Menu

Item gefilterd op datum: januari 2014

De organisatie van de armenzorg

Belangrijk was de omvang van de inkomenstransfers. Hieronder verstaan we vrijwillige transfers en het betalen van giften, bruidsschatten enzovoort. Jammer genoeg waren deze veel te klein om een fundamentele verbetering aan te brengen. Er werden verschillende groepen bij betrokken: de elite gebruikte het als een controlestrategie, waar de armen het gebruikten als een overlevingsstrategie. Men spreekt over bargaining tussen beide groepen. De interesse van de elite kwam voort uit het belang voor de arbeidsmarkt van armen, het behouden van de sociale en openbare orde, medische argumenten en morele argumenten. De interesse van de armen kwam voort uit de overlevingsstrategie die ze hanteerden. Verschillende vormen hiervan waren inschakeling van arbeid van vrouwen en kinderen, onderlinge steun, misdaad met een zekere tolerantie, verpanden of kopen op krediet en via organisaties zoals gilden en ambachten.

Aanvankelijk werden armen opgenomen in de dorpsgemeenschap. Er bestond een kerkelijk doctrine van caritas (= recht op aalmoezen), het geloof in de hemel, armoede werd bezien als ongeluk en niet als een ondeugd, het was de traditionele taak van de dorpsgemeenschap en er bestond geïnstutionaliseerde solidariteit op basis van wederkerigheid. In de middeleeuwen veranderde dit alles.

Vanaf dan ontstond een bewuste armenpolitiek door de centrale overheid. Zij deden dit uit economische berekening en uit zorg voor de openbare veiligheid. De maatregelen bestonden uit een verbod op de bedelarij, propaganda van arbeidsplicht, onderscheid tussen valide en niet-valide behoeftige en het lokalisme van de arbeidszorg. Vanaf nu kon enkel da invalide, autochtone bevolking rekenen op steun van de overheid. Immigranten werden steeds meer beschouwd als concurrentie of een financiële last.

Met de ingrijpende economische veranderingen in de zestiende eeuw volstond de traditionele armenzorg niet langer. Men ontwikkelde een sociale politiek die regulerend optrad bij de inschakeling in het arbeidsproces d.m.v. goedkope tewerkstelling en arbeidsdwang en men beschouwde armen als een politioneel, veiligheid en ordeverstorend probleem. De sociale politiek bestond uit arbeidsdwang, strijd tegen bedelarij, tuchthuizen opgericht door de stedelijke overheid, geëxploiteerd door privé personen en dwangarbeid en bijpassingen bij het loon (= loonsubsidiëring). Deze sociale politiek vond zijn hoogtepunt in de achttiende eeuw onder de verlichting, het rationalisme, de gecentraliseerde administratie, de plattelandsvlucht en de verpaupering.

Lees meer...

Sociale ongelijkheid en armoede in de pre-industriële samenleving

Volgend Gregory King is er een sterk ongelijke verdeling van het inkomen. De hoogste standen zijn goed voor maar liefst 5% van de bevolking en 28% van het jaarlijks inkomen. Dat waar de lage standen 62% van de bevolking inhouden en 21% van het jaarlijks inkomen.

We kunnen concluderen het de Ancien Régime sterk onderontwikkeld was. We zien armoede als een natuurlijk verschijnsel van een economie van schaarste en als een tijdloos fenomeen. Uiteraard moeten we rekening houden met het feit dat inkomensongelijkheid geen statistisch gegeven is en dat een vergroting van deze ongelijkheid niet impliceert dat er een achteruitgang van de inkomens van de lagere klassen ontstaat.

Het is moeilijk om de omvang van armoede nauwkeurig te bepalen. Er bestaan geen ownrikbare standaarden, er is een variatie van het begrip armoede aan de hand van de tijd (we spreken over een vlottend begrip). Daarnaast is er steeds sprake van discretie en zijn er nooit vaste standaarden ter betrekking op ondersteuning. Ook is er steeds een sterke schommeling van de armoede op korte termijn. We maken wel een onderscheid tussen structurele armoede (= armoede op lange termijn) en cyclische armoede (= armoede op korte termijn, crises). Duidelijk is dat armen geen gescheiden of afzonderlijke sociale categorie zijn. Armoede is het gezicht van een brede sociale groep mensen die met tussenpozen in de armenzorg gedreven werden.

De oorzaken van armoede liggen zeer verspreid. Ten eerste is er armoede ten gevolge van ziekte of overlijden. Dit omdat er weinig mogelijkheden tot sparen bestonden en al helemaal geen sociale voorzieningen. Dit zorgde voor een gevaar voor de middengroepen van de samenleving. Demografische crises zorgden voor een destructieve impact op armen en een ontwrichting van de economie, waardoor meer armoede ontstond.

Ten tweede is er de zwakke positie van weduwen. Indien ze beschikten over financiële middelen konden ze een onafhankelijke levensstijl onderhouden, maar over het algemeen was dit niet het geval. Ze belandden in de armoede aangezien ze geen spaarpot hadden en minder aantrekkelijk waren als huwelijkspartij wegens hun kinderen. Over het algemeen kon een vrouw uit de maatschappelijke middengroepen zich wel redden door middel van een tweede huwelijk.

We zien ook dat er sterke geslachtsverschillen bestonden bij de mensen die afhankelijk waren van de armensteun. Dit kwam door de sociale kwetsbaarheid van vrouwen. We moeten wel nuanceren: steuntrekkers waren geen synoniem voor de gehele populatie van armen en er kan sprake zijn van positieve discriminatie t.o.v. vrouwen bij het toekennen van de steun.

Daarnaast zorgde ook de processen van proletarisering voor een vergroting van het risico op armoede. Ook de levenscyclus kon veel betekenen. In de bloeiperiode (= kinderen) en bij ouderdom belandden meer mensen in de armoede (Schwartz).

Lees meer...

De loonkoopkracht in de pre-industriële samenleving

Komt het idyllische beeld van Engels overeen met de werkelijkheid?

Er bestaan loongegevens van voornamelijk bouwvakkers uit de pre-industriële periode. Zij werden ingezet door stedelijke instellingen, maar er waren slechts weinig technologische middelen. Duidelijk is dat er nadelen zijn omtrent de representativiteit en het gebruik van prijzen en lonen.

Er bestond een inverse relatie tussen de ontwikkeling van de Europese bevolking en eeuwbewegingen van de loonkoopkracht in de negentiende eeuw. Expansieve fasen werden gekenmerkt door een sterke daling van de loonkoopkracht. Hoewel de zestiende eeuw aanzien wordt als een gouden eeuw vanwege de doorbraak van het handelskapitalisme, de ontdekkingen en een sterke groei van de bevolking, was ze dit zeker niet voor de gemiddelde loonarbeider. Hieruit ontstaat de vraag naar compensatie door toegenomen kansen op alternatieve tewerkstelling. Concreet: in welke mate hebben de toegenomen kansen op tewerkstelling een compensatie geboden voor de uitholling van de lonen? Uit het gouden tijdperk na de demografische crisis van 1350 ontstaat een vraag naar de invloed van een economische ontwrichting.

Lees meer...

nvloed van deze nieuwe inzichten op het levensstandaarddebat

Er was sprake van een beperkte stijging van de reële lonen door een beperkte stijging van de productiviteit per arbeider. Het gaat hier dus om een langzaam, gradueel proces met een complexe wisselwerking tussen nieuwe en oude productiewijzen en methoden. Daarnaast is het allesbehalve lineair: er zijn tempoverschillen en regionale ontwikkelingsverschillen. Tot slot kunnen we stellen dat er slechts sprake was van een beperkte sociale impact.Hoofdstuk 2: Aspecten van levensstandaard en verbruik in de pre-industriële samenleving

Lees meer...

Het concept van IR in vraag gesteld

Er ontstond meer aandacht voor kleinere, regionale eenheden wegens geografische verschillen, tempoverschillen en sterke scheidslijnen tussen groepen van arbeiders (winnaars: niet-gemechaniseerde beroepen, verliezers waren overbodig gemaakt door machines).

Crafts’ slow growth these stelde dat er geen sprake was van een snelle economische ontwikkeling, laat staan een revolutie. Hiermee werd voor het eerst de revolutie in vraag gesteld. We mogen echter het belang van de IR niet onderschatten: de economische groei kreeg een permanent karakter waardoor een fundamentele breuk met de pre-industriële economie ontstond. Ook is ze sneller en had ze een impact op het hele economische leven. Een geïntegreerd economisch en internationaal systeem ontstond. Daarnaast brak ze de dominantie van de landbouwsector af.

We mogen dit alles echter niet overschatten. In het midden van de negentiende eeuw was er nog steeds een sterk overwicht van de landbouwsector en zeker geen dominantie van moderne fabrieken in de industriewereld.

Lees meer...

De woonomstandigheden

Dankzij een hoge uitgave aan voedselvoorzieningen, was men beperkt in de uitgaven voor huisvestiging. Dit uit zich in een zeer lage kwaliteit van de huisvestiging tot diep in de twintigste eeuw en een voortdurende stijging van de huurprijzen.

Lees meer...

Demografische factoren

Antropocentrische studies tonen aan dat de lengte op een bepaalde leeftijd afhankelijk is van de kwaliteit en kwantiteit van input zoals voedsel en hygiëne en de output, zoals werk, ziekte en koude. Aan de hand van historisch bronnenmateriaal bleek de belabberde toestand van de lagere sociale klassen. Toch mogen we dit niet veralgemenen aangezien er sterke verschillen bestonden naargelang land en regio.

In Vlaanderen was er sprake van een gebrek aan investeringen en technologische vernieuwingen, een groeiende concurrentie tussen binnenlandse en buitenlandse afzetmarkten en een dramatische vorm van sociale crisis halverwege de negentiende eeuw. In deze jaren werd bij rekruteringen bijna de helft afgekeurd wegens te klein.

Naast deze studies zijn ook mortaliteit en levensverwachting belangrijke demografische factoren. Er bestonden sterke verschillen afhankelijk van beroep en sociale groep en scherpe discrepanties tussen stad en platteland.

Lees meer...

Voedselbedrag

Het grootste aandeel van het inkomen ging naar het voedsel. Er zijn echter weinig bronnen, maar diegene die er zijn wijzen op een zeer eenzijdig en pover dieet. Mokyr stelt dat een stijging van de consumptie van genotsmiddelen gepaard gaat met een stijging van de koopkracht. In werkelijkheid gebeurde dit echter nauwelijks of niet.

Belangrijk hier is de Wet van Engel die stelt dat bij een kleiner inkomen, het aandeel van voedsel groter is. Bij een daling van het inkomen is er geen gelijkaardige daling van de voedselbesteding en bij een toename van het inkomen is er geen evenredige vergroting va de voedselbesteding. Deze laatste heeft echter wel effect op de samenstelling van het voedselpakket.

Het is duidelijk dat bij een lage levensstandaard de consumptie van aardappelen aanzienlijk toeneemt. De arbeidersklasse besteedde gemiddeld 65 tot 70 procent van hun inkomen aan voeding, die steeds eentonig en ruw was. De burgerij daarentegen had meer keuzemogelijkheden inzake voedsel. Slechts 25 procent van het budget ging naar voeding en drank, doch besteden zij zes tot veertienmaal meer geld aan voedsel dan het gemiddelde arbeidersgezin. Dit toont de grote ongelijkheid in die tijd aan.

Hieruit blijkt dat arbeiders overlevingsstrategieën nodig hadden wegens lage lonen, onregelmatige werkgelegenheid en lange werktijden. Ook was er sprake van sterk schommelende prijzen door de spanning tussen vraag en aanbod en hongercrises.

Pas tijdens het laatste kwart van de negentiende eeuw kwam er een inzicht op de problemen, wat leidde tot een verbetering van de levensstandaard van arbeiders. Dit fenomeen was algemeen en europees en viel op aan de hand van de calorieconsumptie.

Lees meer...

De studie van reële lonen

De studie van de reële lonen baseert zich op twee componenten: de nominale lonen en de kosten van het levensonderhoud. De lonen dienen uitgedrukt te worden in koopkracht. Hierbij gaat men op zoek naar de verandering in lonen, de verandering in consumptiepatronen ede prijsontwikkeling van consumptiegoederen.

Er komen verschillende problemen kijken bij dergelijk soort van onderzoek. Ten eerste zijn er steeds regionale verschillen. Daarnaast zijn er de conjuncturele verschillen en de sterke verschillen tussen arbeiders en de verschillende sectoren (geschoold, ongeschoold, ambacht, fabriek, ...). Ook bestaan er verschillen tussen de sectoren, waarbij de transformatiefasen duidelijk zorgen voor een vergroting van de ongelijkheden. Deze zouden echter opgelost worden naargelang het economisch veranderingsproces vordert.

Ook de representativiteit van de lonen is niet optimaal. Men houdt geen rekening met ziekte en werkloosheid, men maakt gebruik van groothandelsprijzen en niet met de prijzen die de mensen echt betaalden, er is geen plaats voor vergoedingen in natura. Ook wordt er geen rekening gehouden met het gezinsinkomen, de impact van de belastingen, schaarsheid van de kleinhandelsprijzen en de toenemende beschikbaarheid van consumptiegoederen.

Lindert en Williamson stellen dat de relatieve verschillen tussen arm en rijk sterk veranderen. Harrell en Humphries zien een langzame groei van het gezinsinkomen maar steeds groter wordende verschillen tussen de gezinnen.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen