Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Scherpe sociale tegenstellingen België sinds 1830

De gegoede burgerij plukte de vruchten van economische expansie en de top kon zelfs via Koninklijke erkenning of huwelijk doorstoten naar de adel, die numeriek.

Het aandeel van de kleine burgerij groeide wel dankzij een spectaculaire expansie van de tertiaire sector. Aan de andere kant bevonden zich de kleine boeren en pachters die zwaar onder de crisissen te lijden hadden en de arbeiders wiens aantal bleef stijgen.

De arbeidsomstandigheden waren ellendig voor 1850: het jaarinkomen lag onder de kosten voor het levensonderhoud en vrouwen en kinderen werden uitgebuit in vooral de textielsector en ook de mijn –en metaalindustrie.

In de periode van hoogconjunctuur steeg tussen 1850 en 1875 de loonindex wel opvallend maar toch bleef een groot deel van de werkende bevolking in de ellende. Dit gegeven gaf de basis voor de opkomst van een militante arbeidersbeweging vanaf 1850.

Lees meer...

Naar een verstedelijkte, industriële samenleving België sinds 1830

De politieke opgang van de burgerij werd ondersteund door de economische ontwikkeling. Deze was door de Belgische revolutie gestremd maar de regeringen voerden een dynamisch beleid door het bevorderen van het spoorwegnet, handelsverdragen en kwalitatieve verbetering van de zware industrie.

Er kwam een economische as tot stand tussen de Brusselse bankwereld en de Waalse industrie die vanaf de internationale vrijhandel in de jaren 1850 afzetmogelijkheden kreeg.

In de Vlaanderen tekende zich een minder gunstige ontwikkeling af. Zij werd zwaar getroffen door her verlies van Nederlandse en Oost-Indische markten en de schade aan de Antwerpse haven. De ineenstorting van de traditionele huisnijverheid in vlas en linnen was nog dramatischer. Tenslotte was er ook een zware landbouwcrisis tussen 1844 en 1846.

De crisis van de jaren ’40 zorgde voor een economische breuk tussen de Vlaamse en Waalse economie wat ook maatschappelijke repercussies had. Het agrarische Vlaanderen werd gedomineerd door grondadel en Kerk die vooral tot het kamp van de conservatieven behoorden. Brussel vormde de doctrinaire liberalen terwijl in de Waalse industriecentra de arbeidersbeweging aanwezig was.

De economische hoogconjunctuur brak echter af vanaf 1873 door de graaninvoer uit Noord-Amerika en Oost-Europa (met landvlucht als gevolg) en structurele crisis in de metaalindustrie. De economische crisis zorgde voor maatschappelijke onrust die tot belangrijke economische en sociale veranderingen leiden.

Lees meer...

Doorbraak van het liberalisme België sinds 1830

In meer liberale en burgerlijke kringen ging men hiertegen reageren. Vanaf 1839 werd deze beweging versterkt door ex-orangisten, radicalen, vrijmetselarij en de lokale verspreiding van liberalen.

Ze waren tegen het unionisme en voorstanders van de verdediging van stedelijke belangen en dalende invloed van de kerk. Op andere vlakken werden echter verschillen fracties gevormd: de centre-gauche, met zowel aristocraten, de haute finance als ambtenaren, waren gematigde liberalen en spiegelden zich aan de whigs. De doctrinairen kozen het Franse antiklerikaal liberalisme als model. Er waren ook nog de radicalen, met daarin intellectuelen en lagere burgerij, die eerder democratisch en sociaal-progressief waren. Zij namen het initiatief voor het Liberaal Congres van 1846 in Brussel waar het basisprogramma geschreven werd.

In 1847 wonnen de liberalen de verkiezingen en vingen in 1848 meteen de schokgolf van het revolutiejaar op door afschaffing van de differentiële kiescijns, daling kiescijns, afschaffing van het zegelrecht en de wet op onverenigbaarheden. De stijging van het aantal stemgerechtigden en opkomst van goedkope pers legden de basis van een echt burgerlijk parlementair regime.

Lees meer...

Het unionistisch regeringsbeleid België sinds 1830

Het unionisme vloeide rechtstreeks uit de Belgische revolutie en bleef behouden om zowel principiële als tactische overwegingen. Voor de progressieve unionisten mocht de Kerk geen rol meer spelen in het politieke leven en moest de democratie vooraan op de politieke agenda. Conservatieve unionisten bleven trouw aan het unionisme omdat de Belgische onafhankelijkheid moest verdedigd worden tegen zowel Willem I als binnenlandse tegenstanders. Daarbij ging het over de reünionisten die aanstuurden op aansluiting bij Frankrijk en de orangisten die een herstel wensten van het Verenigd Koninkrijk. Aan het orangisme kwam pas een definitief einde met de aanvaarding van het Verdrag der 24 artikelen door Nederland in 1839. Tot 1839 moest zeker het unionisme zeker blijven. Een gevolg daarvan was dat er geen duidelijke partijen bestonden en er juist een kleine spanning was tussen meer democratische en conservatieve krachten.

Leopold I kende eigenlijk een grote invloed op de opeenvolgende regeringen en steunde de behoudende krachten in de samenleving waarvoor hij op de steun van de adel, financiële kringen en kerk rekende.

De liberaal-katholieke fractie en een deel van het episcopaat waren daar geen voorstander van waarop de Koning de hulp inriep van paus Gregorius XVI om de Belgische kerk meer behoudend te maken d.m.v. een nuntiatuur in Brussel en de benoeming van conservatieve bisschoppen. Het kwam tot een verstrengeling van de kerk, regeringsbelangen en conservatieve krachten.

De eerste unionistische regeringen hadden nog een sterke burgerlijke inbreng wat leidde tot een economische politiek die de ontwikkeling van het financiewezen, industrie en verkeersinfrastructuur bevorderde. Vanaf de regering-Theux in 1834 trad de grondadel meer op de voorgrond d.m.v. een economisch beleid die meer gericht was op landbouw en linnennijverheid. De regering streefde ook naar een vergrote invloed van koning en regering over lokale besturen en begunstigde de kerk. De scheiding tussen kerk en staat werd dus steeds meer overbrugd.

Lees meer...

De vorming van de nieuwe staat België sinds 1830

Het nieuwe België werd een grondwettelijke rechtsstaat met een groot vrijheidsklimaat en ontwikkelingskansen voor individuele burgers en opiniegroepen. De katholieke werd dus ook bevrijd van ieder staatstoezicht en mocht vrij haar onderwijs, congregaties en organisatie ontwikkelen.

De grondwet garandeerde echter wel de scheiding van kerk en staat en dat alle macht uitging van de natie via een verkozen Kamer en Senaat. Een voorwaarde voor het toekennen van het stemrecht was een kiescijns. Door de latere differentiële kiescijns lag die op het platteland lager lag dan in de steden. Amper een op zeventig van de inwoners had daardoor stemrecht. Dit systeem werd gecombineerd met het meerderheidsstelsel wat de slagkracht van minderheidsgroepen bemoeilijkte.

Het Nationaal Congres verkoos in Leopold van Saksen-Coburg een vorst die een compromisfiguur was. Hij zou het gezag een sterk monarch worden en rekening houden met zowel de burgerij, adel als kerk.

Lees meer...

Crisis, opstand en scheiding 1780 – 1814

Tot midden de jaren 20 kon Willem I zich wijden aan zijn constructieve politiek van nationale welvaart. Vanaf 1827 ging zijn aandacht naar het overwinnen van ernstige binnenlandse problemen: hij kreeg de rekening van eigenzinnigheid, ongrondwettelijkheid en het regeren zonder draagvlak. Hij kreeg vele tegenstand.

In 1828 ontstond een diepe gezagscrisis. Dit was een breder Europees verschijnsel. Het was een liberale crisis gericht op de modernisering van het systeem, dit verzet werd gevoerd door liberalen (modern vrijheidbegrip) en katholieken (vrijheidsbegrip gebruiken om eigen onderwijs en godsdienstpolitiek te mogen volgen). Vele criticasters in het Zuiden waren evenwel niet voor de afscheiding van het Zuiden. In het Noorden was er ook veel bezwaar tegen het bemoeizuchtig koningschap. De eisen: machtsverschuiving van koning naar kamer, verantwoordelijke ministers, parlementaire controle, herziening van het kiesstelsel, onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, vrijheid van onderwijs en pers. Daarnaast specifieke Zuidelijke grieven: de ondervertegenwoordiging van Zuiderlingen in het ambtenarenapparaat en het officierenkorps. In 1828 kwam in het Zuiden de Unie der Opposities tot stand.

De gezagscrisis in 1828 leidde niet onafwendbaar naar de Belgische Opstand. Dit kon alleen in het verlengde van de Franse julirevolutie en enkel door de veranderde internationale constellatie. Na ongeregeldheden in Brussel kregen de gebeurtenissen in het Zuiden een eigen dynamiek. Jonge liberalen die streefden naar een modern liberaal systeem en weldra ook naar een zelfstandig België kregen wind in de zeilen. De besluitloosheid van Willem I speelde ook een belangrijke rol. Uiteindelijk ging hij over tot militaire actie die de tegenstellingen nog verscherpte. De koning deed beroep op de mogendheden: op de Conferentie van Londen werd besloten dat een onafhankelijk en neutraal België de vrede en rust zou behouden. Niemand verwachtte dat dit een duurzame oplossing zou zijn.

Na deze beslissing rezen er nog veel problemen over de voorwaarden waarop dit zou gebeuren. Eerst aanvaarden de Belgen de voorstellen niet, daarna de 18 artikelen, aanvaarde Willem I de voorstellen niet en ging hij over tot de Tiendaagse Veldtocht, zo krijg hij betere voorwaarden, de 24 artikelen, maar ook deze artikelen wilde hij niet erkennen. Het duurde tot 1838 tot hij ze aanvaardde, dit kwam omdat in de onvoorspelbare internationale politiek ervoor zou kunnen zorgen dat op een bepaald moment België opnieuw kon aangehecht worden.

Lees meer...

Staat- en natievorming 1780 – 1814

In de jaren twintig begon de staats- en natievormende politiek op economisch vlak duidelijk gestalte te krijgen. Willem I voerde een nationale welvaartspolitiek: de sterke punten van noord en zuid werden samengesmeed. De koloniën functioneerden als bindmiddel: in het zuiden gemaakte producten werden vervoerd door het noorden. Willem I wilde van het Verenigde Koninkrijk een economische reus maken en daaraan zijn internationale macht ontlenen.

Tussen 1821 en 1824 kwamen er een reeks nieuwe instellingen: Fonds ter aanmoediging der Nationale Nijverheid, de Société Générale die een moderne industriebank werd, het Amortisatiesyndicaat om de staatsschuld te delgen en als kers op de taart, de Nederlandsche Handel Maatschappij (NHM): een semi-overheidsinstelling, moest de motor worden van de Nederlandse politiek.

Willem’s nationale welvaartspolitiek kreeg niet de tijd om zich te bewijzen, want in 1830 was de NHM nog volop bezig zijn weg in de wereld te zoeken, het Amortisatiesyndicaat zorgde voor meer schulden dan ze delgde, de Société Générale bleek een succes en zorgde er in 1830 voor dat revolutie gefinancierd kon worden. Willem I verbeterde de infrastructuur en met de Maatschappij van Weldadigheid wilde hij het pauperisme aanpakken.

Op vlak van onderwijs en wetenschap voerde hij ook vernieuwingen door: de overheid richtte nieuwe lagere scholen op en de kwaliteit van de leerkrachten werd verhoogd.

Het middelbaar bleef traditioneel-humanistisch: in het Noorden Latijnse scholen, in het zuiden nieuwe athenea en een vergrote greep op de colleges. In 1825 werd beslist dat alle middelbaar onderwijs instellingen erkend moesten worden door de regering: verschillende instelling werden zo afschaft. De katholieke publieke opinie was verontwaardigd, in 1829 moest de regering dan ook gas terug nemen en kerkelijke instellingen weer toe staan.

In 1815 kregen de 3 in het Noorden bewaard gebleven universiteiten een nieuw satuut en in het Zuiden werden er 3 universiteiten opgericht. De regering vond veel tegenwind door de beslissing dat alle priesters een aantal jaar aan de Leuvense universiteit moesten les volgen om het intellectuele peil van de priesters op te krikken, want dit had een sterke anti-ultramontaanse aanpak.

De grote geleerde genootschappen die in de 18de eeuwse Republiek werden opgericht bleven bestaan. In het Zuiden stierven de onder Frans bewind opgerichte (met of door overheidssteun) een stille dood. Het onder Lodewijk opgerichte Departement voor Eredienst werd gesplitst in een katholieke en een protestantse afdeling. Beide instrumenten waren er om de kerken te mobiliseren voor grote sociale idealen van de koning. Reeds in 1816 kreeg de Nederlandse Hervormde Kerk een Algemeen Reglement.

Willem I wilde ook zo een hervorming voor de katholieke kerk, maar toen Rome en de clerus niet meewilden ontwierp hij zelf een voorlopig kerkorganisatie voor heel het rijk. In 1827 kwam er een nieuw concordaat, dit, en nog andere elementen van zijn politiek, joeg de katholieken tegen hem in het harnas. Op de eerste plaats de onderwijsmaatregelen, maar ook met het weigeren van kloosters die zich niet verdienstelijk maakten op vlak van lager onderwijs of ziekenzorg. Een nieuwe generatie liberaal-katholieken nam de fakkel van verzet over hiertegen.

Met de taaldwang joeg de koning de liberale burgerij uit het Zuiden tegen zich in het harnas: Willem besloot de nationale taal (Nederlands) te hanteren als unificerende factor. Tegen 1822 werd het Nederlands gebruik voor alle openbare aangelegenheden en 1823 begon men aan de vernederlandsing van het lager en middelbaar onderwijs. Aan de universiteiten behield Latijn zijn monopolie. In Franstalige en Duitstalige gebieden werd het aanleren van de nationale taal aangemoedigd. Franstaligen kregen in het nationale bestuur weinig kansen. Willem I had de graad van verfransing van de ‘Vlaamse’ sociale bovenlaag echter onderschat.

Lees meer...

Politiek bestel 1780 – 1814

De vereniging leidde in samenspraak met de Belgen in 1815 tot enkele aanpassingen in het politieke bestel: er kwam een tweekamerstelsel, de Staten-Generaal kreeg belangrijke bevoegdheden op het gebied van wetgeving en financiële controle, de grondwet schiep geen parlementair stelsel (de ministers waren dienaren van de koning), het koningschap was ingebed in het constitutioneel kader (dit deed Willem I’s positie principieel verschillen van ‘verlichte despoten’) en het kiesstelsel was één van de zwakste onderdelen van het systeem.

De koning besloot het ontwerp van de grondwet te laten goedkeuren, dit gebeurde eerst in het Noorden, daarna in het Zuiden. Groot was zijn verbazing als tegen dit ontwerp een kruistocht georganiseerd werd door de Gentse bisschop, de bisschop eiste dat het katholieke karakter van het zuiden constitutioneel erkend zou worden: heel wat notabelen stemden tegen. De koning kon niet terug, maar liet de grondwet toch uitvaardigen door een manipulatie van het stemmenaantal.

Met achterhoede gevechten wilde de bisschop de maatschappelijke positie van kerk veilig stellen, hij wilde terug naar het samenwerkingsmodel van kerk en staat. Ook na de uitvaardiging van de weten bleef hij volharden: verbood alle katholieken een eed te doen op de grondwet, waarop de bisschop een in ballingschap moest gaan om zijn gevangenisstraf te ontlopen.

Andere leden van de clerus toonden zicht soepeler, vooral de Noord-Brabantse, want zij hadden de weldaden van de vrijheid ervaren in de Bataafse tijd en waren meer geneigd naar verzoening met tolerantie. Tegen 1821 had de hele katholieke kerk de burgerlijke tolerantie aanvaard.

De verlicht-landsvaderlijke regeerpraktijk van Willem I trok de aandacht: hij regeerde door besluiten, soms om de kamer heen, zijn stijl was eigenzinnig en autoritair, hij hield weinig rekening met het politiek draagvlak voor zijn beleid, hij voerde een politiek van staats- en natievorming en trok daarvoor zoveel mogelijk macht naar zich toe. Dit hield veel risico in.

Willem’s beleid van staats- en natievorming was een politiek van vallen en opstaan: in de eerste jaren na 1815 was de verhouding tussen de twee rijksdelen vaak problematisch: ze hadden een uiteenlopende economische oriëntatie (Noorden: handel en scheepvaart herstellen ó Zuiden: beschermende tarieven om jonge industrie te beschermen), waardoor het tot 1822 duurde vooraleer er een belastingsstelsel met bijpassende tarieven was gevonden waarmee beide partijen kunnen leven.

Lees meer...

Vrijwording en vereniging 1780 – 1814

Het jaar 1813 kreeg een bijna mythische betekenis: herstel van de onafhankelijkheid en de terugkeer van Oranje. Toch bleven er allerlei lijnen uit de Bataafs-Franse periode doorgetrokken en bleef het ambtenarenapparaat grotendeels ongewijzigd.

De vrijwording verliep even fluweel als de Bataafse revolutie: de Fransen, gedemoraliseerd door hun verliezen in Rusland en Leipzig, trokken weg, dit opende een vacuüm die door Nederlanders werd opgevuld.

De terugkeer van Oranje was tamelijk vanzelfsprekend. Over de voorwaarden waaronder hij soeverein zou worden was van meet af aan consensus onder de grote mogendheden, de Nederlandse politieke elite en Willem zelf. ‘Vergeten en vergeven’ waren de grondslagen van de nieuwe orde. In Nederland zelf betekende dit het voltooien van de ‘nationalisering’ van de revolutie. De nieuwe orde werd gevestigd op een impliciet verdrag tussen koning en volk, een aantal jaren later zal Willem zijn soevereiniteit boven dat van de grondwet plaatsen.

Enkel typische maatregelen van in de Franse bezettingsregime werden ongedaan gemaakt: douanestelsel, censuur en tabaksmonopolie. Voor de rest bleef veel bij het oude. Willem van Oranje aanvaard de erfenis van de genationaliseerde Bataafse revolutie en de lijn van machtsconcentratie en centralisering uit de Bataafs-Franse tijd werden doorgetrokken.

De vestiging van de nieuwe orde werd spoedig overschaduwd door de vereniging met de Zuidelijke Nederlanden. Beslissend hierin was de houding van de Engeland, dat de Lage Landen als zijn belangrijkste invloedssfeer op het vaste land: de Nederlanden moesten bijdragen aan de beveiliging van de Franse noordgrens. Al deze beslissingen werden genomen boven het hoofd van de bevolking.

Naar buiten toe werd de vereniging gepresenteerd als een opdracht van de mogendheden, gelet op hun beveiligingstaak en de inrichting van het rijk als ‘union intime et complète’. Met de Acht Artikelen van Londen (1814) probeerden de mogendheden zo goed mogelijk recht te doen aan de belangen van beide rijksdelen, want de Belgen waren niet echt enthousiast: gelijke behandeling diverse geloofsovertuigingen en passende politieke invloed van beide landsdelen.. Dit werd geschreven door een medewerker van Willem I.

In 1814 kreeg Nederland het meest van zijn koloniën terug van Engeland.

In 1815 gooide Napoleon heel wat roet in het eten van het Congres van Wenen. Hij werd triomfantelijk ontvangen in Parijs en de pas herstelde koning Lodewijk XVIII koos het hazenpad. Willem I reageerde door zich tot koning der Nederlanden uit te roepen en de bevolking van Noord en Zuid te mobiliseren tegen de dreiging.

De vrees voor een nieuwe inlijving bij Frankrijk deed de aarzelende houding van vele Belgen voor het nieuwe bewind omslaan. De Nederlandse troepen maakten deel uit van het noordelijk front van de ring die het Congres van Wenen rond Napoleon wilde toehalen. Willem I bezocht de zuidelijke provincies om de bevolking, met succes, te overtuigen van zijn plan. In 1815 werd de definitieve veldslag te Waterloo gewonnen door de geallieerden. In de nationale mythologie kreeg dit een ereplaats: Noord en Zuid hadden onderleiding van Oranje samen de vrijheid bevochten en gewonnen.

Lees meer...

Consulaat, concordaat en keizerrijk 1780 - 1814

De staatsgreep in 1797 bracht het Consulaat aan de macht, waarbinnen Bonaparte snel de macht naar zich toe trok. Het nieuwe regime stond voor herstel van wet, orde en eendracht. De prefecten in de Nederlanden waren allen van Franse origine. Met de verdragen van Lunéville (1801) en Amiens (1802) verkreeg Bonaparte de erkenning van de definitieve inlijving van de Zuid-Nederlandse gewesten van Groot-Brittannië en Oostenrijk.

De kerk kon weer vrijer ademen: in 1801 werd met de kerk een concordaat gesloten die de kerk in een nieuwe ordening herstelde, maar die het staatshoofd wel grote invloed gaf, het aantal bisdommen werd teruggebracht op 5 en bezet door de Fransen. Door deze maatregel konden veel Zuid-Nederlanders zich tijdelijk verzoenen met het Franse regime. Dit kwam ook door materiele redenen: onder het Consulaat herleefde de economie (opening schelde, integratie Belgische departementen in Franse markt en kredietwaardigheid werd hersteld), de armenzorg kreeg een nieuwe structuur en er ging aandacht naar het onderwijs.

In 1804 werd Bonaparte keizer en met zijn wetboeken legde hij de basis voor het huidige rechtsysteem. Er traden ook nieuwe ambtenaren aan, de keizer probeerde de oude adel voor zich te winnen en er werd nieuwe adel gecreëerd. Voor velen leek de goede ouwe tijd teruggekeerd.

De keizerlijke regering zette zich in voor het herstel van onderwijs, cultuur en wetenschap volgens een verlicht-absolutistische en centralistische geest: lageronderwijs werd verwaarloosd, het middelbaar onderwijs kreeg nieuwe structuren, vele colleges hadden succes, overal ontstonden er kostscholen, de mooi in de pas lopende clerus mocht kleinseminaries oprichten en 1806 werd het hele onderwijs geïntegreerd in één Keizerlijke Universiteit.

In de meeste steden werden geleerde genootschappen, meestal door de overheid, opgericht.

Toen Napoleon in 1810 de aangehechte departement bezocht ondervond hij dat de bevolking meer sympathie had voor keizerin Marie Louise. Door het steeds strakkere bewind was er inderdaad ontevredenheid: de lange reeks Napoleontische oorlogen had een zware conscriptie als gevolg en de verfransingspolitiek zet bij velen kwaad bloed (in 1813 was de volkstaal volledig verdwenen uit het openbaar leven).

De keizerlijke kerkpolitiek kreeg nu ook weer veel weerstand: door de invoering van één enkele catechismus en door de aanhouding van Pius VII. In 1811 griep Napoleon een Nationaal Concilie bijeen om de Franse kerk, los van de paus, te reorganiseren. Dit had echter weinig succes.

Enkel door repressief op te treden slaagde de regering de Belgische departementen in 1813 te behouden in tegenstelling tot de Noordelijke gewesten die zich met buitenlandse steun konden losmaken van het Franse keizerrijk. In 1813-1814 verloren de keizerlijke legers steeds en nam de druk af en ontruimden de Fransen geleidelijk aan Zuidelijke gewesten. In 1814 werden die overspoeld met Pruisen en Russen. De Orangistische agitatie werd door de geallieerden tegenwerkt: Willem van Oranje kreeg het Zuiden, maar mocht het niet zelf veroveren. Nu was het grootste probleem een gebrek aan goede leiders.

De voorlopige besturen die door de geallieerden werden geïnstalleerd bestonden voornamelijk uit oude adel. Kloosterlingen groepeerden opnieuw en eisten hun bezittingen terug, het onderwijs werd door de clerus snel uitgebouwd, een groep gewezen hoogleraren ijverden voor de heroprichting van de universiteit van Leuven: velen hoopten dat de tijd van voor de Franse inval zou terugkeren, dit was echter niet realistisch: de geallieerden beslisten er immers anders over en de sociale onderbouw voor een restauratie van het ancien regime was verdwenen. Willem van Oranje kreeg in 1814 een de leiding over een diep verdeeld en onzeker volk.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen