisen als tijdens de onderhandelingen te blijven stellen. Op 8 november 1576 ondertekenden de staten van Brabant, Gelre, Vlaanderen, Holland en Zeeland de Pacificatie van Gent. De oostelijke staten waren het hier niet mee eens, zij hadden immers minder te lijden onder de repressie.

De Statenvergaderingen werkten een nieuwe staatsorde uit, gebaseerd op de oude privileges en medezeggenschap van de lokale en gewestelijke vertegenwoordigers. Ook werd de vorst gebonden aan constitutionele regels, die bij niet-naleven inhielden dat de vorst afgezet kon worden door de Staten, die dan een betere opvolger zouden voorzien. Hiervoor kon men verwijzen naar de Blijde Inkomsten van Filips II en naar precedenten.

Lees meer...

Alva Nederlanden

De komst van de radicaal vertegenwoordiger van de harde lijn, Hertog van Alva, zorgde voor een scherpe polarisering, mede door de installatie van de Raad van Beroerten. De geheime processen en de Spaanse rechters zorgden voor onvrede, die tot een hoogtepunt kwam na de onthoofding van de graven van Egmond en Horne voor majesteitsschennis, midden 1567. Ook Willem van Oranje werd voor de Raad gedaagd, maar was de Nederlanden al ontvlucht. De massale vervolgingen zorgden ook voor een massale vlucht onder de gewone mensen. In oktober 1568 deed Oranje een inval in de Nederlanden, die mislukte maar traditioneel gezien wordt als het begin van de Tachtigjarige oorlog.

Alva, landvoogd sinds 1567, probeerde om de Nederlanden te besturen met heldere beleidsinstrumenten. Voorbeelden hiervan zijn de Criminele Ordonnantiën en de vaste belastingen om de financiering van de staat regelmatiger te maken. Ondanks de voordelen van vaste belastingen voor zowel staat als bevolking, was de Staten-Generaal ernstig ontevreden, omdat ze hierdoor hun drukmiddel verloren waren. Door de harde aanpak zorgde de regering voor een verdere vervreemding van de bevolking.

Ondertussen werd in juli 1572 de eerste vrije Statenvergadering in Holland georganiseerd, waar beslist werd om Willem van Oranje terug te roepen en een godsdienstvrijheid uitgeroepen werd. Samen met de aanzet tot een nieuwe staatsinrichting met financieel draagvlak, waren dit extreem opstandige beslissingen, die een militaire repressie door Alva uitlokten. Zijn troepen waren van 67 000 manschappen in 1572 aangegroeid tot 86 000 in 1574.

Vaak koos de bevolking voor het minste kwaad in de vorm van Oranje, hoewel ze het niet met hem eens waren. Ze waren het immers nog veel minder eens met Alva.

Na een bewind van 6 jaar, was de balans voor Alva zeer negatie. Niet alleen had hij bestuurlijk en militair gefaald, steeds meer Nederlanders kozen voor de opstand en de schatkist had zwaar te lijden onder zijn pogingen te opstand neer te slaan.

Lees meer...

De geweldsescalatie Nederlanden

Door enkele serieuze schokken in de economie, zagen verschillende groepen hun welvaart aangetast. Door de serieuze staatsschulden van Spanje, dat zelfs door de zilvervloten uit de nieuwe wereld niet gered kon worden van een serie Spaanse Staatsbankroeten, aangevuld met de Engelse terugtrekking uit de Nederlanden, ontstonden massale werkloosheid en ernstige economische crisis. Met daarbij nog een ernstige voedelscrisis in 1564-1565, was het ongenoegen tot ongekende hoogtes gegroeid.

In deze context kan met het Eedverbond der Edelen zien, die met een smeekschrift de opschorting van de plakkaten vroegen, om het opstandige klimaat enigszins te verzachten. Twee vertegenwoordigers werden op gezag van de landvoogdes naar de koning gezonden, waar ze als rebellen vervolgd werden.

De hele zaak escaleerde toen op 10 augustus 1566 de Beeldenstorm uitbrak. In het dorp Steenvoorde werden de ‘paapse afgodsbeelden’ vernietigd na een calvinistische preek, die snel navolging vond in de rest van het land. In het daaropvolgende ‘wonderjaar’ was de religieuze tolerantie een feit. Van zodra de schatkist het weer toeliet, zond Filips II troepen naar de Nederlanden om de aantasting van de kerk ongedaan te maken. Toen deze aankwamen, was de rust alweer teruggekeerd. Ondanks de vraag van de landvoogdes om deze zending ongedaan te maken, kwartierde de Hertog van Alva toch vreemde soldaten in in de grootste steden. Deze bedoelde ordehandhaving werd geïnterpreteerd als een ernstige provocatie.

Er was op dat moment een feitelijke godsdienstvrede, door het toestaan van de protestantse prediking als de katholieke eredienst maar gerespecteerd bleef. Hierdoor groeide de calvinistische macht, onbedoeld, snel, waardoor al snel machtsgrepen plaatsvonden, tot groot ongenoegen van de katholieken.

Lees meer...

De Opstand 16de eeuw Nederlanden

Het laatste derde van de zestiende eeuw is niet alleen een essentieel deel van de Nederlandse geschiedenis, het maakt deel uit van de wereldgeschiedenis door zijn opzet. Een opstand van de kern van de wereldeconomie tegen het machtigste rijk ter wereld. Absolutisme en hardnekkige godsdienstvervolgingen druisten in tegen de open mentaliteit en de traditie van autonomie, waardoor alle bevolkingslagen betrokken werden in het protest. Een factor was de persoonlijkheid van Filips II, hij wenste immers niet te onderhandelen met ketters en rebellen, waardoor vreedzame oplossingen onmogelijk gemaakt werden.

De koning wou, ondanks de geografische afstand en zijn onbekendheid met de streek, alle touwtjes per se zelf in handen houden. Daarom was hij afhankelijk van de langzame en gefilterde informatie. Ook de uitgestrektheid van zijn rijk was problematisch, hij moest immers zijn prioriteiten leggen in het belang van het hele rijk. Zijn twijfelende persoonlijkheid zorgde er vaak voor dat de situatie uit de hang liep en hij er geen controle meer over had. Zijn bevelen kwamen vaak achter op de realiteit. Hierdoor ontstond in de Nederlanden vaak een machtsvacuüm, dat dan opgevuld werd door de oppositie.

Tussen de hardnekkige monarch en de dynamische, pluriforme samenleving in de Nederlanden ontstond een ware cultuurkloof, die later een strategisch voordeel werd voor de opstandelingen, die daardoor de oplossing konden bieden voor de problemen in het land.

Het probleem bij de geschiedsschrijving over de opstand is dat men vaak focust op een enkel aspect van de opstand. Het totaalbeeld komt zelden aan bod.

Tussen 1566 (de beeldenstorm) en 1588 (de vestiging van de Republiek) was er een geleidelijke radicalisering en polarisering, waardoor de gematigde opties stilaan onmogelijk gemaakt werden. In 1581, bij de ultieme vraag als men met de koning zou breken of niet, waren er drie kampen. Een eerste, met de Waalse gewesten, had zich al verzoend. Het tweede kamp, bestaande uit Vlaanderen, Brabant, Holland, Zeeland en Friesland namen totale afstand, en de derde groep, met Gelre, Utrecht en Overijssel sloten zich bij geen van beiden aan. Deze verdeling was te verwachten door socio-economische en geopolitieke redenen (kern-periferie). De uiteindelijke scheiding tussen noord en zuid was dat heel was minder.

De verspreiding van de nieuwe religies ging veelal door de meer verstedelijkte gebieden, die hiervoor meer openstonden. Vaak waren in de grote steden een minderheid uitgesproken Calvinisten, een minderheid overtuigde katholieken en een grote meerderheid onbeslisten, die eigenlijk al niet meer trouw waren aan Rome.

Protestantisme was, naast een persoonlijke keuze, ook een afwijzing van de intense vervlechting van Kerk en Staat, waarbij de monarch uitverkoren was door God en de monarch ook zijn uiterste best deed om de kerk te beschermen. Een typevoorbeeld hiervan is kardinaal Granvelle.

Daarnaast lag er ook een grote aantrekkingskracht in de authenticiteit en het hoopgevende van de protestantse boodschap.

De verwevenheid van kerk en staat zorgde er uiteindelijk voor dat wie wou veranderen van religie, zich ook tegen de staat moest keren.

Willem voor Oranje was tussen 1564 en 1566 de aanvoerder van de legale oppositie in de Raad van State. Men wou terugkeren van het autoritaire bewind van Filips II, en de onderdanen zelf meer keuze laten. Willem bleef katholiek tot 1566, maar verwierp de gedachte dat de vorsten beslissen over het geweten van hun onderdanen. De Raad van State verzond dit verzoek naar de koning, die liet weten dat men de harde vervolging moest verderzetten. Hierdoor werd de trouw van de gematigde oppositie moeilijker en werd de opschorting van de plakkaten de eis van een zeer brede beweging.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen