Forming a New Life
- Gepubliceerd in Sociologie
Conceiving New Life
Monozygote tweelingen kunnen ondanks dat ze genetisch identiek zijn, verschillen in temperament (vatbaarheid of de manier waarop in bepaalde situaties gereageerd wordt). De een kan bijvoorbeeld links zijn terwijl de ander rechts is.
Mechanisms of Heredity
Multifactoriele transmissie speelt met name een rol bij het tot uiting komen van eigenschappen. Dit betekent dat zowel genen als omgevingsfactoren een rol spelen.
Bij genetic imprinting worden bepaalde allelen van de moeder of van de vader uitgeschakeld, wat kan leiden tot verschillende ziektebeelden als de imprinting verstoord raakt. Het gen van de ene ouder kan voor een ander ziektebeeld zorgen dat exact hetzelfde gen van de andere ouder. Nature and Nurture: Influences of Heredity and Environment
Gedragsgenetica is de kwantitatieve wetenschap die zich bezighoudt met het bepalen van in welke mate genen en in welke mate omgeving een rol spelen.
Heritability is een statistische maat voor de mate van erfelijkheid van een eigenschap en kan variëren tussen 0 tot 1. Om heritability te kunnen bepalen doet men onderzoek naar families, adoptie en tweelingen.
Monozygote tweelingen zijn concordanter dan dizygote tweelingen. Dit wil zeggen dat ze een sterke neiging hebben dezelfde erfelijke eigenschappen te bevatten. Concordance kan ook variëren tussen 0 en 1.
Erfelijkheid en omgeving werken in feite samen. Dit kan onder andere uitgedrukt worden in de reaction range, de potentiële variabiliteit die een erfelijke eigenschap heeft door invloed van omgevingsfactoren. De soort erfelijke eigenschap heeft invloed op de breedte van de range. Kanalisatie is de term die gebruik wordt voor de limiet die erfelijke eigenschappen stellen aan omgevingsfactoren. Hoe gunstig sommige omgevingsfactoren immers ook zijn, de invloed van omgeving op bepaalde eigenschappen, zoals kleur van de ogen, kan zeer gering zijn.
De genotype-omgeving interactie wijst op variatie in fenotype terwijl het genotype hetzelfde is door toedoen van omgevingsfactoren.
De genotype-omgeving correlatie stelt dat genen met corresponderende omgevingsfactoren elkaar kunnen versterken. Dit kan op drie manieren. Via de passieve manier wordt een kind met muzikaal talent blootgesteld aan muziek door muzikale ouders. Dit is passief omdat het kind er geen controle over heeft.
Als tweede reageren volwassenen verschillend op kinderen met een verschillend genotype. Als een kind aan lijkt te geven dat het geïnteresseerd is in muziek zullen de ouders sneller het kind op muziekles laten gaan. Via de actieve manier zoekt het kind zelf een omgeving op dat bij zijn genotype past. Dit wordt nichepicking genoemd.
Het feit dat kinderen in dezelfde familie van elkaar verschillen ondanks dezelfde genen wordt veroorzaakt door non-shared environment effecten. Buitenshuis verkeerd ieder kind immers in een andere omgeving en zal zich ook anders ontwikkelen. Bovendien leiden de genetische repertoires van kinderen ertoe dat ouders zich tegen het ene kind anders gedragen dan tegen het andere.
Er zijn veel zaken die zowel door nature als nurture beïnvloedt worden. Een ervan is obesitas. Bepaalde genen beïnvloeden de eetlust, maar het eetpatroon van ouders speelt ook een grote rol. Intelligentie is voor ongeveer 50% erfelijk en voor de rest omgevingsbepaald. De erfelijkheid speelt in de adolescentie een grotere rol, omdat kinderen gaan niche picken. Op de kinderleeftijd speelt de omgeving een grotere rol. Persoonlijkheid is voor 40-50% erfelijk. Temperament is grotendeels erfelijk wat te zien is aan de grote overeenkomsten tussen gescheiden monozygote tweelingen en het feit dat dit constant blijft gedurende het leven.
Er zijn ook veel psychopathologische aandoeningen die erfelijke componenten bevatten. Schizofrenie is 63- 85% erfelijk, maar omgevingsfactoren, zoals griep tijdens de zwangerschap, een oude vader of ondervoeding tijdens de zwangerschap spelen zeker een rol. Autisme is een andere aandoening met een sterke erfelijke component, maar ook dit wordt mede veroorzaakt door omgevingsfactoren, zoals ouders op hoge leeftijd, keizersnedes, eerste geboorte, enz.
Prenatal Development
Volgens het cephalocaudale principe ontwikkelt een embryo zich van hoofd tot tenen en volgens het proximodistale principe van het centrum naar buiten. Prenatale ontwikkeling vindt plaats in drie stadia. Het germinale stadium loopt tot twee weken na bevruchting. Na bevruchting ondergaat de zygote klievingsdelingen om na 4 dagen uit 64 cellen te bestaan. Tegelijkertijd beweegt het via de eileider naar de baarmoeder, waarna de zygote in een blastocyste (met vloeistof gevulde bol) veranderd. Slecht 10-20% van de blastocysten weten zich in te nestelen. Cellen aan een kant van de blastocyste komen samen om de embryonale schijf te vormen. Deze bestaat uit endoderm (interne organen), ectoderm (buitenste lagen) en mesoderm (spieren, skelet en bloedvaten). Andere delen van de blastocyste vormen de amnionholte en het chorion, de placenta en de navelstreng.
Na twee weken breekt het embryonale stadium aan waar snelle ontwikkeling van interne organen plaatsvindt. Het embryo is nu ook het vatbaarst voor schadelijke invloeden. Vijftig procent van de zwangerschappen eindigt in spontane abortus, maar een groot deel van de vrouwen weten op dat moment nog niet eens dat ze zwanger zijn. Mannen ondergaan vaker spontane abortus dan vrouwen, wat de overmatige bevruchting door Y-zaadcellen (125 y tegen 100 x) weer compenseert. Het foetale stadium wordt geïnduceerd door verschijnen van de eerste botcellen, na ongeveer acht weken.
In dit stadium vind met name groei plaats, alsmede verdere ontwikkeling van de organen. Mannelijke foetussen zijn actiever dan vrouwelijke. Foetussen lijken zich zaken te kunnen herinneren. Pasgeboren baby’s reageren sterker op de stem van hun moeder dan op die van andere vrouwen.
De omgeving kan veel teratogene invloeden bieden. Als eerste dient de voeding en het gewicht van de moeder aandacht. Zwangeren hebben zo’n 300-500 calorieen extra per dag nodig en dienen minstens tien kilo aan te komen om de kans op een gezonde baby te vergroten. Ondervoeding tijdens de zwangerschap kan ook voor problemen later in het leven zorgen. Ook moet ervoor gezorgd worden dat de zwangere genoeg vitaminen binnen krijgt.
Milde lichamelijke inspanning is goed voor de zwangere vrouw. Men moet het alleen niet gaan overdrijven en lange werktijden en veel stress zien te vermijden om vroeggeboorte te voorkomen. Er zijn zeer veel stoffen die de foetus kunnen beschadigen. Het grootste probleem vormen medicijnen.
Er zijn een stuk of 30 waarvan bekend is dat ze teratogeen zijn en vele anderen waarvan dit onbekend is. Medicatie zou slechts ingenomen mogen worden als dit essentieel is voor de gezondheid van de moeder. Alcohol drinken tijdens de zwangerschap kan leiden tot het foetaal alcohol syndroom, wat gekenmerkt wordt door groeistoornissen, malformaties en stoornissen aan het centrale zenuwstelsel wat leidt tot gedragsproblemen en mentale retardatie. Kinderen die ontsnappen aan het FAS hebben een hogere kans op alcoholverslaving op latere leeftijd en zullen sneller delinquent gedrag vertonen.
Roken is uiteraard ook slecht. Het leidt met name tot een laag geboortegewicht en groeiretardatie. Op latere leeftijd kan het tot verslavingsdrang leiden. Cafeïne is niet schadelijk gebleken voor de foetus, mits dit aantal onder de vier koppen koffie per dag blijft. Daarboven neemt het risico op SIDS op de zuigelingenleeftijd dramatisch toe. Over marihuanagebruik is relatief weinig bekend, maar het kan waarschijnlijk leiden tot laag geboortegewicht, ontwenningsverschijnselen en verhoogd risico op aandachtstoornissen. Cocaïnegebruik wordt geassocieerd met preterme bevalling, laag geboortegewicht, klein hoofd en verminderde neurologische ontwikkeling, maar dit kan ook komen door de slechte omgeving waarin deze kinderen opgroeien.
HIV en andere infecties dienen voorkomen en direct behandeld te worden, aangezien de foetus voor een aantal infecties zeer vatbaar is. Het hebben van veel stress maakt het kind vatbaarder voor allerlei psychologische problemen op latere leeftijd. Een klein beetje stress kan gunstig uitpakken bij de ontwikkeling van het brein van de foetus. Ook leeftijd is een risicofactor. Te oude of te jonge mensen hebben verhoogde kans op complicaties bij de foetus of bevalling. Omgevingsfactoren als luchtvervuiling, vervuiling van oppervlakte water en het eten van vis daaruit en straling zijn allen ook zeer schadelijk.
Ook omgevingsfactoren die van invloed zijn op mannen kunnen bijdragen aan malformaties. Lood, marihuana, tabak, alcohol, straling en pesticiden zorgen allen voor een lagere kwaliteit van het sperma.
Cocaïne zorgt voor defecten doordat het aan het sperma vast blijft zitten en meelift met de bevruchting.
Ook een vader op oudere leeftijd zorgt voor een verhoogd risico op (zeldzame) defecten.