Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Schopenhauer (1788-1860)

Schopenhauer verzette zich tegen het absolute optimisme van Hegel. Zijn romantiek had oog voor de diepe onzekerheid van het menselijk bestaan dat vaak leidde tot zelfmoord.

Zijn filosofie berust op 2 stellingen:

(1) de wereld op zichzelf is Wil

(2) de wereld voor mij is Vorstellung (representatie, schijn)

Aan de vernietigende wil kunnen we niet ontsnappen, maar we kunnen op twee manieren het proces enigszins vertragen en afzwakken: eerst door de kunst, vooral de muziek die als een soort pijnstillend middel werkt.

De tweede manier is de godsdienst, die ons leert onze behoeften zoveel mogelijk te beperken, want hoe minder we van het leven verwachten, des te kleiner onze ontgoocheling zal zijn. Door een soort boeddhistische ascese komen we tot de negatie van de levenswil in ons, die hij het Nirvana (het Niets) noemt, het opgeven van het principium individuationis, waardoor we opnieuw in de grote wil opgaan. Dit inzicht in de diepe miserie van de mensheid voert volgens Schopenhauer tot rechtvaardigheid en medelijden, en daarop is onze moraal gebouwd.

Lees meer...

De dialectiek van Marx

Marx spreekt van aliënatie en reïficatie onder het kapitalisme.

Aliënatie

Marx onderscheidt 4 elementen van de menselijke aliënatie vandaag:

(1) de planning werd de meeste arbeiders ontnomen

(2) het product dat ze maken hoort hen niet toe

(3) het loon dat ze produceren is maar een deel van de door hen geproduceerde winst (theorie van de meerwaarde); het belangrijkste punt: hun hele leven, dat ze in de fabriek of op het kantoor doorgebracht hebben wordt hen een beetje ontnomen, zodat er op het einde niets meer overschiet van de mogelijkheden en talenten, waarmee ze als kind ter wereld kwamen

→ vervreemding

Reïficatie

Van de mensen in dezemaatschappij, waar een werktuig vroeger een aanhangsel was van de mens, om hem/haar bij de arbeid te helpen, worden de moderne fabrieksarbeiders aanhangsels van de machine die hen haar ritme oplegt. Dus in de plaats van de mens staan de dingen (res) meer centraal.

Hetzelfde gebeurt met de ruilmiddelen, die vroeger nog in zekere zin gecontroleerd werden: het geld heeft een zodanige macht gekregen dat het bijna een eigen leven blijkt te leiden.

Als materialist gelooft Marx niet dat ideeën alleen de wereld kunnen veranderen. Wel ziet hij de filosofie als een theorie die de reële toestanden van concrete mensen onderzoekt en onthult en die de mensen over hun situatie informeert, tot de mensen zelf bereid zijn zich uit hun onderdrukking te bevrijden.

Kritiek op Marx

De kritiek komt uit verschillende kanten:

  • de kerken verweten hem zijn aanvallen op godsdienst en kerk
  • de adel en de burgerij verweten hem dat hij de opstand preekte tegen het gevestigde gezag en hun de macht wou ontnemen
  • ….

→ zie boek pagina 75-76 voor voorbeelden

Lees meer...

De kritiek op het sociale bestel

De mens wordt pas mens, wanneer hij/zij bewust en vrij gaat produceren = door arbeid. Alleen mensen plannen, ontwerpen, veranderen en ontwikkelen zich.

Marx schetst de rol van de arbeid in de ontwikkeling van de mensheid van de primitieve tijden tot vandaag:

(1) het primitieve communisme

→ het werk diende om de leden van de stam in leven te houden

→ alle voedsel moest meteen worden opgebruikt

→ geen tijd voor cultuur of wetenschap

→ primitief = technologie

→ communisme = omdat er geen enkele deling van arbeid of klassen was, gemeenschappelijk

(2) eerste gemeenschappen die meer produceren dan ze voor het directe gebruik nodig hebben

→ dankzij de ontwikkeling van de technologie

→ meerproductie (overschot)

→ betere planning, specialisatie, arbeidsdeling, controle over het werk van anderen

(3) ontstaan van handel

→ door ruil met andere stammen die ook overschot produceren

→ de controle over die handel maakt het mogelijk om een kleine groep vrij te stellen voor studie, cultuur, wetenschap, rituelen en administratie

→ een heersende klasse ontstaat die zowel de goederen als de ideeën controleert

Deze overgang van de ene maatschappij naar de andere hangt volgens Marx fundamenteel met de materiële voorwaarden samen. De verandering kan slechts echt zijn als ze ook materieel gefundeerd is.

Marx stelt de uitbouw van een democratische, socialistische maatschappij die berust op twee pijlers:

(1) politieke en economische democratie

(2) de productiemiddelen moeten in handen van de gemeenschap komen: afschaffing van het privé-bezit

→ strijd

Lees meer...

De kritiek op Feuerbach

Marx gaat akkoord met Feuerbachs stelling dat de mensen zich moeten bevrijden uit het idealisme en de illusie van de godsdienst, maar hij wijst erop dat:

(1) dat de mens, de universele mens van Feuerbach, een abstractie is

→ we moeten kijken naar de levende mensen, zoals ze in de geschiedenis geleefd en gewerkt hebben en doorheen de geschiedenis in klassen van heersers en onderdrukten verdeeld zijn geweest

→ historisch materialisme: over welke periode en welke heel bepaalde sociale klassen gaat het hier?

(2) dat de godsdienst (de opium van het volk) twee kanten heeft:

  • de godsdienst dient ertoe de mensen gehoorzaam en volgzaam te houden
  • de godsdienst is de uiting van echte menselijke ellende, wellicht de enige uiting waartoe de arme en onderdrukte massa’s in staat waren

→ mensen winnen er niets bij wanneer ze de illusie van de godsdienst verworpen hadden, als ze niet tegelijkertijd inzicht kregen in de ware oorzaken van hun ellende en de middelen om hieraan wat te doen

Lees meer...

Feuerbach

Voor Feuberbach (1804-1872) was de filosofie de wetenschap van de hele werkelijkheid in haar totaliteit.

Hij legde de nadruk op de natuur, die zintuiglijk begrepen kan worden. Zintuiglijkheid, waarheid en de werkelijkheid zijn 1 groot geheel waarin het fysische en het geestelijke in de mens samenkomen.

Door de ervaring van de menselijke ellende, onrechtvaardigheid, armoede, onvrijheid enzovoort ontstaat bij de mensen een verlangen naar een hogere werkelijkheid waar allen rechtvaardigheid, welvarend en vrij zouden zijn. Zo projecteren ze hun verlangen op een niet-bestaande God in een niet-bestaande hemel. God is dus een schepping van de mens.

De filosofie van Feuerbach is een materialistisch humanisme. Het materialisme is duidelijk: alles gaat terug op de zintuiglijke wereld waarvan de menselijke geest deel uitmaakt. Alleen door zich te bevrijden uit de illusie van de godsdienst kan de mens zichzelf volledig ontwikkelen. Hij gebruikt voor die illusie de term Entfremdung: de mens heeft zijn eigenlijke opdracht afgestaan aan de door hem geprojecteerde bovennatuur en is daardoor gealiëneerd van zijn ware bestaan. Alleen als we al onze krachten aan de mensen wijden, kunnen we dit leven en deze wereld beter maken en een ander leven of een andere wereld bestaat er nu eenmaal niet. Hier is dus sprake van naastenliefde.

Daarnaast legde Feuerbach de nadruk op de mens, men spreekt dus van een antropocentrische (mens-gerichte) filosofie.

Kritiek op Feuerbach

De linksen verwijten Feuerbach:

  • dat hij het teveel over de abstracte mens heeft en te weinig over de historisch en sociaal concreet bepaalde mensen
  • dat hij de hele dialectische methode van Hegel als nutteloos opzij geschoven heeft, terwijl die methode juist de sleutel tot een nieuwe materialistische theorie kan bezorgen

Lees meer...

Het materialisme in het algemeen

Pré-socratici: Klein –Azië, wetenschappers die geïnteresseerd waren in de oorsprong van onze wereld en in de veelheid of eenheid, stilstand of beweging van al het bestaande.

Plato en Middeleeuwse filosofie: meer aandacht voor een idealistische filosofie die zich bezighoudt met God, de ideeën, de metafysica.

Opmerking: samenvatting pagina 133

Begin van de Westerse filosofie: Griekenland → conflict tussen de natuurwetenschappers (Thales tot Heraclitus) die empirisch werkten en de filosofen van Elea (Parmenides, Zeno) die eerder mathematisch gericht waren. Reeds toen botsen we op het onderscheid tussen stof (de materie) en vorm (de geest).

De idealisten gingen ervan uit dat alles oorspronkelijk geest (vorm) was.

Lees meer...

Hegel (1770-1831)

Zijn theorie berust op drie pijlers: (zeer belangrijk voor examen)

(1) logica

= ontologie of zijnsleer

→ gaat over het Zijn van God voor de Schepping: God bestaat zonder enige innerlijke tegenstelling

(2) natuurfilosofie

→ maar door de Schepping waarbij God zich vervreemdde in de materiële wereld, ontstaat een ongelofelijke contradictie tussen de zuivere geest en de stof

→ het is deze contradictie die de motor zal worden van elke verdere ontwikkeling.

(3) filosofie van de geest

→ deze ontwikkeling zie je al in de natuur, in de evolutie van het anorganische tot de planten en de dieren, maar eerst in de mens begint de terugkeer van de geest naar zijn oorsprong

Zo verklaart Hegel de hele ontwikkeling van de geschiedenis: terugkeer, via contradicties, van de geest uit het ‘anders zijn’ (de natuur) tot God.

Ook de mensheid maakt een langzame evolutie door:

(1) de mens is een intuïtief wezen

(2) verschijnend bewustzijn (het bewuste denken)

(3) hoogste trap van de evolutie: als subjectieve geest ziet hij zijn eigen geestelijke substantie als identiek met zijn bewuste (denkende en willende) handelen

Verbonden met deze evolutie van het individu voltrekt zich de evolutie van de door de mensen geschapen instellingen, die Hegel de objectieve geest noemt: het Recht, de Moraal, de Zedelijkheid.

Omdat elke stap van deze ontwikkeling zo belangrijk is en niets verwaarloosd mag worden, werd Hegels werk een soort samenvattende en verklarende encyclopedie van de hele menselijke cultuur vanaf de schepping.

Naast de uitwerking van het indrukwekkende systeem en het historische optimisme is Hegel vooral belangrijk voor de ontwikkeling van de dialectiek. (cfr. Heraclitus) Maar pas bij Hegel krijgt deze methode haar moderne betekenis. Uitgaande van de grote contradictie tussen God (Geest) en de Natuur (Stof, Materie) ontwikkelt Hegel zijn denken in overeenstemming met de dialectische gang van de wereld. Alles verloopt volgens het schema: thesis (T) – antithesis (A) – synthese (S)

Vb 1: zijn (T) – niet zijn (A) – worden (S)

VB 2: absolute monarchie (T) – volksmacht (A) – constitutionele monarchie (S)

Deze synthese is dus geen compromis (een beetje van allebei), maar het resultaat van een botsing tussen thesis en antithesis, die beide in de synthese worden opgeheven.

Opmerking

Pagina 133: zeer goede samenvatting

Lees meer...

Het begrip idealisme

Men kan twee soorten idealisme onderscheiden:

(1) gewone taalgebruik

→ een idealist is iemand die zich inzet voor een edel ideaal en desnoods bereid is voor zijn overtuiging te leiden

(2) filosofisch idealisme

→ het gaat hier om de prioriteit van de geest boven de stof (idee boven materie)

→ soms aanziet men de werkelijkheid van de materie als een illusie (parabel van de grot)

Morele idealisme ↔ egoïsme

Filosofisch idealisme ↔ materialisme

Lees meer...

De ongenadige kritiek van Kant

Kan stond voor het volgende kennistheoretische probleem: enerzijds zeggen de empiristen dat kennis uitsluitend van de zintuiglijke waarnemingen afhangt en dat lijkt erg waarschijnlijk, maar dan komen ze tot stellingen die het bestaan van alle materie ontkennen. Anderzijds zeggen ze de rationalisten dat je de zintuigen niet kan vertrouwen en dat je alleen met het verstand (de ratio, die Vernunft) kan kennen, en ook dat klinkt overtuigend. Maar hoe kan je de evidentie van de zintuiglijke waarnemingen volledig loochenen en hoe sla je een brug tussen de wereld van de geest en die van de stof?

De werkelijkheid op zich (das Ding-an-sich) zendt zintuiglijke waarnemingen uit die ons verstand bereiken. Ons verstand is echter geen onbeschreven blad, maar een gestructureerd instrument dat die waarnemingen in bepaalde aangeboren vakjes of categorieën plaatst. Echter nog belangrijker is het inzicht dat, dat ons verstand de zintuiglijke ervaring automatisch vervormt zodat we in feite over het Ding-an-sich niets kunnen weten (de gekleurde bril, contactlenzen).

Ding-an-sich → Noumenon

Ervaringen van de zintuigen → Fenonemen

Om dit duidelijk te maken onderscheidde Kant 2 sets van oordelen:

(1) analytisch oordeel ↔ synthetisch oordeel

  • analytisch oordeel = een oordeel, waarbij het gezegd al in het onderwerp zit

vb.: een hoge boom is een boom

  • synthetisch oordeel = brengt elementen uit de ervaring

vb.: Antwerpen is een havenstad

(2) empirisch oordeel ↔ a priori oordeel

  • empirisch oordeel = berust volledig op de ervaring, de onze of die van iemand die we kunnen vertrouwen
  • a priori oordeel = heeft meer nodig dan louter observatie

Dit leidt hem tot zijn kennisleer, waarin hij de (synthetische) ervaringen van de zintuigen verbindt met de (a priori) structuren van het verstand.

Kant’s bevindingen leidden tot grote wanhoop en zelfs tot zelfmoord: als er niets zeker is, zelfs niet het bestaan van God, zelfs niet de mensen en de dingen die ons dierbaar zijn, heeft het dan nog zin om verder te leven?

Om morele redenen is rechtvaardigheid nodig (geluk dat afhangt van de beoefening van de deugd). Deze rechtvaardigheid kan alleen maar door God worden verzekerd, en het is duidelijk dat we in dit leven deze rechtvaardigheid meestal niet ervaren. Dit bewijst dus moreel het bestaan van God en de onsterfelijkheid, en om deugdzaam te kunnen zijn is de vrije wil nodig, anders kan de mens zelf niet beslissen. We zitten dus op 2 verschillende niveaus:

(1) intellectueel niveau → diepe onwetendheid

(2) morele, praktische niveau → we aanvaarden het bestaan van God, de onsterfelijkheid van de ziel en de vrije wil en we kunnen onze moraal (het goed leven) opbouwen

Conclusie Kant

Vanuit het verder redeneren ( empirisme – rationalisme ) zijn er duidelijke verbindingen.

Kant beweert dat uitspraken die alleen maar zouden te maken hebben met datgene waar we empirisch niet bij kunnen, zoals het bestaan van God of het genieten van vrijheid, niet meer aan de orde komen, want ze vallen niet aan de uitspraken waar er sprake is van die verbinding ð malaise: vraag naar de zin van het leven, omdat deze vaak te maken hebben met deze laatste vragen.

Door deze malaise heeft Kant in zijn tweede werd het een en ander moet rechtzetten. Het is belangrijk deze twee te onderscheiden. Een filosoof die zich bezighoudt met de manier om tot betrouwbare kennis te komen, dat hij daarnaast ook aandacht heeft voor de ethiek, voor de rechtvaardigheid.

Hij stelt dat uiteindelijk rechtvaardigheid niet uit de wereld te bannen is ( cf Hume ) We mogen redenering deze dus niet koppelen aan bv religie, maar dat men puur verstandelijk tot deze constatie komt ( = het feit dat rechtvaardig noodzakelijk is ) ð terugkomen op het idee van een God, als zijnde de ideale samenleving. Hij komt dus tot constatie dat we niet tot deze rechtvaardigheid kunnen komen, als er gebrek is aan dit ideaalbeeld, aan God.

Het weerleggen van het bestaan in God in zijn eerste werk, zal Kant door logisch redeneren deze houding moeten weerleggen en het bestaan hiervan toch moet onderkennen.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen