Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Integratie van internationale verbanden 1935-2005

België wilde zijn veiligheid en exporteconomie waarborgen via bredere internationale structuren zoals het Benelux-samenwerkingsverband uit 1944, de Organisatie der Verenigde Naties in 1945 en de NAVO in 1949. De socialistische politicus P-H Spaak speelde in de relatie met de VS en in buitenlandse politiek een belangrijke rol tussen 44 en 66.

Hij steunde ook de Europese eenmakingsbeweging door de EGKS en de Beneluxlanden hadden een grote invloed op het onstaan van Euromakrt en Euratom, de EG voor Atoomenergie. Het rapport-Spaak lag verder ook aan de basis van het Verdrag van Rome van 1957 waardoor de EEG werd opgericht.

Brussel werd de standplaats van de Europese Commissie en dus een belangrijk Europees beslissingsorgaan en vanaf 1966 het burgerlijk en militair hoofdkwartier van de NAVO.

België zou ook zijn steun blijven verlenen aan de Europese eenmaking was samen met Nederland de pleitbezorger van de toetreding van G-B tot de EG en stimuleerde mee de fusie van de reeds bestaande Europese instellingen en de vorming van een politieke EU.

Lees meer...

In de band de Nieuwe Orde 1935-2005

De opkomst van het Italiaanse fascisme en het Duitse nazisme trok het radicaal Vlaams-nationalisme aan. Het spoor werd getrokken door de vormingsbeweging Verdinaso, door Joris van Severen geleid en het VNV vanaf 1933. Aan Franstalige zijde ontstond in 1935 uit de Katholieke Actie het Rexisme o.l.v. Léon Degrelle.

De ideeën van de Nieuwe Orde vonden ook gehoor in bredere rechtse kringen terwijl men ook democratie verdedigde, en een versterking van de uitvoerende macht vond plaats. De nieuwe koning Leopold III bepaalde samen met zijn hof en conservatieve kringen het buitenlands beleid. Het Frans-Belgisch militair akkoord van 1920 werd opgezegd en België voerde weer een autonome onafhankelijkheidspolitiek.

Het land raakte echter betrokken in WO II waarin België na 18 dagen capituleerden en de koning als legerhoofd zich als krijgsgevangen meldde. België kreeg een militair bestuur met Belgische administratieve diensten die een redelijk gematigd beleid voerden. De Belgische zakenkringen voerden een politiek van het minste kwaad door de productie weer op gang te brengen maar dienden zo wel indirect de belangen van de bezetter. Op die manier werd de Belgische economie geleidelijk ingeschakeld in de Duitse oorlogsmachine.

Een aantal magistraten, politici en Leopold III dachten zelfs al aan een Duitse overwinning en wilden een soort van koninklijk “directorium” om de Belgische zelfstandigheid zo veel mogelijk de vrijwaren. Leopolds onderhoud met Hitler, zijn slechte relatie met de regering in Londen, huwelijk met Baels en autoritaire opvattingen zouden na de oorlog tot een de koningskwestie leiden.

Het grootste deel van de bevolking nam tijdens WO II een afwachtende houding aan en een minderheid in de BWP rond De Man en vooral de autoritaire partijen, VNV, DeVlag en Rex, vonden zich in een collaboratie met de Duitsers.

Vanaf 1942 keerden de oorlogskansen en werd de bezetting drukkender door opeisingen, arbeidsplicht, executies en deportaties. Er ontstonden voor het eerst verzetsgroepen met vooral socialisten en communisten.

WOII had voor België analoge gevolgen als WO I: het stimuleerde democratisering, integratie van de volksmassa, het Belgisch patriottisme en betekende een terugslag voor de Vlaamse beweging.

De oorlog maakte, zoals ook voor Nederland, een einde aan de zelfstandigheidspolitiek.

Lees meer...

Vlaanderen krijgt een Nederlandstalig statuut 1890-1935

De Vlaamse beweging had na 1918 terrein verloren door het optreden van de activisten tijdens WO I en de confrontatie met het Belgisch nationalisme.

De potentiële kracht van de Vlaamse beweging werd vergroot door het enkelvoudig stemrecht, verhoogde scholingsgraad en de economische opgang van Vlaanderen. De belangrijkste Vlaamsgezinde partijfractie bond men bij de katholieken en zij hield het bij een minimumprogramma met een eentalig statuut voor Vlaanderen. De erfgenamen van de frontbeweging en activisme vonden dat niet voldoende en richtten in 1919 een aparte Frontpartij op.

Ondanks de sterke anti-Vlaamse sfeer werd in 1921 toch een wet op het taalgebruik in bestuurszaken aangenomen die het territorialiteitsprincipe toepaste. De Vlaamsgezinden bundelden hun krachten voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit en moesten zich eerst tevreden stellen met een bizar compromis in 1923.

De onaanvaardbare taalregelingen deden het anti-Belgicisme en anti-parlementarisme toenemen. In 1933 werd de Frontpartij omgevormd tot het VNV dat zijn hoogtepunt kende in 1936.

Op einde van de jaren 20 was de Vlaamse druk zozeer toegenomen dat de katholiek-liberale regering besloot een aantal wetten m.b.t. territorialiteit uit te werken. De Gentse rijksuniversiteit werd in 1930 vernederlandst en er kwam eentaligheid in de administratie, onderwijs en rechtswezen terwijl het personaliteitsbeginsel van kracht bleef in Brussel en taalgrensstreken waar het sociologische verfransingsproces niet werd afgeremd.

De onvolkomenheden aan de nieuwe taalwetten bleven echter voor ongenoegen zorgen en de federalistische tendensen werden sterker bij VNV en Vlaamsgezinde katholieken. In 1936 werd het Katholiek Blok zelfs een tweeledige, federale partij.

Dat Vlaamse streven zou echter gehypothekeerd worden door de collaboratie tijdens WOII.

Lees meer...

Van sociale confrontatie naar consensus 1890-1935

De versterking van de arbeidersbeweging en de toename van haar electoraal evenwicht lokten tijdens het interbellum hevige weerstand uit in burgerlijke kringen en dit in zowel onder de kleine burgerij als onder de gegoede bourgeoisie. De samenstelling van de regeringen tijdens het interbellum tonen aan dat de levensbeschouwelijke breuklijn aan betekenis had ingeboet en dat er een soort burgerlijke frontvorming tot stand kwam tegen het socialisme. Het grote belang van economisch-technische kwesties in deze crisisperiode zorgde ervoor dat de kleine liberale partij en zakenkringen veel invloed op het beleid hadden.

Na 1918 voerden verschillende regeringen van nationale eenheid de akkoorden van Loppem uit: dit bekende niet alleen de overgang naar AES maar ook sociale hervormingen zoals verkorting van arbeidsduur, stakingsrecht, inrichting van paritaire commissies, koppeling van loon aan prijzenindex en inkomstenbelasting.

De burgerlijke krachten groepeerden zich weer na 1921 maar in 1925 werd na het succes van BWP een eerste rooms-rode regering gevormd. Deze regering wilde een sociaal gerichte herstelpolitiek en antimilitaristisch beleid voeren en stootte op verzet van de zakenburgerij en conservatieven.

In deze periode werden ook een aantal toegevingen gedaan aan de Vlaamsgezinden en het ACW door ondermeer de uitwerking van sociale verzekeringen en familiale toelagen.

De crisis van de jaren 30 leidde tot ook tot een crisis in het politiek systeem: een aantal kiezers, ontevreden over de instabiliteit, inefficiëntie en belangenverstrengeling en opvallend veel uit de middenklasse richtten zich tot autoritaire partijen met Nieuwe Orde-ideeën. In deze periode trad ook een nieuwe generatie politici aan en werd een democratisch centrum gevormd die de schok van WO II zou doorstaan en de integratie van arbeidersbeweging zou volbrengen.

De katholieke partij werd in 36 omgevormd tot het Katholiek Blok waarin christen-democraten hun positie versterkten en met aandacht voor alle leden, ook middenstanders.

De socialistische partij schaarde zich nu resoluut achter de parlementaire democratie en maakte onder Hendrik de Man een zwenking naar rechts door aandacht voor gemengde economie, “nationaal socialisme” en “orde, gezag en verantwoordelijkheid”.

De toenadering tussen BWP en Katholiek Blok zorgde voor een sociaalgericht economisch herstelbeleid en werd gezien als een “verlate” reactie tegen de geldwereld. Met de beperking van de arbeidsduur, betaalde vakantie en sociaal overleg werd de basis gelegd voor de naoorlogse sociaal-economische politiek.

Lees meer...

Vormgeving van de parlementaire democratie 1890-1935

WOI werkte een verdere democratisering van het regime in de hand door de loyale houding van de socialistische beweging en in de achtergrond de bolsjewistische Oktoberrevolutie van 1917.

Op 11 november 1918 werden de akkoorden van Loppem afgesloten tussen de koning en de vertegenwoordigers van het NHVC die voorzagen in de invoering van sociale hervormingen en het AES. De katholieke conservatieven werden daarbij buiten spel gezet en moesten zelfs de verkiezingen van 1919 in AES aanvaarden.

De verkiezingen brachten een grondige verschuiving in het parlement te weeg: de katholieken haalden 73 kamerzetels (- 26 zetels), de liberalen 34 (-11 zetels) en de socialisten 70 (winst van 30 zetels). De grondwethervorming vond plaats in 1921 en betekende de invoer van het AES en stemrecht voor vrouwen bij gemeenteraadsverkiezingen.

Het stemrecht voor vrouwen voor het parlement werd nog niet ingevoerd vooral uit vrees bij socialisten en liberalen dat het de katholieken zou ten goede zou komen. De stootkracht was nog niet groot genoeg om zoals in Nederland en de Angelsaksische landen een politieke doorbraak af te dwingen.

De grondwetsherzieningen had grote gevolgen voor de machtsverhoudingen: een AES gecombineerd met evenredige vertegenwoordiging zou ervoor zorgen dat er zelden één partij de absolute meerderheid behaalde en dat coalities, compromissen en invloed van de oppositie de nieuwe regel werden. Dit systeem gaf de koning opnieuw iets meer de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op het beleid en droeg ook bij tot een verdere versterking van de invloed van politieke partijen.

De sociale (vak)bewegingen kenden na de oorlog overigens een spectaculaire groei. De socialistische beweging kende in de jaren 20 een half miljoen leden maar voelde al de hete adem van de tevens succesvolle christelijke vakbeweging.

De Belgische Boerenbond kende ook een sterke expansie hoofdzakelijk in Vlaanderen en Waals-Brabant. De middenstandsbeweging was veel minder gestructureerd: regionaal particularisme en de aantrekking door extreems-rechtse groepen. Uiteindelijk wist een christelijke middenstandsorganisatie zich al sterkste formatie profileren.

De werkgevers kozen voor een niet-zuilgebonden beroepsorganisatie in het Comité Central Industriel.

De sociale bewegingen organiseerden in belangrijke mate het electoraat van de grote politieke partijen waarmee zij institutionele banden hadden.

De BWP haalde voordeel uit de versterking van haar arbeidersbeweging en bleef dominant in Wallonië en groeide in Vlaanderen in Antwerpen en de grensgebieden met Wallonië. Door toenemende invloed van vakbonden werd het reformisme versterkt, ondanks de opkomst van een Communistische Partij.De partij raakte in korte crisis door een burgerlijk tegenoffensief en het falen van de Bank van de Arbeid maar vond haar eenheid terug in de campagne voor het Plan van de Arbeid.

De katholieke partij bleef de sterkste formatie en werd in 1921 omgevormd tot een standenpartij die meer democratisch was. Zij was een samengestelde partij, niet gecentraliseerd en bestaande uit een sterke quasi-autonome groeperingen waaronder een sterke democratische en Vlaamsgezinde vleugel. De partij verdedigde nog altijd kerk, vrij onderwijs, gezin, eigendom, vrije onderneming, klassensamenwerking, nationale eenheid en monarchie.

De liberale partij verloor aanhang na 1918 en stond nog onder stevige invloed van Brusselse intellectuele en zakenburgerij terwijl de Vlaamsgezinde en volkse organisaties gemarginaliseerd werden. Zij bleef vasthouden aan openbaar onderwijs, de nationale eenheid en klassiek liberalisme.

De machtige sociale bewegingen werden in deze periode ook uitgebreid met vrouwen,- jeugd, -en sportverenigingen. De zuilen trachtten ook invloed te verwerven over de massamedia zoals het perswezen en radio maar slaagden daar slechts gedeeltelijk in.

Commerciële groepen werden steeds actiever in de media –en cultuurproductie. Radio was vanaf begin jaren 20 een nieuw belangrijk medium en leidde tot de oprichting van een aantal privé-zenders. In 1930 werd, naar het voorbeeld van Engeland, door de wetgever een Nationaal Instituut voor Radio (NIR) opgericht en daarnaast werden enkele gewestelijke zenders toegelaten.

De film was de massamedium die grotendeels ontsnapte aan de invloed van de zuilen en werd in België vooral overspoeld vanuit de VS.

De massasporten, zoals voetbal en wielrennerij, kende na WO I ook een toenemend succes en weinig invloed van de zuilen. Daartegenover stond de elitekunst met haar individualistische attitude, sfeer van verzuiling en internationale invloeden zoals vanuit Amerika. Het expressionisme kende vel navolging in literatuur en schilderkunst en brak met burgerlijk realisme terwijl de architectuur na WO I een sterke terugval kende.

Lees meer...

Economische laagconjunctuur 1890-1935

WO I leidde tot een plotselinge breuk in de ontwikkeling van de Belgische economie en een verlies van de voorsprong op Nederland.

Het economisch herstel werd verstoord door een aanslepende oorlogsinflatie maar gelukkig werd de dalende koopkracht enigszins getemperd door een aantal sociale maatregelen. Het overheidsbudget kende echter wel een tekort door teleurstellende belastingsopbrengsten, monetaire misrekeningen en karige Duitse herstelbetalingen.

Pas in 1926 was de situatie weer rechtgetrokken door omzetting van staatsschuld in aandelen op spoorwegen en de devaluatie van de BFR wat de export weer stimuleerde.

De sanering van Franqui maar ook technische vernieuwingen, het transportwezen en de opbloeiende Congolese economie oefenden een stimulerende invloed uit op herstel.

De Vlaamse economie kende tijdens het interbellum een opgang. In Limburg bloeide de mijnindustrie, in de Kempen deden glasindustrie en nonferronijverheid hun intrede, Antwerpen had een handels –en havenszone, de diamantindustrie en autoassamemblage en in Oost –en West-Vlaanderen was er de textielnijverheid. Deze industriële economie werd ook ondersteund door een eigen financiële infrastructuur naast het traditioneel Belgisch bankwezen.

In de tweede helft van de jaren 20 nam de koopkracht van de arbeiders toe. Ook de zelfstandigen en landbouwers haalden voordeel uit de economische heropleving.

In de jaren 30 verslechterde de economische toestand in het exportgerichte België door de grote crisis die eind 29 begon in de VS en vanaf 1931 België teisterde.

De deflatiepolitiek van de regering stimuleerden niet de export en dit kwam verder in het gedrang door de versterking van het protectionisme in de wereld. Nijverheidstakken zoals de auto-industrie en textielnijverheid en het bankwezen zoals kregen zware klappen en de Waalse nijverheid doorstond door haar hogere graag van mechanisering de crisis beter dan de Vlaamse.

De crisis zorgde tussen 1930 en 1932 voor een stijging van het aantal werklozen met meer dan 250000. De inkomen was in 1934 25 % kleiner dan in 1930 maar gelukkig dankzij de prijsdaling boven het peil van 1913 en 1918. De dalende koopkracht had ook een negatieve weerslag op kleinhandel.

De opeenvolgende regeringen gingen de crisis van begin jaren 30 te lijf met een liberaal-orthodoxe deflatiepolitiek en een voorzichtige protectiepolitiek. De resultaten waren teleurstellend en er kwamen twee verschillende voorstellen: Hendrik De Man stelde zijn socialistisch Plan van de Arbeid voor en pleitte voor een geleide economie. Paul van Zeeland van de Nationale Bank, onder invloed van Keynes en Roosevelt, wilde een gemengde economie.

Een nieuwe regering o.l.v. Van Zeeland vanaf 1935 verbeterde de export door een devaluatie van de BFR, ging de strijd aan met de werkloosheid door een programma van openbare werken en saneerde het bankwezen. Hier werd de grondslag gelegd voor de uitbouw van de gemengde economie na 1945.

Lees meer...

Een nieuw internationaal beleid 1890-1935

De wereldoorlog leidde tot een nieuw internationaal beleid waarbij de regering de annexatie van Nederlands-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen, een unie met groothertogdom Luxemburg en de uitbreiding van het koloniaal bezit wenste. Deze aanspraken botsten op onwil en België kreeg toch een economische unie met GHL, het Duitstalig grensgebied Eupen-Malmedy en vroegere Duitse kolonies Rwanda en Burundi. Verder werd de neutraliteitsverplichting opgeheven.

België sloot zich in zijn buitenlands beleid aan bij Frankrijk waarbij het Frans-Belgisch militair akkoord van 1920 ook behoorde. België zou samen met Frankrijk in 1923 over gaan tot de bezetting van het Ruhrgebied.

De pro-Franse politiek lokte veel kritiek uit en vanaf 1925 werd buitenland afgestemd op de Volkenbod en het systeem van collectieve veiligheid.

De geest van Locarno zorgde voor het Rijnpact tussen Frankrijk, Duitsland en België, een niet-aanvalsverdag tussen België en Duitsland en verbeterde de verhouding met Nederland opnieuw.

Lees meer...

De Eerste Wereldoorlog als katalysator 1890-1935

Het land betrouwde voor zijn veiligheid vooral op Groot-Brittannië maar na 1904 toen G-B toenadering zocht tot Frankrijk en zich tegen Duitsland konden Engelse garanties België niet langer beveiligen.

België moest dus zelf zijn defensie versterken en vanaf 1908 ging men over tot militaire hervormingen zoals de dienstplicht (algemeen in 1913).

Duitsland stelde bij het uitbreken van de oorlog het plan-Schlieffen in werking dat de Franse troepen wilde uitschakelen via een omsingelingsbeweging door België heen. De Belgische regering weigerde en dit bracht het land in oorlog. Het Belgisch leger hield in het najaar van 1914 enkel stand achter de IJzer terwijl de regering zich terug trok in Franse Le Havre.

De Duitse inval leidde niet tot een partizanenstrijd maar bracht stilstand en deze stagnatie in handel en industrie zorgde voor grote problemen in voedselvoorziening en werkloosheid. Het Nationaal Hulp –en Voedingscomité, waarin verschillende stromingen samenwerkten, werd toch beheerst door de zakenburgerij. Vanaf 1916 werd de Duitse bezetting drukkender door verplichte tewerkstelling, ontmanteling van ondernemingen en zware oorlogslasten.

Duitsland had geen duidelijke Belgienpolitik maar wel een Flamenpolitik waardoor een aantal Vlaamsgezinden zich aansloten bij de collaboratie van de activisten. Vlaamse eisen zoals de vernederlandsing van de Gentse universiteit en administratieve scheiding tussen Vlaanderen en Wallonië werden respectievelijk in

1916 en 1917 doorgevoerd. In 1917 werd door de activisten zelfs een Raad van Vlaanderen opgericht. Het activisme stortte echter in elkaar bij de Duitse nederlaag.

Uit de actie en frustratie ontstond aan het IJzerfront bij Vlaamse intelllectuelen de frontbeweging die verder radicaliseerde door het ongenoegen van Vlaamse soldaten, het verbod begin 1917 en de lauwe reactie van de regering. De overname van eis tot zelfbestuur later in 1917 bracht haar zelfs dicht bij het activisme.

De regering regeerden vanuit Le Havre door middel van besluitwetten en ze werd geleidelijk aangevuld met liberale en socialistische ministers. Er waren spanningen met betrekking tot de Vlaamse kwestie en buitenlandse politiek: een Belgisch-nationalistische pressiegroep wilde het lot van België verbinden met de geallieerden en om gebiedsuitbreiding vragen terwijl koning Albert I liever vasthield aan het neutraliteitsstatuut en een geallieerde leiding over het leger bleef afwijzen tot augustus 1918.

WO I legde tegelijk de kracht en zwakheid van het Belgisch politiek systeem bloot en integreerde ook voor goed de arbeidersmassa waarvan men dacht dat ze verbaal revolutionair, internationalistisch en pacifistisch was. Een revolte van Vlaamsgezinden daarentegen was niet voorzien.

Lees meer...

Koloniale expansie 1890-1935

Het versterkte belgicisme kreeg rond de eeuwwisseling voeling met het imperalisme door de belangstelling voor het kolonisatieproject van Leopold II en de overname van de Kongo Vrijstaat in 1908.

De Koning kon door de Association internatioale du Congo en zijn diplomatiek optreden op de Conferentie van Berlijn in 1884 “zijn” Kongo Vrijstaat laten herkennen en starten met de exploitatie van Midden-Afrika. België raakte in het project steeds meer betrokken door de financiële moeilijkheden van Leopold II en de invloed van missionering en ondernemingen.

Naar het einde van de 19e eeuw bracht de bezetting en exploitatie van het Kongorijk eindelijk iets op vooral dankzij de rubberproductie waarvan de opbrengst vooral ging naar bouw –en verfraaiingswerken in België.

Na 1900 kwam er steeds meer kritiek van progressieve en socialistische hoek en vanuit het buitenland op de monopolistische exploitatiepolitiek van Leopold II.

Na een internationale onderzoekscommissie, twee kansen en moeizame onderhandelingen was Belgisch Kongo in 1908 een feit. In de Kongokolonie werd het oude bondgenootschap tussen de monarchie, de zakenwereld en de Kerk, zoals tijdens het unionisme, bestendigd.

Lees meer...

Het nationalisme wint aan kracht 1890-1935

Op het einde van de 19e eeuw waren er in België drie nationale bewegingen: het flamingantisme, belgicisme en nu ook het opkomende wallingantisme.

De Vlaamse beweging werd een volksbeweging en vergrootte haar invloed door de versterking van de burgerij, de macht van de Vlaamse vleugel binnen de katholieke partij en de opkomende christen-democratie. De idee dat taalemancipatie gelijkstelde met sociaal-politieke ontvoogding kwam ook op.

In 1898 werd de Gelijkheidswet uitgevaardigd die het Nederlands, naast het Frans, tot officiële taal van België verhief.

De invoering van de evenredige vertegenwoordiging was nadelig voor Vlaamsgezinden die de grootste moeite hadden met de gedeeltelijke vernederlandsing van het middelbaar onderwijs dat door het episcopaat werd tegengehouden.

Het territorialiteitsprincipe won ook steeds meer aan kracht en het cultuurflamingantisme streefde naar een volledige vernederlandsing van het onderwijs.

Aan de vooravond van WO I ontstond een radicaal anti-Belgische ingesteldheid als gevolg van de universitaire kwestie en de nederlaag in het parlement omtrent de oprichting van Vlaamse regimenten en de afwijzing van het territorialiteitsprincipe.

De groei van het Belgisch nationalisme op het einde van de 19e eeuw hing samen met de opbloei van het land op economisch en cultureel gebied. Het artistieke milieu concentreerde zich vooral bij links-liberale en intellectuele Brusselaars maar het waren de Franstalige Vlamingen zoals Rodenbach, Verhaeren en Maeterlinck die de Belgische literatuur rond 1900 internationale uitstraling gaven. De gevoeligheid voor maatschappij was ook merkbaar in de architectuur met de Art Nouveau. De breuk met de klassieke stijlvormen was het sterkst merkbaar in de schilderkunst, die zowel invloed van het Franse impressionisme als realistische nuances bevatte.

Het Belgische natiebegrip werd op theoretisch vlak gefundeerd door het werk van Picard en Pirenne. Het Belgisch nationalisme had grote aanhang bij de Franstalige Brusselse burgerij en een expansionistische inslag.

De confrontatie met de Vlaamse beweging zorgde voor het ontstaan van wallingantisme op het einde van de eeuw. De eerste fase had vooral een liberale en elitaire inslag en wilde vooral een antwoord zijn van het moderne en welvarende Wallonië op het conservatieve en minder ontwikkelde Vlaanderen.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen