Menu

Item gefilterd op datum: januari 2014

De sociale impact van de IR: een verhit debat onder historici

Het debat richt zich op twee centrale vraagstellingen: de evolutie van de absolute levensstandaard (= materieel) en de relatieve levensstandaard (= ongelijkheid).

Tot de jaren vijftig was er sprake van een optimistische visie. Clapham stelde aan de hand van loongegevens dat de reële lonen stegen met maar liefst zestig procent. Ashton bewees hetzelfde aan de hand van factoren zoals import en exportprijzen, woongelegenheid en voeding. Ten slotte hebben we een quote van Hayek: “While there is every evidence that great misery existed, there is none that it was greater than or even as great as it had been before.”

Na de jaren vijftig ontstond een meer pessimistische visie onder invloed van de Koude Oorlog (ideologische en fundamentele meningsverschillen over ongelijkheid). Hobsbawn en Thompson stellen dat prijzen en inkomens slechts partiële informatie bevatten. Ze gaan op zoek naar de mortaliteit, werkloosheid, voeding, leef en werkomstandigheden en de cultuur. Het is duidelijk dat de pessimistische visie meer kwalitatief is, waar de optimistische visie zich richt op kwantitatieve elementen.

Na de Koude Oorlog ontstond er meer oog voor diversiteit en de ervaringen van de arbeidersklasse en besloot men dat het noodzakelijk was om studies van het reële inkomen aan te vullen met andere dan loongegevens.

Lees meer...

De visie van tijdgenoten

De meeste wetenschappers uit die tijd hadden het over iets revolutionair met intense sociale en economische transformaties.

Friedrich Engels ontwikkelde in zijn ‘Die lage der arbeidende klasse’ een aanklacht tegen de industrieel, kapitalistische productiewijze. Hij schiep een geïdealiseerd portret van de pre-industriële arbeider en probeerde aan te tonen dat het proletariaat ontstond ten gevolge van het inruilen van spinnenwielen door de spinning jenny, waarbij een surplus aan garen ontstond. Hij zag fabrieksarbeiders als slaven, die in een slechte leefomgeving moesten zien te overleven.

Lees meer...

De transformatie van de samenleving ten gevolge van de Industriële Revolutie

Hoewel de industrialisatie meestal gezien wordt als de meest ingrijpende verandering in de menselijke geschiedenis, gaat het hier over slechts één element uit een brede maatschappelijke ontwikkeling.

In enge zin kunnen we de IR definiëren als een reeks van technische vernieuwingen.. in ruime zin gaat het over een complex proces van economische en sociale ontwikkeling. Het gaat hier over een overgang van en agrarische of ambachtelijke maatschappij naar een technologische en organisatorische samenleving. Hierdoor steeg de bevolking, de output per hoofd en de globale productie. Uiteraard gaat hier een reeks implicaties mee gepaard: een bevrijding van de beperkingen van de natuur, een kapitalistisch winstbejag in alle sectoren en een vergroting van de ongelijkheid tussen landen en tussen groepen van mensen.

Op het vlak van de sociale ongelijkheid verandert er veel. Tijdens het ancien regime bestond er een sociale scheiding op basis van status en ongelijkheid (kerk/clerus, adel/burgerij en het proletariaat). Er ontstond een verscherping van het denken erover tijdens de 19de eeuw. We zien Marx met als basis het economisch criterium, Weber met verschillen in macht en Kuznets met inkomensongelijkheid.

Kuznet’s cur

De IR zorgde voor een verandering van karakter in alle groepen, waarbij nieuwe groepen naar voren kwamen (zoals de arbeiders). Op lange termijn had de wijziging van productie een groot effect op de intensivering en schaalvergroting van de productie, waarbij steeds meer mensen als arbeider werkten en een snelle productie zorgde voor prijsdalingen en massaconsumptie. Ook ontstond er een verandering in de menselijke omgeving: disciplinering, waarbij mensen minder te zeggen hadden over productie en arbeidstijd en de komst van fabrieken zorgde voor nieuwe energievormen en later milieuvervuiling.

Men kan stellen dat er sprake was van een proletariseringproces aangezien het niet langer mogelijk was om als zelfstandige ondernemer te overleven. Meer mensen moesten gaan doen aan loonarbeid.

Lees meer...

Situatie in België

Voor en kort na de oorlog waren er in België redelijk veel immigranten uit buurlanden en uit Italië werkzaam in de mijnregio’s. De aanneming na 1950 bestond uit voornamelijk mensen uit Spanje, Griekenland en late Marokko en Turkije. Over het algemeen zien we een stijgend aandeel van buitenlanders.

Na de oliecrisis in 1973 werd een migratiestop uitgeroepen, waarna in 1999 mensen werden toegelaten om volgende redenen: vrij verkeer in de Europese Unie, gezinshereniging, buitenlandse studenten, buitenlandse werknemers met arbeidskaart en asielzoekers.

Lees meer...

Buitenlandse arbeidskrachten in het naoorlogse Europa

Er ontstond een spectaculaire economische groei, waardoor de vraag naar arbeid tot boven het arbeidspotentieel steef. Dit door de uitdunning van de bevolking na de oorlogen, lage geboortecijfers, kortere arbeidstijden, langere opleidingen en vroegere pensionering.

Er zijn heel wat overeenkomsten met de migratie van voordien. Er is een behoefte aan arbeidskracht ten gevolge van demografische tekorten, banen met lagere status moesten opgevangen worden aangezien de autochtonen het monopolie op hooggeschoolde en professionele arbeid hadden en de immigranten waren afkomstig uit armere regio’s met toenemende bevolking. De eerste golf bestond uit jonge, mannelijke migranten afkomstig uit een gemeenschap van arbeiders met de bedoeling terug te keren. De tweede golf was wat men kettingmigratie noemt, waaruit een blijvende gemeenschap ontstond.

De verschillen met de migratie voordien is het feit dat alles gecontroleerd en gereguleerd werd door de regeringen of supervisie. Ze werden ook vaak gerekruteerd door de regeringen. Daarnaast was er sprake van dekolonisatie en economische (en politieke) motieven. Ook kwamen de mensen nu uit andere gebieden dan voordien (landen in Zuid-Europa, Middellandse Zeegebied, sub-sahara Afrika, voormalige Europese kolonies).

De gevolgen van deze migratiegolven waren een heterogene Europa, met verschillende talen, religies en gewoonten, maar ook een confrontatie waaruit vijandigheden en racisme ontstonden.

Vanaf 1973 ontstond een economische recessie met hoge werkloosheid, waardoor vijandigheden verscherpten. Het ging hier om een verhoogde zichtbaarheid van de allochtone bevolking en een verscherping van de concurrentie wat betreft behuizing, arbeid, sociale en geneeskundige zorgen. Om deze redenen diende de overheid in te grijpen door middel van een beperking van migratiestromen en een assimilatieproces. Het grootste slachtoffer hiervan waren uiteraard de laats toegekomen groep.

Uiteraard moeten we hier rekening houden met sterke verschillen per land aangezien elke migratiestroming afhankelijk is van het zendende en ontvangende land. We gaan hier verder in op België.

Lees meer...

Migratie en urbanisatie na 1914

Urbanisatie is een vorm van interne migratie en wordt ook wel rurale exodus of landflucht (= definitieve vestiging in de stad) genoemd. Dit dankzij de tragere bevolkingsgroei (door daling van de geboortecijfers en daling van de mortaliteit), onvoldoende werkgelegenheid op het platteland en een stijgende urbanisatiegraad. Er waren lagere migratieratio’s tijdens economische depressies en een intense uitwisseling tussen stedelijke regio’s. Meestal ging het om migratiestromen van minder voorspoedige, rurale regio’s naar economisch vitale regio’s. Vanaf de jaren zeventig keerde dit echter op (= counter urbanization).

Lees meer...

Migratie tussen Europese naties: 1914-1945

Tijdens de wereldoorlogen was er geen sprake van vrije migratie dankzij de strenge migratiewetgeving. Soldaten en burgers waren voortdurend in beweging, een uitdunning van de bevolking ontstond, er kwam een einde aan de transatlantische migratiegolf en men hield arbeidskrachten vast in het land. Na de Eerste Wereldoorlog ontstond er een massale migratiebeweging, voornamelijk naar Frankrijk. Dit wegens een sterke openheid ten aanzien van vluchtelingen en een sterke behoefte aan nieuwe, vreemde arbeidskrachten. Tijdens de internationale depressie van de jaren dertig ontstond er een daling van de vraag naar arbeidskracht, een aanmoediging voor repatrieerring en beperkingen op het migratiesaldo door middel van bureaucratie, antisemitisme en andere maatregelen. De grootste migratie deed zich voor aan het oostfront dankzij het terugkeren van krijgsgevangenen en gedwongen arbeidskrachten. Het gaat hier om mensen die gedwongen gemigreerd waren.

Lees meer...

Migratie tijdens de twintigste eeuw

In de twintigste eeuw ontstond er een overschakeling van relatief vrije mobiliteit naar discussies oer burgerschap, juridische rechten en stemrecht. Er ontstond de vraag naar meer staatsinterventie en controle. Europa was nu niet langer een emigratie-, maar een immigratieland.

Op het vlak van internationale migraties zijn er twee belangrijke periodes te onderscheiden. Ten eerste de periode van de twee wereldoorlog, waarbij velen gedwongen werden te migreren. En ten tweede de naoorlogse periode waarbij een toestroom van buitenlandse arbeid ontstond. Ook was er sprake van interne migratie op het vlak van verdere urbanisatie.

Lees meer...

De overzeese migratie of grote volksverhuizingen

Migratie kreeg een massakarakter sinds 1840 waarbij ongeveer 50 tot 60 miljoen mensen Europa verlieten. Zij gingen allen naar de Nieuwe Wereld en andere bevolkingskolonies. Deze grote golf ging gepaard met emigratie vanuit het Verre Oosten.

De gevolgen van deze massale migratie voor de Verenigde Staten waren een sterke bevolkingsgroei, een groeiend aandeel in de wereldbevolking en een economische en politieke opgang.

Het is duidelijk dat de oorzaken van deze grote migratiegolf redelijk complex zijn. De belangrijkste oorzaken zijn de invloed van transport- en communicatiemiddelen, politieke onvrede en beperkte discriminatie op religieuze of etnische basis (Jodenvervolging). In het ruimer demografische kader zien we een bevolkingsexplosie en een verarming van de plattelandsbevolking ten gevolge van een landbouwcrisis in de jaren 1840. Uiteraard is dit alles afhankelijk van regio en in tijd. Bepaalde regio’s hadden echter een traditie op het vlak van emigratie (= emigratiekoorts) als strategie voor meer inkomsten te verwerven en een versterking door meer invloed van netwerken. Belangrijk zijn ook de arbeidsmogelijkheden. In Europa had men in die tijd last van een overbevolking, waardoor een groot arbeidsreserve ontstond en de lonen verlaagden. In de Verenigde Staten daarentegen was er een enorm agrarisch en industrieel potentieel met een lage bevolkingsgraad. Ook had men hier uitgestrekte landbouwzones, ertsvondsten en infrastructuurwerken in het belang van de conjunctuur.

Tijdens de Amerikaanse Secessieoorlog (1861-1865) was er een sterke daling van de migratie en de immigratie viel uiteindelijk volledig stil na de Eerste Wereldoorlog. Deze stop was mede te verklaren door het ontstaan van belemmeringen van staatswege. Er ontstonden discriminerende wetten, xenofobe reacties enzovoort. Deze xenofobe reacties werden sterk uitvergroot in het geval van een crisis.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen