Wat is het stolpunt van een stof?
- Gepubliceerd in Mechanica
De temperatuur waarbij de vloeibare stof overgaat in een vaste stof.
De temperatuur waarbij de vloeibare stof overgaat in een vaste stof.
Wat is het stolpunt van een stof?
De temperatuur waarbij de vaste stof in een vloeibare stof overgaat.
Deze blijft constant.
Door verhitting gaan de moleculen van de stof steeds sneller bewegen, waardoor ze los van elkaar gaan bewegen. Hierdoor worden de aantrekkingskrachten van de moleculen kleiner, waardoor de stof gaat smelten.
Een stof smelt bij de overgang van vast naar vloeibaar. Een stof stolt bij de overgang van vloeibaar naar vast.
Een stof smelt als het van de vaste naar de vloeibare toestand overgaat. Een stof stolt als het van de vloeibare naar vaste toestand overgaat. Tijdens deze overgangsfase, blijft de temperatuur van de stof een tijd rond één punt hangen, totdat alles is gesmolten of gestold.
Door toevoer van warmte, gaan de moleculen van een vaste stof sneller bewegen. Door botsingen, wordt de afstand tussen de moleculen groter, waardoor de onderlinge aantrekkingskrachten kleiner worden. De moleculen gaan vrij door elkaar bewegen, waarna de vaste stof een vloeistof is geworden. Dit gaat samen met een toename in volume. De temperatuur tijdens het smelten stijgt niet, omdat de toegevoerde warmte nodig is om de moleculen de nodige bewegingsruimte te geven.
De definitie van een smeltpunt is de temperatuur waarbij een vaste stof in vloeibare stof overgaat. De massa van een stof blijft tijdens het smelten gelijk.
Tijdens het stollen komen de moleculen weer dicht bij elkaar en worden de aantrekkingskrachten sterker. De energie die nodig was om de aantrekkingskrachten te overwinnen, komt nu in de vorm van warmte weer vrij. Het stolpunt van een stof is de temperatuur waarbij de vloeibare stof overgaat in een vaste stof. Het smeltpunt en het stolpunt zijn gelijke temperaturen.
De dichtheid van alcohol is 800 kg m-3 = 0,8 kg dm-3 (per liter). De m van alcohol wordt dus 0,8 x 2 =
1,6 kg.
1,6 x 2.400 x (t – 28) = 0,5 x 4.200 x (28 - 22)
3.840 x (t – 28) = 2.100 x 6
3.840t -107.520 = 12.600
3840t = 12.600 + 107.520
3840t = 120.120
t = 31,3
0,6 x c x (373 – 293) = 1 x 4.200 x (293 – 287,5)
0,6 x c x 80 = 1 x 4.200 x 5,5
48 x c = 23.100
c = 481,25 J kg-1 K-1
250 x 4,2 = 1.050. 1.200 – 1.050 = 150 J K-1.