Menu

Item gefilterd op datum: mei 2014

HOOFDSTUK 9 – GRONDLEGGERS VAN MODERNE THEOLOGIE

§ 1. Inleiding

Het jaar 1840 betekende voor het Nederlandse volk in menig opzicht een nieuw begin. De Restauratie maakte plaats voor het Liberalisme. In de wijsbegeerte en de theologie braken nieuwe inzichten door.

De periode van 1830-1840 kan gekarakteriseerd worden als overgang van idealistisch naar empirisch en realistisch denken. Deze overgang betekende dat men in plaats van de ‘rede’, die een allesomvattende synthese zocht, nu het ontledende ‘verstand’ op de voorgrond stelde dat, van het onderzoek van feitelijke gegevens uitgaande, tot algemene inzichten trachtte op te klimmen. Deze uitte zich in de bloei van natuurwetenschappen en techniek, op het terrein van de geesteswetenschappen in historich-kritisch onderzoek, een en ander gepaard met evolutionistisch denken en vooruitgangsoptimisme. Vertegenwoordigers in de Duitse theologie waren David Friedrich Strauss – Leben Jesu – verbond speculatieve theologie met radicale historische kritiek en F.C. Baur met de Tu binger school.

§ 2. C.W. Opzoomer

Cornelis Willem Opzoomer (1821-1892), jurist-filosoof, begint een nieuwe theologie met Strauss op achtergrond. Werk: ‘de wijsbegeerte den Mensch met zichzelven verzoenende’. Hij verdedigt een radicaal intellectualisme betreffende de kennis van de religieuze waarheid; zo meende hij de essentie van datgene waar het in het christendom op aankwam, te kunnen bewaren.

In zijn werk schetst hij hoe de mens door het denken tot kennis van God kan komen. Hierin onderscheid hij drie fasen: (1) de mens begint met de onschuld van het geloof in een Opperwezen, waarop hij vertrouwt (2) strijd tussen weten en geloof (3) mens wordt verzoend, doordat hij de eenheid tussen weten en geloof vindt. Hij stelt: als wetenschap uitgaat van het oneindige kan er overeenstemming plaatsvinden tussen verstand en geloven, hoofd en hart. Er is dus geen scheiding tussen oneindige en eindige, de waarheid van het eindige is in het oneindige te vinden. Eindige is zelfverwerkelijking van het oneindige. Opzoomer sluit zich aan bij pantheï sme van Kraus, een Duits filosoof. Hij is monistisch, de hele natuur is in God, God staat er niet buiten. De mens is van nature aan God verwant en kan zonder Goddelijk ingrijpen komen tot kennis en zedelijkheid.

Christus is Gids, wel historische waarde want daarin zag men de eenheid van het menselijke en Goddelijke.

§ 3. Jan Hendrik Scholten systematisch theoloog

Scholten (1811-1885) is de vader van de moderne theologie in Nederland. Eerste periode: eerst gecharmeerd van filosoof Van Heusde, dus Groninger theologie, maar verwijderd zich want hij vindt de Groninger Theologie docetisch en ariaans. Christus is hier een bovenmenselijk wezen in lichamelijke verpakking. Scholten verwierp de twee-naturenleer en kwam tot de volgende stelling: Christus is het ideaal der mensheid! Het goddelijke in hem is ook voor ons weggelegd, wat Hij was, moeten en kunnen wij ook worden.

De waarheid aangaande Jezus heeft geen uiterlijk gezag meer nodig, want het heeft in hart en verstand haar pleitbezorger. Hiermee werd afgerekend met de axiopistie. Men ervaart de waarheid van het evangelie door de inwerking van de Heilige Geest; dit is dus niet subjectivistisch. In principe staat Scholten op dezelfde lijn als Opzoomer. Beide willen de wijsbegeerte en het christelijk geloof verbinden, maar Opzoomer gaat uit van kennis en verstand, terwijl Scholten uitgaat van een (in Opzoomers woorden) ‘godsdienstig instinct’.

Opzoomer stelde dat alleen het redelijk denken leidde tot godskennis. Beide zouden elkaar in 1846 naderen; voor Scholten was de rede ook de norm geworden. Op e e n punt bestond nog verschil en dat was dat Scholten stelde dat de mens niet kon komen tot de aanschouwing van een zedelijke wereldorde zonder een rein hart. Een rein hart krijg je alleen door de Geest van Christus.

In zijn godsbeeld neigde hij in de loop van de tijd steeds meer naar het monisme. Hij bleef dit echter steeds verbinden met het geloof in God als een zelfbewuste en persoonlijke macht.

De Leer der Hervormde Kerk: Scholten deed een tegenaanval op de orthodoxie naar aanleiding van de felle bestrijding, die hij van haar kant had ondervonden. Dit is een dogmatisch-kritisch werk waarin hij wil uitzoeken wat Calvijn, De Bres en Ursinus als opstellers van de formulieren hadden moeten uitspreken over wezen en hoofdzaak. Op de achtergrond speelt de quia-quatenus kwestie mee. De gehele gereformeerde kerk gaat uit van twee grondbeginselen, een formeel en een materieel principe.

Formeel principe: de Heilige Schrift is de enige kenbron en toetssteen van de christelijke belijdenis. Dit moet men opvatten in de zin dat de bijbel de uitdrukking is van het christelijk geloof en niet haar grondslag. Voor de waarheidsnorm, de regel, is de

Heilige Geest belangrijk, die onafhankelijk van uiterlijk gezag bij de mens werkt en laat zien dat het christendom de ware godsdienst is. De mens als zodanig behoeft voor de kennis van God geen bovennatuurlijke openbaring. Het christendom heeft ons bevrijd van zinnelijkheid en uiterlijk gezag. De mens is zelfstandig als het om de godsdienst gaat zoals het oorspronkelijk bedoeld was – anders gezegd: Christus heeft van mensen zelfstandige godsdienstige wezens gemaakt, die door de Heilige Geest in het hart weten wat ze moeten doen en waar ze moeten zoeken.

Materieel principe: het ging om Gods volkomen soevereiniteit in de natuurlijke en zedelijke wereld. De verlossing is het voornemen van God door middel van Christus en het geloof in Hem, de bestemming van de mens te verwezenlijken. Het is geen zaak van ‘kunnen behouden worden’, maar ‘zullen behouden worden’. Dit is een andere vorm van predestinatie!

Zonde is een noodzakelijke stadium in de ontwikkeling van het menselijke geslacht. De mens doorloopt verschillende stadia: (1) stadium van zinnelijkheid, geboeid door begeerten (2) stadium wet, deze leert hartstocht beteugelen (3) uiterlijk gezag maakt plaats voor autonoom zedelijk handelen, wel bedreiging van zinnelijkheid maar volkomen zedelijke vrijheid, voorwaarde voor zelfstandige

Godskennis is verzekerd. Zonde is datgene wat niet overeenkomt met de bestemming, niet te zijn wat men in zedelijke aanleg kan zijn. Zonde is noodzakelijk als doorgangsstadium en wordt niet opgevat als schuld.

Het is een veel gelezen en invloedrijk boek in de 19e eeuw. Scholten zoekt in zijn monistische denkwijze steeds meer aansluiting bij deterministisch en evolutionistisch denken.

§ 4. Voortzetting en wijziging

Opzoomer en de empirische school: hij wordt onder invloed van het empirisme, dat hij in Utrecht bij de natuurwetenschappen leert kennen, dualistisch. Hij wil de methoden van de natuurwetenschappen overbrengen op de filosofie; dit werd ervaringswijsbegeerte. Empirische waarnemingen leiden echter niet tot Godskennis. Opzoomer kiest nu voor het gevoel als kennisweg naar God. De ervaring getuigt van het bestaan van de werkelijkheid.

Het godsdienstig gevoel getuigt van bestaan van God. Scholten en het historisch-kritisch onderzoek: Scholten zag zijn monisme niet meer met zo grote zekerheid in de bijbel terug als vroeger. Hij gaat historisch-kritisch onderzoek doen naar het Nieuwe Testament. Hij wilde, evenals in de natuurwetenschappen gebeurde, ook op het gebied van de geschiedenis de wending maken van abstracte theoriee n naar empirisch onderzoek. Hij gaat mee met de

Tubingers: Jezus niet als voorwerp van onvruchtbare bespiegelingen bestuderen, niet de Godszoon, maar de Mensenzoon zoals de geschiedenis hem voorstelt.

Allard Pierson (1831-1896): hij gaat verder, want hij stelt dat de synoptici geen betrouwbare biografie geven. We hebben te maken met gedachten die in een bepaalde tijd leefden en toegeschreven werden aan een verder onbekende joodse leraar Jezus, over wiens historiciteit bovendien niets vaststond.

Abraham Kuenen (1828-1891): een leerling van Scholten. Hij past de historisch-kritische methode toe op het Oude Testament. In het begin is hij conservatief, maar later geeft hij een evolutionistisch beeld. Israe ls Jahwisme heeft zich van syncretistische volksreligie onder invloed van de profeten ontwikkeld tot een zedelijke religie en is in het derde stadium uitgekomen bij dat van de wet en de schriftgeleerden.

§ 5. Kritiek van tegenstanders en geestverwanten op Scholtens Theologie

De Groningse theologie bleek niet bestand te zijn tegen het radicalisme. Muurling ging over naar de modernen en De Groot kwam dichtbij de ethischen.

Met De Groot stelde Chantepie de la Saussaye in scherpere bewoordingen: het getuigenis van de Heilige Geest is bij Scholten niets anders dan de mens, die van de mens getuigt aan de mens. Da Costa stelde: tegen deze school te strijden is niet meer strijd tegen ongeloof, maar tegen immoraliteit.

Scholten is een pseudocalvinist; hij laat Calvijn dingen zeggen die hij zelf bestreden zou hebben. Ook uit eigen kring kwam kritiek doordat men steeds radicalere idee en ging aanhangen.

Pierson legde uiteindelijk zijn ambt neer en ook Opzoomer vertrok van het toneel, omdat hij zich ging wijden aan het empirisme. Scholten heeft zich daarentegen fel verweerd. Kuenen kwam voor hem op, door te stellen dat er een plek moet zijn in de kerk voor de moderne theologie. Scholten lijkt soms terug te keren naar het godsdienstig gevoel, de Ahnung als punt van uitgang in de godsdienst. Hij was teleurgesteld in wetenschapschuwend orthodoxisme en sceptisch ongeloof.

§ 6. Nieuwe ontwikkelingen kondigen zich aan. De theologie van S. Hoekstra

Sytze Hoekstra (1822-98) deelde met de modernen twee fundamentele vooronderstellingen: de overtuiging, dat aangaande de waarheid van de godsdienst verantwoording aan de wetenschap moet worden afgelegd, en de overtuiging aangaande de wezenlijke eenheid van het goddelijke en het menselijke. Hij volgde het empirisme zoals dat gebruikelijk was binnen de psychologie. Hij markeert de antropologische fase in de moderne theologie.

Kenmerkende aspecten:

Empirisch realistische methode, met psychologische ontleding van godsdienstige voorstellingen, gevoelen en streven.

  • Erkenning existentie le nood van de mensheid als uitgangspunt van het geloof.
  • Diepere waardering van het zondebesef; aandacht voor begrippen als schuld, zonde, genade en verzoening.
  • Besef van Gods onkenbaarheid; afwijzing van elke speculatie.
  • Erkenning van de waarde van de christelijke gemeente.


Het antropologisch uitgangspunt: alle geloof aan een bovenzinnelijke wereld berust op het geloof aan de waarheid van ons eigen innerlijke wezen. Het gaat hem niet om een theologie, maar om een religieuze antropologie. De mens is maatstaf van alle dingen, subjectieve zekerheid dus, geen subjectivisme, want geloof is een zedelijke daad of gesteldheid en daarom ontrokken aan elke willekeur. Wat is waarheid van ons eigen innerlijke wezen?

Behoefte om God te zoeken als samenvattende eenheid van het ware, schone, goede en heilige.

Verlossingsbehoefte, in existentie le nood is het geloof in God postulaat van de innerlijke mens. Dus niet kennis maar gemoed postuleert God.

Dit is het eerste stadium van religie.

Het tweede stadium is het zedelijke, de wet. Disharmonie is een zaak van het geweten. De crisis leidt tot besef van onze feitelijke betrekking tot de wereldgeest, wiens rijk de wereld is.

Derde en hoogste stadium is het getuigenis van de geest in ons hart, de Goddelijke kracht is door de liefde van God in ons binnenste openbaar gemaakt. Onderscheid tussen onze geest en Gods geest is een ontwikkelingskwestie. Zelfstandig geloof gaat boven eigen subjectiviteit uit.

Objectieve Geest ervaren we in gemeenschap der gelovigen.

Godsdienstwijsgerige en dogmatische gedachtengangen nader ontwikkeld: het godsbegrip is postulaat van ons waarachtig mens-zijn. Niet op een kennis Gods of liefde tot God in het afgetrokkene komt het aan, niet op het vinden van een wereldbeschouwing, maar op bevrediging van onze diepste behoeften en heiligste aspiraties, op verlossing uit onze zedelijke en geestelijke noden. Hoeksta houdt vast aan Gods immanentie en transcendentie.

In de christologie komen de denkbeelden geheel overeen met die van Scholten. In Christus zien wij de echte humaniteit, zijn goddelijke natuur is niet wezenlijk verschillend van de menselijke. In hem is actueel wat in ons potentieel geldt. In de zonde- en verlossingsleer onderscheidt Hoeksta zich van

Scholten. De verlossing kan volgens hem niet op idealistisch-evolutionistische wijze verstaan worden. Drie psychologische elementen komen dan niet tot hun recht:

  • Besef van de verdoemelijkheid van de zonde.
  • De overtuiging dat voor de zonde geboet moet worden.
  • Het besef dat de mens zichzelf niet verlossen kan.


Hij ziet het antwoord in de solidariteitsgedachte: God boet in de persoon van zijn Zoon de schuld, God is subject, niet object van de verzoening. De verzoening is niet de grond van het Verbond, maar het Verbond is de dragende kracht van de verzoening.

Samenvatting: hij baseerde zijn denken op de geestelijke autonomie van de mens, maar hij zag in deze autonomie een breuk. Deze theologie was niet zonder grote winst: ze was existentie ler dan het deterministisch optimisme van Scholten. Hoekstra was in zijn eigen tijd geen grote man, maar hij was voorloper van een periode, waarin de mensen hun optimisme zouden kwijtraken en met moeilijker vragen over de zin van het leven zouden worstelen.

Lees meer...

HOOFDSTUK 8 - HERMAN FRIEDRICH KOHLBRUGGE

§ 1. Algemene karakterisering; eerste levensperiode

Hij hoort bij degenen die streden tegen de geest van de eeuw, zoals het reveil en de afscheiding dat ook deden. Hij is daar echter niet in meegegaan. Hij streed op drie fronten: de neologie (Groninger Theologie), tegen de afscheiding en het reveil. Zijn strijd ging niet zozeer om degene die de heilsboodschap ontkenden of aanvielen, maar eerder de vromen die haar verdraaiden.

Eerste levensperiode: hij werd in 1803 geboren. Hij ging naar het gymnasium en bestudeerde daarna met grote liefde de klassieke letteren en semitische talen. Hij maakte kennis met de mystiek, maar deze periode duurde kort. Dit ervaart hij als zijn eerste bekering, nadat hij al geloofsbelijdenis had afgelegd in de Hersteld Evangelisch-Lutherse Kerk. Hij werd proponent en hulpprediker in Amsterdam en preekte ‘onze volslagen ellende’, de Almacht van de Heilige Geest, boete en bekering, gevaar van doods orthodoxie, noodzakelijkheid levend geloof, wedergeboorte door genade, rechtvaardiging door geloof.

§ 2. Conflicten met neologie

Tegen neologie: hij diende een bezwaarschrift in bij het consistorie aangaande een preek van ds. Uckerman. Hij werd ontslagen als proponent en het werd een slepende zaak, maar uiteindelijk werd hij, na een persoonlijk onderhoud met de gouverneur van Noord-Holland, afgezet. Promotie en huwelijk: hij promoveert in Utrecht op Ps 45 en legt deze psalm tegen de opvattingen van de faculteit christologisch uit. Hij trouwt een bemiddelde vrouw.

Het lidmaatschap van de hervormde kerk geweigerd: hij raakt overtuigd van de gereformeerde leer aangaande de predestinatie. Daarom wil hij lid worden van de Ned. Herv. Kerk, maar de kerkenraad verlangt een bewijs van goed gedrag van de lutherse kerkenraad van Amsterdam. Dit wordt geweigerd door die ruzie in Amsterdam. De zaak gaat in verschillende instanties door, maar na drie jaar wordt het verzoek definitief afgewezen op formele gronden.

Teleurgesteld in de Réveilvrienden: Reveilmensen nemen het in eerste instantie voor hem op. Maar intern was er onenigheid over wat ze moesten doen. Da Costa durft het niet aan te laten komen op een separatistische brief en dit stelde Kohlburgge teleur. Hij verwijt Da Costa dat hij gematigd is en dat verwijt doet de ‘vriendschap’ verkoelen. In een brief liet H. de Cock weten dat hij uit was op wederkering en herstel.

§ 3. Preek over Romeinen 7:14

Bij het maken van deze preek bekeerde God hem van zijn bekering. Hij was naar Duitsland vertrokken, Elberfeld, en mag daar preken. Toen zijn oog viel op de komma na ‘vleselijk’ gingen zijn ogen open en maakte hem ‘dronken van troost’. Het betekende voor hem het volgende: wij zijn voor de wet gedood, van onszelf kunnen we het niet verwachten. De christen is vleselijk en daarom kunnen we op geen enkele manier tot God komen. We kunnen dus alleen vertrouwen op Gods genade en daarin moeten we rusten. Hij rechtvaardigt zondaren en geen heiligen.

Deze preek en enkele andere preken maakten een grote indruk. Kohlbrugge wilde toetreden als predikant in Rijnland, maar dit lukte niet i.v.m. zijn achtergrond in Amsterdam en bovendien verdacht men hem van antinomianisme. Daarnaast had hij in enkele preken kritiek geuit en vrome en onvrome zaken op dezelfde hoop gegooid. Hij keerde terug naar Nederland voordat zijn verzoek formeel was afgewezen.

Breuk met Da Costa: in Reveilkringen was de koers van Kohlbrugge niet onopgemerkt gebleven. DaCosta maakte zich zorgen, omdat Kohlbrugge aandacht besteedde aan de ellende en de verlossing, maar de dankbaarheid uit het oog verloren was. Christus was middelpunt geworden en het werk van de Heilige Geest kwam niet meer aan de orde, terwijl de bijbel geen borgheiligheid verkondigt.

Kohlbrugge antwoordt dat Da Costa hem niet heeft begrepen. Kohlbrugge bedoelt: al Zijn goederen zijn de onze en wij hebben in Hem alles en in onszelf niets. De breuk met het reveil is definitief. Breuk met de Afscheiding: De Cock was nog op bezoek geweest tijdens zijn tocht naar de koning. Kohlbrugge wil niet mee met de afscheiding omdat er bloed gevloeid had, dat is zonde. Het ging ook in tegen zijn idee van heiliging door God gegeven, dan heb je een scheiding tussen de ware en valse kerk ook niet nodig. Ook de ware kerk gaat dan uit van de aanname dat je als mens tot heiligheid kan komen. Ambteloos burger: hij ging in Utrecht wonen, hertrouwde en zette zich aan tot schrijven.

§ 4. Opnieuw naar Wuppertal

Armoede, ambtloos staatsburger, en weer terug naar Duitsland. Werd lid van de reformierte Gemeinde, maar kon niet overweg met de beperkingen die hem daarbij opgelegd werden. Sticht dan de niederlandische –reformierte gemeinde. veel weerstand, geen predikant te vinden die hem wilde bevestigen, dus dan maar door de kerkenraad. De gestichte gemeente heeft Kohlbrugge altijd als noodgemeente gezien, nooit bedoeld als afscheiding, waar hij immers tegen was. Later heeft Kohlbrugge alsnog in Utrecht gepreekt, de liturgie is door vrienden op goudpapier afgedrukt. 1875, eenzaam als weduwnaar gestorven.

§ 5. Theologie

Strijd op twee fronten: Kohlbrugge heeft zich tegen het zelfvertrouwen van de Verlichting en tegen het zelfvertrouwen van de vrome mens gekeerd. Hij verwierp de gedachte dat iemand door heiligheidsstreven iets zou kunnen presteren dat voor God waarde heeft. Geloof bestaat niet uit doen of ervaren, maar is vasthouden aan Gods woord. De heiliging van de mens is net zo verborgen als de godheid in Christus, maar ook evenzo waar. De antropologie, christologie en de pneumatologie hebben consequent e e n karakter. Het ‘Oude Testament’ is niet oud: hij hield vast aan de eenheid van de Schrift en wilde eigenlijk niet weten van de benaming ‘oude’ en ‘nieuwe’ testament. Zijn vader had hem ingescherpt dat, als hij de eerste vijf boeken van Mozes zou kennen, hij de gehele bijbel zou kennen. Hieraan heeft hij zijn leven lang vastgehouden. Kohlbrugges catechismus; De Leer des Heils: genade staat ons niet ter beschikking, maar altijd uit Gods hand en daarom is het betrouwbaar. Zit hiermee op de kern van lutherse en gereformeerde dogmatiek, Gods soevereiniteit en vrijheid, niet alleen in het begin maar ook in voortzetting en voltooiing van de weg des heils.

Geen onderscheid in NT en OT, wel onderscheid in manier van lezen. Als men leest ‘in christo’ is dat NT, ongeacht of het behoort tot OT. Neigt naar mechanische inspiratieleer, maakt gebruik van typologie en allegorie, gaat om Gods soevereine genade. Heeft ook Catechismus geschreven. ‘Die lehre des heils’ komt neer op: hoe kan ik in God alleen mijn heil stellen in leven en sterven? Door ervaring en schrift weet ik dat: ik mens ben, God God is, en dat Hij zijn beloften ook aan mij vervult... Alles waar het op aan komt is al vervuld. De oude mens is gestorven met Christus aan het Kruis en opgestaan is de nieuwe mens. Heilsfeiten zijn actueel, niet alleen historisch, de gelovige wordt met het hele wezen betrokken op Gods genadewerk.

§ 6. Maatschappelijke vragen

De kritiek op het vrome pie tisme kwam tegelijkertijd van Friedrich Engels. De arbeiders hadden het zwaar in de fabrieken en de vroomheid werd later door Goethe als narcotica bestempeld. Kohlbrugge heeft veel gedaan op diaconaal vlak en werd bekend met zijn ‘Elberfelder systeem’, gebaseerd op Deut.

1: 9-15. Tegelijkertijd speelt de revolutie van 1848, Kohlbrugge is antirevolutionair en deelt het gedachtegoed van Bilderdijk en Da Costa’s ‘bezwaren'. In 1870 koos hij nadrukkelijk voor de kant van zijn nieuw vaderland en steunde de vorsten tegen Napoleon III uit Frankrijk.

In preken uit 1870 vinden we fundamentele kritiek op een vereenzelviging van de nationale zaak en de monarchie met Gods bedoeling voor land en volk. Maar deze kritiek wordt later radicaler geformuleerd en politiek relevant gemaakt: Elberfeld was een van de steunpunten van de Bekennende Kirche in de strijd tegen het Nationaal-Socialisme. Kern bij Kohlbrugge: heiliging door geloof, de mens is vleselijk,(!) en heeft geen mogelijkheid zelf heilig te worden. Uitverkoren zijn is dan ook: weten dat je het zelf niet kan doen. Hij is tegen evangelikale, opwekking, tegen bevindelijkheid van de orthodoxie. De geestelijke verbinding met Christus is het enige waar je op kunt vertrouwen.

Lees meer...

Hoofdstuk 7 – HET NEDERLANDSE RÉVEIL IN KERK, POLITIEK EN MAATSCHAPPIJ

§1. Groen van Prinsterer (1801-1876)

Tot 1836: in zijn jeugd las hij veel Rousseau. Advocaat, later secretaris van het kabinet des konings in Brussel. Daar de beslissende verandering in zijn denken, o.i.v. Merle D'Aubigne en De Clerq. Van hen leerde hij dat `de nieuwerwetse wijsheid onverenigbaar was met ware vrijheid'. In de politiek ergerde hij zich aan de brutaliteit van de oppositie en de slappe houding van de regering. Zo kreeg hij een afkeer van de leer van de volkssoevereiniteit en het contrat social als grondslagen van het staatsrecht. Hij uitte zich anoniem in de brochure Van Volksgeest en

Burgerzin en later zijn periodiek Nederlandsche Gedachten. Hij pleitte voor een christelijk getuigenis tegen de beginselloosheid van de tijd. Qua geest was hij verwant met Da Costa's Bezwaren. Zijn besliste keus om christelijk staatsman te zijn kan getypeerd worden als een politieke bekering. Persoonlijke geloofsovertuiging werd hierdoor verdiept. Belang voor Re veil: een man die de strijd aanbond door zich in de politiek te mengen. In Den Haag werd hij opgenomen in de Re veilkringen. In 1836 legde hij zijn functie neer als secretaris van de koning en daardoor kon hij zich wijden aan kerkelijke vraagstukken e.d. Kerkelijke vraagstukken: hij was voorstander van de handhaving van het gezag van de belijdenisgeschriften en had daarom sympathie voor de

Afscheiding. In 1837 pleidooi voor hun vrijheid, maar vond wel dat de strijd voor de waarheid binnen de kerk moest worden gevochten. Vandaar het adres van de ‘Zeven Haagse Heren’ in 1842. Hij heeft zich ingelaten met de predikantenopleiding en eiste dat de benoeming van hoogleraren aan de kerk zou worden opgedragen, o f in plaats van de theologische faculteiten seminaria gesticht zouden worden. 1864: oprichter van de Confessionele Vereniging. Bronnen en karakter van Groens politieke heroriëntering: C.L. von Haller met Restauration der

Staatswissenschaft. Hij bestreed de leer van het contrat social. De staat is natuurprodukt: ontstaan uit vader-kindverhoudingen, uit persoonlijke en dus privaatrechtelijke verhoudingen. De macht berust niet op afspraak, maar op kennis, wijsheid, rijkdom en moraliteit. Deze leer kwam geheel overeen met de parternalistische opvattingen van de restauratievorsten. Uiteindelijk was dit toch onbevredigend voor Groen.

Christelijk-historisch was Groen leerling van Bilderdijk. Maar in Ongeloof en Revolutie opponeert hij tegen hem, door te zeggen dat Bilderdijk met zijn monarchaal principe geen onderscheid maakt tussen wezenlijke monarchie en autocratie. Kritiek op de

Restauratie van 1813. De Lamennais leerde hem `dat de Revolutie stelselmatig ongeloof is en evangelieverzaking'.

Groen kopieerde een aantal gedachten van Stahl. Het overheidsgezag was voor Groen publiekrechtelijk. Bovenpersoonlijk gemenebest, organisch en zedelijk rijk, gegrond op de geopenbaarde wil van God. Niet elke revolutie is te veroordelen, maar die van Frankrijk wel. Tegen volkssoevereiniteit, die voor het wegvallen van rangen en standen was. Was democratie een `acute ziekte', het liberalisme is nog erger: een `chronische ziekte'. Ook gevaren in individualisme, die zedelijke eenheid van de staat en geloofseenheid van de kerk ontkent.

Beginselen en idealisme: Groen wilde de verantwoordelijkheid van de christen gestalte geven in de maatschappij volgens christelijke beginselen. Niet zozeer contrarevolutie, maar iets positiefs. Hij wist dat in pleiten voor een christelijke staat idealisme stak. Maar: als de beginselen verkeerd worden toegepast, zijn daarmee de beginselen zelf niet verkeerd.

Platonisch-idealistisch. Plato's ideee n waren Groens beginselen. Allard Pierson vond dit een theocratisch ideaal en dat resulteert in extreme intolerantie. Veeleer: idealen dienen om de weg te vinden in de onoverzichtelijke werkelijkheid. Platonisme en realiteitsbesef horen bij elkaar (Fokkema).

Groens visie op verleden en heden: Staatsman en historicus. Handboek der Geschiedenis van het Vaderland en Ongeloof en Revolutie. `Er staat geschreven' of `er is geschied' zijn leuzen die je beschermen tegen filosofisch ongeloof en je bewaren bij het evangelie (invloed Merle D'Aubigne ).

De Nederlandse geschiedenis als die van een in oorsprong protestantse natie, `geboren uit de belijdenis der kerk'. Hervormde Kerk de bevoorrechte kerk. Wel tolerantie tegen andersdenkenden, niettemin controle. Groen was er niet echt blij mee, dat de staatsvorm republiek was, i.p.v. monarchie. Hij waardeerde de `getemperde monarchie' van na 1813 positief. Maar in de ontwikkelingen van 1848 (scheiding kerk-staat) zag hij veel ellende, liberalisme.

Zelfstandig koningschap gehoopt, nu ook een godsdienstloze staat. Ongeloof kwam eraan. Groen kwam steeds op voor het anti-revolutionaire en christelijk-historische beginsel.

§2. Groen in de praktische politiek. De schoolstrijd

Hoewel Groen niet van het woord partij hield (gedeeldheid binnen de maatschappij) vroeg hij in 1850 of christenen een politieke partij moesten hebben. Zelf vond hij van wel. Liberale grondwet van 1848 had algemene verkiezingen ingevoerd. Van een landelijk georganiseerd AR-verband was nog geen sprake. De Nederlander als partijblad. Hij werd kamerlid.

Vernieuwing van het schoolwezen was nodig. Nieuwe schoolwet was duidelijk uiting van de opvoedkundige ideee n van Rousseau: algemeen christelijk, met nadruk op de zedenleer. Voor elke religie aanvaardbaar. Vooral de Roomsen waren hier voorstander van. Groen pleitte voor een christelijke overheidsschool, gesplitst naar gezindten.

Van der Brugghen werd formateur van het volgende kabinet. Hij was een vroegere vriend en medestander van Groen. Accentverschil: aanvaarding van waarheden vastgesteld in een formulier kan niet de rechtsgrond van de gemeente zijn. Geen christelijke natie, daarom ook geen christelijke scholen vanwege de natie. Van der Brugghen ijverde voor christelijke scholen als bijzondere scholen, tegen de zin van Groen. 1857 nieuw ontwerp: gemengde overheidsschool blijft, daarnaast mogelijkheid tot oprichten van bijzondere scholen met overheidssubsidie.

Aangenomen, op subsidieregeling na. Hierop trad Groen diep teleurgesteld af als kamerlid. Deze breuk tussen Van der Brugghen en Groen betekende einde van de eenheid van het Re veil. Het verschil kwam ook duidelijk uit in correspondentie tussen

Chantepie de la Saussaye en Groen. Chantepie ging in het spoor van Vinet, de individualist. Scheiding vond hij positief. Na 1857 werd Groen pleitbezorger van het christelijk onderwijs als bijzonder onderwijs.

Aan het eind van zijn leven heeft hij enigszins de neutrale staat geaccepteerd.

§3. Het maatschappelijk werk van het Réveil. O.G. Heldring

Sociale nood en weldadigheid: overtuiging dat een christen liefdadigheid moet praktizeren heeft altijd bestaan. Geleidelijk beseft men dat louter caritatieve en diakonale hulp niet toereikend is.

Maatschappij van Weldadigheid (1818) bevorderde kolonisatie van stedelijke werklozen op woeste gronden. Verder de Nederlandsche

Handelsmaatschappij (1824) ‘om de Nederlander een ordentelijk bestaan te verzekeren'. Diepere ideee n over het liberalisme en vroege kapitalisme van Willem van Hogendorp. Ook Da Costa die eerst pleitte voor verschil in stand liet na 1840 een ander geluid horen. In Re veilkringen was er bezorgdheid en gewetensonrust. Maar het gaf geen sociaal-politiek antwoord op de maatschappelijke nood.

O.G. Heldring: hij was degene die verzamelen zou blazen tot maatschappelijk werk. Al tijdens zijn predikantswerk zette hij zich in voor maatschappelijk werk. Pas vanaf 1840 had hij contacten met Re veilmannen en op zijn initiatief vond in 1845 de eerste landelijke vergadering van het Re veil plaats. De

`Christelijke Vrienden', met als partijblad De Vereeniging, Christelijke Stemmen.

Heldring was de drijvende kracht en bevorderde de kolonisatie van arme Betuwse gezinnen. Zijn grote voorbeeld was de Duitser Wichern (zie hfst. 6, §1). Met brede maatschappelijke interesses. Tot de zendingsarbeid van het Re veil in ruimere zin behoorde ook de stichting van een maatschappij tot afschaffing van de slavernij. Daarnaast hield men zich bezig met praktisch evangelisatiewerk.

Maar de gemeenschappelijke overtuiging van de Re veilvrienden wankelde: men had verschillende meningen t.a.v. neutrale politiek en binding aan de belijdenis. De tegenstelling tussen confessioneel en ethisch-irenisch was geboren. Wat kerkherstel betreft, kon Heldring zich nog het beste vinden in Da

Costa's meningen. Toch bleef de band met Groen: Heldring was e e n van de mede-oprichters van de Confessionele Vereniging. Christelijke Vrienden vielen uiteen na 1854.

Lees meer...

Hoofdstuk 6 – HET RÉVEIL IN EUROPA EN NEDERLAND

§1. Het Réveil in Europa

Het Re veil vond breed plaats in Europa in de eerste helft van de 19e eeuw. Ondanks dat het ontstaan van land tot land verschillend was, bestond er veel onderlinge overeenkomst en openheid voor wederzijdse beï nvloeding. Gemeenschappelijk kenmerk was een besliste afkeer van, reactie tegen het rationalisme van de Verlichting; een verwantschap met de Romantiek met haar belangstelling voor historie, haar nadruk op het gevoelsleven, de intuï tie en de religieuze ervaring is hier onmiskenbaar. Op maatschappelijk terrein hadden ze oog voor problemen die het opkomend kapitalisme met zich meebracht en dit leidde tot christelijk sociale arbeid.

In Zwitserland: ongeveer 1810 begonnen in een vriendenkring. De wortels lagen in het pie tisme. Onder de studenten ontstond een `Socie te des Amis', gericht op bijbelstudie en ascetisch leven. Deze groep onderging een grote invloed van Madame de Kru dener, een bekeerde wereldse die profetes meende te zijn. Voor de overheid aanleiding om de diensten van `Socie te des Amis' te verbieden. Henri Louis Empaytaz, hoofd van de Socie te , vergezelde haar als secretaris door Europa.

De Geneefse predikanten verhinderden de terugkeer van De Kru dener. Empaytaz schreef toen: Considerations sur la Divinité de Jésus-Christ. Tegen de Geneefse geest. Dit veroorzaakte grote conflicten die resulteerden in een reglement waarin het predikanten verboden werd te spreken over de manier waarop de goddelijke natuur zich met de mens Jezus heeft verenigd, erfzonde, genadeleer en predestinatie. Verbod van juist deze reformatorische kernpunten verscherpte het conflict. Daarop sticht Empaytaz een vrije gemeente: l'Eglise du Bourg-de-Four, met ook methodistische invloeden. Ce sar

Malan blijft binnen de kerk en richt Chapelle de Te moignage op. Zo ontstaan er twee richtingen: vrije-kerkgedachte voor vergadering, die de vergadering der bekeerden beoogden, de anderen verlangden naar herstel van de nationale kerk en richtten zich naar de belijdenis van verbond en verkiezing in calvinistische zin.

Uiteindelijk wordt Malans noodgemeente toch vrije gemeente. Contact met Da Costa (die wel bezwaren had tegen zijn methodisme). Een andere vrucht was de vrije theologische school o.l.v. Louis Gaussen en Jean Henri Merle d'Aubigne , oprichters van de Eglise libre de Gene ve, waarbinnen ook Empaytaz en Malan zich verenigen. Jean Merle d'Aubigne (1794-1872) had gestudeerd in Geneve en bij o.m. Schleiermacher in Berlijn. Hij werd hofpredikant van Willem I en zodoende onstond contact met Groen van Prinsterer. Hij schreef Histoire de la Réformation (13 delen). Christocentrische geschiedbeschouwing: Jezus – Dieu dans l'histoire – is het middelpunt van de geschiedenis.

Alexandre Rudolphe Vinet (1797-1847). Hij was aanvankelijk tegenstander van het pie tisme en methodisme, maar werd bekeerd in het zendingshuis in Bazel. Hij schreef Théologie pastorale: een grote nadruk op persoonlijk geloofsleven en christelijke vrijheid. Tegenover dogmatisme van de orthodoxie legde hij zich er op toe de ethische betekenis van de heilsfeiten apologetisch te bewijzen. Hij heeft veel invloed gehad op Chantepie de la Saussaye en daarmee op de ethische richting.

In Frankrijk: Adolphe en Fre de ric Monod. Toen de Nationale Kerk besloot band aan de belijdenis te verbreken, richtte Fre de ric in Parijs een vrije kerk op basis van de belijdenis. Adolphe deed niet mee: niet nieuwe orde, maar van binnenuit hervormen.

In Duitsland: veel minder internationaal gericht dan in andere landen. De wortels lagen in de Duitse pie tistische traditie en de hiermee samenhangende voorliefde voor christelijk praktische arbeid. Amalia Sieveking richtte vrouwenbewegingen e.d. op voor armenzorg en ziekenverpleging – `Der Rauhe

Haus' (o.l.v. Johann Hinrich Wichern), een opvoedingsinstituut voor jongens. Wichern kreeg in Berlijn veel mogelijkheden voor zijn `Innere Mission'. Krummacher in het Rijnland: veel opwekkingsbewegingen.

Samenvatting: in Zw. en Fr.kende het Re veil twee stromingen: (1) de ene die, in samenhang met een religieus individualisme en de vrije kerkgedachte, betrekkelijk makkelijk tot separatie en nieuwe kerkvorming overging. Heeft invloed op Nederlandse afscheiding gehad; (2) de andere voorkoming van kerksplitsing en bereidheid om het moeilijk te hebben. Dit hangt samen met calvinistisch kerkbegrip (grondslag in genadeverbond): invloed bij Da Costa,

Groen van Prinsterer en later ethischen en confessionelen. Het Duits Re veil is van invloed geweest door toewijding aan christelijk maatschappelijk werk. Hofstede de Groot en vooral O.G. Heldring gingen gedeeltelijk in dit spoor verder. In Nederland: uit het voorgaande blijkt duidelijk dat het Reveil in Nederland niet op zichzelf stond, maar het droeg wel een eigen karakter.

- Tegen het rationalisme van de Verlichting; ze wilde terug naar de wezenlijke inhoud van de belijdenis.

- Men legde nadruk op de religieuze ervaring -> bevindelijkheid Nadere Reformatie.

- Denkend aan Romantiek en Restauratie kwamen zij tot idealisering van het calvinisme en oranjegezindheid.

- Formeel overeenkomst met de Groninger theologie. Het verschil is dat de Groningers het bijbels humanisme willen voortzetten, terwijl Reveil zich wilde binden aan latere calvinistische belijdenisgeschriften.

Men had weinig aandacht voor de “kleine man”, terwijl juist deze de verbinding vormden met de Nadere Reformatie. Twee kringen: Amsterdam met Da Costa een dichterlijk-profetische inslag en Den Haag met Groen van Prinsterer kerkelijk-politiek-confessioneel.

§2. Willem Bilderdijk (1756-1831)

Levensloop: hij is de ijsbreker van het Re veil. Men kan hem op vier aspecten karakteriseren: (1) als levenslang teleurgestelde, (2) als romanticus, die het verleden idealiseerde, (3) als christen, die het om geloof en bekering te doen was, (4) als radicaal voorstander van de restauratie, monarchist en contrarevolutionair.

Hij was buitengewoon begaafd, maar moeilijk van karakter en gekweld door bittere levenservaring. Hij was advocaat in Den Haag en een vurig aanhanger van de Oranjes. Tijdens de Bataafse Republiek leefde hij als banneling in Engeland. In 1806 werd hij docent van Lodewijk Napoleon en hieruit bleek dat hij meer monarchist dan oranjeman was. Koning Willem I had het goed met hem voor en hij kreeg een leerstoel in de vaderlandse geschiedenis aangeboden, maar tegenstanders verhinderde dit. Hij vestigde zich als privaatdocent in Leiden en daar kreeg hij een diepgaande invloed op Da Costa,

Capadose en Willem en Dirk van Hogendorp. Het onderwijs was geheel in de geest van de Restauratie: hij schetse een geï dealiseerd Holland der historie, nationaal-calvinistisch onder de Oranjes als stedehouders Gods. Hij was dus antiliberalistisch. Bilderdijks theologische en politieke gedachten: alleen uit genade (zo ervoer hij door z'n moeilijk karakter en levenservaring). Dus verzet tegen de tijdgeest met de rechten van de mens i.p.v. genade. Godsdienst is een zaak van gevoel en niet van verstand. Kant had ook invloed: hij was het eens met het negatieve in Kants kenniskritiek – overschatting van het menselijk kennisvermogen. Maar: Kant kwam uit op autonomie en Bilderdijk in de theonomie.

Phaenomenale en noumenale van Kant werkte hij romantisch uit. Phaenomenale wereld kenbaar voor zintuigen, verbeelding en verstand. Noumenale wereld voor gevoel. Met het hart staan wij met alle dingen, met de stoffelijke en geestelijke wereld, met

God zelf in gemeenschap, doordat hij bij ons woning maakt. Er bestaat alleen geopenbaarde religie en geen natuurlijke religie. Het verzet tegen de natuurlijke religie en de autonomie lagen ook ten grondslag aan de afkeer van de moderne staatsleer. Het diepste beginsel van de democratie is de autolatrie, de zelfverheffing van de mens, die eigen God en wetgever wil zijn. Daarom koos hij voor de constitutionele monarchie die zich niet gebonden weet aan de grondwet, maar aan God. In koning Willem I zag hij de ideale koning, maar toen deze niet aan zijn verwachtingen beantwoordde, was hij teleurgesteld.

§3. Isaäc da Costa (1798-1860)

Jeugd; overgang naar het christendom: zoon van welgestelde joodse ouders uit Amsterdam. Sefardische (Portugese) joden. Bij hen een zekere assimilatie aan de Nederlandse cultuur en zeer Oranjegezind. Over de geschiedenis van het jodendom heeft hij in later een studie geschreven: Israël en de volken. Al vroeg bezat hij dichterlijke gaven. Hij volgde prive -colleges van Bilderdijk, bleef onder gehoor van Bilderdijk.

Invloed van Bilderdijk op Da Costa allereerst beslissend voor Da Costa's diepere bewustwording van het jodendom. Hij had belangstelling voor de joodse geschiedenis. Bilderdijk had wel gehoopt dat Da Costa christen zou worden. Bilderdijk zag de joden als oudste zonen van het verbond, hun positie als uitverkoren volk hadden ze niet verloren. Daarom was Bilderdijk tegen de emancipatie.

Da Costa was niet groot geworden met een messiasverwachting. Verlangen ernaar werd steeds meer voelbaar. Crisis, waarin hij jodendom en christendom probeerde te verenigen. Dit bracht hem in de ogen van de wereld in een tweeslachtig positie en dat noopte hem tot een openlijke keuze. Hij liet zich dopen en werd christen.

Da Costa's strijd tegen de geest der eeuw: het viel Da Costa moeilijk zich te orie nteren in zijn nieuwe christelijke situatie. Hij bleef calvinist en jood. Daarom vergeleek hij Nederland met Israe l en Oranje met David. Analogie bevatte ook verlangen naar een geï dealiseerd verleden, dat hersteld moest worden. Zeer felle bestrijding van de tijdgeest in Bezwaren tegen de geest der eeuw:

1. Godsdienst: tijdgeest verzet zich tegen de grondwaarheden van het christelijk geloof. Ketterij is nu Verlichting.

2. Zedelijkheid: grote zedeloosheid, want zedelijkheid kan niet zonder godsdienst.

3. Verdraagzaamheid en menselijkheid: z.g. humaniteit is niets anders dan dwingelandij en wreedheid. Pleidooi voor afschaffing slavernij.

4. Schone kunsten: kunst is beneden peil van de vorige eeuwen.

5. Wetenschappen: zijn een wapen om Gods openbaring te bestrijden.

6. Constitutie: koning als vader naar het beeld van God ondergeschikt aan de oppermacht van het volk.

7. Geboorte: is geen louter toeval, heeft te maken met beschikking van God.

8. Publieke opinie: berokkent alle kwaad, net als vroeger (cf. de morrende joden na de uittocht!).

9. Onderwijs: onmatige prikkeling van de eerzucht van kinderen, verwend en opgeblazen.

10. Vrijheid en Verlichting: eeuw van slavernij, bijgeloof onkunde en afgoderij.

Da Costa zag wel een betere tijd dagen, door God bewerkt. Hij keek dus niet alleen achter-, maar ook vooruit. In hoofdzaak was hij extreem calvinistisch en contrarevolutionair. De kritiek op de tijdgeest was gegrond op het idealiseren van het verleden. De bezwaren werden met schrik en afkeer ontvangen. Het schrijven tegen de Constitutie achtte men een gevaar voor de Kroon. Kort daarop De Sadduceeën. De partijen ten tijde van Jezus werden op de huidige situatie van Nederland geplakt - de Roomsen zijn farizeee n en mensen van de Verlichting zijn sadduceee n. Da Costa's theologische gedachten: bezinning, in bijbelstudie-kringen. Geen theoloog van professie, toch de strijd aanbindend met b.v. de Groningers.

Fel tegen rationalistische bijbelkritiek. Bijbel is e e n geheel, OT en NT wederkerige betrekking. NT is nieuwgeworden OT, sprake van ontwikkeling (denkbeelden kiemen uit). Ook in de geschiedenis na de bijbel. Kern van het geloof: vleesgeworden Woord, de incarnatie. Antropomorfismen en theophaniee n zijn voorafschaduwing van de incarnatie. God openbaart zich menselijk aan de mensen. M.b.t. de goddelijke inspiratie van de Schrift: de menselijkheid van de Bijbel hoort wezenlijk bij de openbaring. En zo ook de twee naturen in Christus. Met die gedachtengang van het volledig goddelijke en het volledig menselijke pakte hij de Groningers aan. Het gezag van de belijdenisgeschriften en de eschatologie: Da Costa deed niet mee aan de `Zeven

Haagsche Heeren'. In Rekenschap van gevoelens vertelt hij waarom: Gods Woord spreekt van wasdom en ontwikkeling, zo ook t.a.v. de belijdenis. `De kracht van een belijdenis ligt in haar versheid. Een belijdenis vo o r deze tijd moet ook va n deze tijd zijn.' Kerkherstel niet in een juridische weg (Groen), maar in een medische weg. Afscheid van de restauratieve denkwijze, de blik werd gericht op de toekomst. Eschatologische verwachting in het kader van vervulling en voleinding van de wereldgeschiedenis en niet in wereldeinde en gericht. Vanaf 1840 werden zijn gedichten meer gericht op het eschaton. Opnieuw gevonden messiaanse verwachting (NB: van de tweede komst!) kwam vooral tot uitdrukking in een reeks politiek-eschatologische gedichten o.a. Wachter, wat is er van de nacht? (1847)). Komst van Christus voleindigt de geschiedenis.

Strijd tegen de moderne theologie; het seminarie: radicaler dan Groningers was de moderne theologie o.l.v. J.H. Scholten en A. Kuenen. Da Costa's bestrijding was dan ook veel feller. `Bestrijders van Christus' en `pseudo-calvinisme'. Da Costa werd somberder over de medische weg van kerkherstel.

Een ziekte kan uitlopen in genezing, dood of een nieuwe ziekte. Wilde graag dat de hervormde kerk universitaire predikantenopleiding zou opheffen, zodat de gemeenten voor een eigen seminarie konden zorgen. Hij had er al plannen voor liggen. Afgescheidenen en hervormden wilden er niet aan. Populair was Da Costa niet. Gevierd dichter, toen bestrijder van de tijdgeest, tenslotte zocht hij het in de eschatologische verwachting.

§4. Abraham Capadose en Willem de Clercq

Abraham Capadose en Willem de Clercq zijn beide beï nvloed door Da Costa. Zij waren, op zeer verschillende manier, verontruste zielen, mensen die het moeilijk hadden met hun tijd, hun omgeving en met zichzelf. Hun levensloop en geestelijke ontwikkeling doen duidelijk zien, dat het Re veil beslist niet e e n harmonisch geheel was.

Abraham Capadose (1795-1874): neef van Da Costa en is samen met hem opgevoed en gedoopt (Bilderdijk). Hij studeerde medicijnen in Leiden. Na zijn doop een felle bestrijding van de geest der eeuw, maar veel enger dan Da Costa (tegen koepokinenting, bliksemafleiders, spoortrein). Dit vond weinig weerklank in Re veilkring, maar onder de eenvoudige vromen is veel van zijn overwegingen lang blijven doorwerken. Blijvende betekenis door werk voor de Innerlijke Zending. Oprichter Evangelische Alliantie, Nederlandse Zondagschoolvereniging (naar Engels voorbeeld). Heeft ook elementen uit Zwitserse

Reveil overgenomen – aandacht voor Israe l. Eenzame figuur in het Re veil, die wat op een zijspoor is geraakt.

Willem de Clercq (1795-1844): stamde uit een welgestelde A'damse koopmansfamilie. Gevoelig, liefde voor de mensen die hem zijn harmonie ontnam en mijding uit de wereld. Kreeg belangrijke positie van de Koning, want die benoemde hem tot secretaris van de in 1824 opgerichte Nederlandse Handel Maatschappij. Deze Maatschappij zorgde voor textielindustrie in Twente, zodat daar van werkloosheid een tekort aan arbeidskrachten ontstond.

De Clercq had een open oog voor sociale misstanden in de arbeid. Drong aan op arbeidswetgeving bij de Koning. Vond het asociaal dat Javanen zich rot werkten om onze economie te herstellen, zonder er iets voor terug te krijgen (bv. evangelieverkondiging). Ook drong hij aan op afschaffing van de slavernij. Dit alles was niet theologisch of evangelisch gegrond, maar eerder paternalistisch. Ee n van de eersten die armoede groots en planmatig bestreed (later: Heldring).

Hij kwam pas op latere leeftijd tot een bewuste christelijke keus en is uiteindelijk in de hervormde kerk terechtgekomen. Hij hield niet zo van de kritiek van Da Costa op de wereld, maar wilde er midden in staan en gewaardeerd worden. Aan zijn culturele belangstelling kwam, onder invloed van Capadose en Kohlbrugge, een einde. Typische omgekeerde ontwikkeling dan Da Costa. De Clercq, eerst in de wereld, zocht toenemende wereldmijding. Kohlbrugge had tot zijn dood invloed op hem.

Lees meer...

Hoofdstuk 5 – DE AFSCHEIDING

§1. Onrust in de kerk; wortels van de Afscheiding

Oefeningen: uit onvrede met de geest van de tijd, werden in het begin van de 19e eeuw particuliere bijeenkomsten belegd. Hierop doelde de Algemene

Synodale Commissie in 1833, toen zij zich zorgen maakte over de geest van afscheiding in de kerk. Dit was onwettig. In deze conventikels leefde de geest van de Nadere Reformatie. Na de Dordtse synode kan de belangstelling voor zulke samenkomsten worden verstaan als uiting van de behoefte aan de praxis pietatis e n als reactie op de verscholastisering van de theologie en het intellectualistisch preken. Kenmerkend was dat ze zich meer en eenzijdiger vastklampte aan die stukken van de gereformeerde leer, die extra hard waren. Hoewel het om veelal ongeletterden ging die vast de leerregels niet kenden, sprak de leefwijze van hun oefenaars wel aan. Ze wilden onwrikbare zekerheden. De objectieve heilszekerheid, gelegen in de Raad van God, was verlegd naar een subjectieve heilszekerheid in de bevinding van de vromen. De mens komt in het centrum, het in hem gelegde zaad van de wedergeboorte wordt belangrijk en dat leidt tot een introvert geloofsleven. De conventikels waren voornamelijk in het noorden populair. Conventikels hebben ervoor gezorgd dat de Afscheiding zich snel heeft verbreid.

De sociale factor: een sociale factor was dat de kleine, normale man zich verzette tegen het hie rarchische kerksysteem (1816). De kerk was in handen van de ‘aanzienlijken’. Er waren klachten over de predikanten, niet alleen omdat zij niet orthodox waren, maar ook omdat zij het contact met de gewone man verloren hadden. Theologen en Réveilmensen: theologen die opkwamen voor de Formulieren van Enigheid waren o.a.

Schotsman en Molenaar. Daarnaast kennen we nog een aantal mensen die geen beroepstheologen zijn, zoals G. van Prinsterer, I. da Costa. Ondanks dat ze sympathie hadden voor de Afscheiding, wezen ze weloverwogen de vrije-kerkgedachte af. Dit deden ze op theologische gronden, hoewel ook sociologische gronden een rol hebben gespeeld daar ze behoorden tot de welgestelden en aanzienlijken in de samenleving. Vijgeboom: Johannes Willem Vijgeboom belegde veel conventikels. Hij had brede invloed en werd herhaaldelijk veroordeeld tot een geldboete. In 1823 scheidde hij zich af: ‘Herstelde Kerk van Christus’. Hij keerde onvoorwaardelijk terug naar de drie formulieren. Deze groep kan worden beschouwd als de voorloper van de Afscheiding. In 1835 sloot hij zich aan bij de Afscheiding en werd daar ‘oefenaar’.

Eschatologisch sektarisme: twee soorten sekten kunnen worden onderscheiden, nl. die waarin i.p.v. het verbond van God een algemene religiositeit geldt (pantheï stisch-libertijns) en die waarin i.p.v. het verbond van God een individuele bevinding bestaat (manicheesch-donatistisch). Het conventikelchristendom en de bevindelijke prediking van Scholte kunnen tot de tweede soort gerekend worden. In verbinding met eschatologie moeten zeker de volgende worden genoemd: Jan Mazereeuw, de `Elia die komen zou'. Aanhangers ontdeden zich van aardse bezittingen, omdat men dacht in het laatst der dagen te leven. Sommige van zijn volgelingen gingen later naar de Afscheiding.

Tot de eerste soort behoren de Zwijndrechtse Nieuwlichters. Zij stichten een soort christelijke communistische gemeenschap. De overheid en burgerlijk huwelijk erkenden ze niet. Stoffel Muller ging een vrij huwelijk aan met Maria Leer. Toch wel sympathie en tolerantie vanwege hun houding. Sommigen worden later aangetrokken door de moderne theologie van Scholten.

§2. Hendrick de Cock

Jeugd en eerste predikantstijd: hij is geboren in 1801 te Veendam. Hij behoorde tot een aanzienlijk Gronings, van oorspronk Oost-Fries geslacht. Hij heeft een moderne opvoeding genoten. In 1829 werd hij in Ulrum bevestigd door Hofstede de Groot, die enkele jaren later tot zijn felste tegenstanders zou behoren. De Cock was rechtzinnig op de wijze van het supranaturalisme, maar was niet op de hoogte van de gereformeerde belijdenis. Hij leerde de gereformeerde belijdenis kennen bij eenvoudige bevindelijken in zijn gemeente en de Institutie van Calvijn door een oudere collega. Een derde invloed kwam vanuit het Re veil (o.m. baron van Zuylen). Zijn nieuwe, veranderende inzichten waren snel in zijn preken te merken. Mensen kwamen uit de wijde omgeving om hem te horen preken. Hofstede de Groot betreurde de omwenteling in zijn oude gemeente.

Escalatie van conflicten: ds. L. Meyer uit Uithuizen en ds. G. Bethem Reddingius uit Assen schreven twee verontwaardigde brochures. De Cock schreef terug (Verdediging van de ware gereformeerde leer) en stelde dat beide predikanten godslasterlijk en onwaarachtig bezig waren. Zijn felle toon deed hem niet goed en ook zijn initiatief niet om de brochures naar verschillende predikanten te sturen – vermoedelijke medestanders. Hij had zelfs het lef om een exemplaar aan de koning te zenden. In 1834 reageerde Hofstede de Groot in zijn Gedachten. Intussen begon een andere kwestie te spelen, want ouders wilden hun kinderen niet meer laten dopen door een onrechtzinnige predikant (Donatistische trek). De

Cock vroeg advies bij Molenaar uit Den Haag en deze raadde aan kinderen gewoon in hun eigen gemeente te laten dopen en waarschuwde tegen alles wat separatief en scheurend werkte, maar dit vond

De Cock te passief. Hij doopte 15 kinderen uit andere gemeenten. De Cock moest zich verantwoorden, maar mocht dit niet op theologische gronden doen.

De classis was verbitterd, omdat De Cock oncollegiaal te werk was gegaan. Hij werd geschorst op grond van ‘strafbare belediging en liefdeloze veroordeling’ – zedelijk wangedrag. Dit werd van de andere kant wel gedoogd. Juridisch was de procedure niet in orde, maar door onkunde van De Cock werd de uitspraak niet aangevochten. De Cock beriep zich op de koning. Hij ging in hoger beroep bij het provinciale kerkbestuur. Tijdens zijn schorsing onthield hij zich van het ambtswerk en dat duidt de schrijver als onwil om zich af te scheiden.

§3. Hendrik Peter Scholte

De Cock ontving een hartelijke brief van Scholte, die sinds 1833 predikant te Doeveren was. Scholte was in 1805 geboren. Door Kohlbrugge was hij in de Re veilkring van Da Costa geï ntroduceerd. Hij studeerde in Leiden en daar ontwikkelde zich de ‘club van Scholte’: Brummelkamp, Van Velzen, Gezelle

Meerburg en Van Raalte. Hij kreeg in Doeveren direct een grote toeloop en het kwam tot een geestelijke opwekking. Hij was niet, zoals De Cock een calvinist, maar veelmeer een methodistisch en congregationalistisch type. Daardoor was hij meer dan

De Cock tot separatie geneigd. In zijn brief vroeg Scholte of de gemeente van De Cock zich eenparig onafhankelijk wilde verklaren…

§4. Verdere conflicten en afzetting

De Cock wilde niet separeren. Hij onthield zich van ambtswerk, maar publiceerde wel een voorwoord in een geschrift van Klok tegen de gezangen. In hoger beroep was hierdoor de stemming bij voorbaat onwelwillend. Het ging de commissie niet om de leer, maar om de beledigende uitdrukkingen en handelingen. De uitspraak van het classicaal bestuur werd bekrachtigd. De doopskwestie kwam niet meer aan de orde, maar de Schaapskooi werd nu aangegrepen. Het vonnis werd verzwaard tot twee jaar schorsing zonder traktement. Hij werd nogmaals gedagvaard voor zijn voorwoord, maar De Cock vroeg om uitstel om zijn verzoekschrift aan de koning aan te bieden. Op de reis begroette hij veel gelijkgezinden. De audie ntie op 14 mei liep uit op een teleurstelling voor De Cock.

Bij terugkomst werd hij door het provinciaal kerkbestuur nogmaals veroordeeld en de consequentie was dat hij werd afgezet als predikant. Ze veroordeelde hem louter op morele gronden, verstoring van orde en eendracht.

De Cock ging in beroep bij de synode en deze gaf De Cock een half jaar bedenktijd om berouw te tonen aan het provinciaal kerkbestuur. Dit gold alleen voor het vonnis waarin hij was afgezet, want het andere vonnis – twee jaar schorsing – bleef onverminderd van kracht.

§5. Afscheiding en wederkering

Op 9 oktober kwam Scholte onverwacht op bezoek. Hij preekte op uitnodiging van de kerkenraad, maar dit was procedureel onjuist want ze hadden de consulent om toestemming moeten vragen. Dit leidde ertoe dat de politie de kerk op verzoek van de kerkvoogden ontruimden. Scholte vertrok en zonder dat ze het over de afscheiding hadden gehad, was dat besluit in die dagen bij De Cock zelf gerijpt. Op

13 oktober 1834 werd door De Cock en de kerkenraad de ‘Acte van Afscheiding of Wederkeering’ getekend. De volgende dag werd deze akte aan de gemeente voorgelegd en een grote meerderheid tekende.

1. De titel duidt aan dat afscheiding en wederkering e e n daad is. Weg van de valse kerk en zich voegen bij de ware gelovigen. Daarnaast dacht men aan mogelijke terugkeer naar de hervormde kerk, mits deze terugkeerde naar de waarachtige dienst des Heeren.

2. Geen duidelijk onderscheid tussen het bestuur over de kerk en de kerk onder het bestuur. Dus deveroordeling van het bestuur van de kerk leidde tot de veroordeling van de gehele kerk.

3. De hele gemeente was uit de hervormde kerk gestapt en de acht personen die niet wilden tekenen werden geacht de gemeente te hebben

verlaten.

Een afschrift werd aan verschillende besturen gezonden ter kennisgeving van het interne besluit. De ringpredikant hoefde niet meer te rekenen op preekbeurten en dit leverde ruzie op. De Cock werd verhinderd de preekstoel te beklimmen, dus preekte hij staande in een bank. In de middag waren de kerkdeuren afgesloten.

De overheid zond militairen die ingekwartierd werden. Het probleem was dat het Algemeen Reglement geen zelfstandige gemeenten kenden en geen plaats had ingeruimd voor het ambt aller gelovigen. Daarnaast zou de Koning niet van plan zijn om zijn eigen systeem af te breken. De overheid was daarnaast bang voor de openbare orde in de jonge staat (mede door de afscheiding van Belgie en een economische dip). De Cock kreeg de hoogste boete en een gevangenisstraf. Tijdens zijn gevangenisstraf verliep de door de synode vastgestelde bedenktijd. De Cock werd afgezet en niemand in Ulrum durfde hem in huis te nemen, dus vertrok hij met zijn gezin naar Smilde. Nogmaals: niet zijn leer, maar het gedrag werd veroordeeld!

§6. Uitbreiding van de Afscheiding

Veel mensen sloten zich bij de gemeente van Ulrum aan nadat hij een oproep daartoe in druk had uitgegeven. Vooral in het noorden kwamen nieuwe gemeenten tot stand. Scholte had de afscheiding doorgezet in Genderen en Doeveren, maar in onderscheid met De Cock dacht hij individualistisch; voor vragen aangaande de kerkorde had hij weinig aandacht. Hij werd geschorst en binnen drie dagen scheidde hij zich af. De argumentatie was zwak, en een zware strijd als De Cock heeft hij niet gestreden. Dit zorgde dat Scholtes verhaal niet kerkvormend werkte. Hij werd uit zijn bediening ontzet.

In 1835 bereikten de synode opnieuw adressen, waarin om nadere interpretatie van de proponentsformule werd gevraagd. De adressen werden afgewezen vanwege de ‘hoogst onvoegzame toon’. Ondanks dat plaatselijk de afscheiding om zich heen greep, was het geen brede volksbeweging geworden. Het was maar een klein deel van de rechtzinnigen in de kerk. Er zat geen plan achter, geen doelbewuste leiding. Daarnaast ontbrak het onderling aan eenheid en een gebrek aan goed opgeleide predikanten werkte in hun nadeel.

§7. De strijd om erkenning

De teleurstelling in Willem I was onder de afgescheidenen groot, omdat hij geen bescherming bood en de gewenste vrijheden niet verleende. Het werd nog moeilijker toen zij zich niet als nieuwe kerkgemeenschap aandienden, maar als voortzetting van de ware gereformeerde kerk. Zo vroegen ze vrijheid van godsdienstoefening. De ‘adressen’ werden van de hand gewezen. Ze moesten erkenning aanvragen zonder inbreuk te maken op de hervormde bezittingen. Intussen werden hun gemeenten niet geduld en was er voor hen geen vrijheid van godsdienst, omdat zij constitutioneel niet bestonden.

1836: eerste synode maakte hiertegen bezwaar. Geen nieuw kerkgenootschap. O.a. het ambt van profeten om in het gebrek aan predikanten te voorzien.

Een Koninklijk Besluit eiste ontbinding van de z.g. ‘Gereformeerde Kerk’, maar opende de mogelijkheid om via individuele adressen verzoeken tot gemeentestichting te doen. Procedure om toch samenkomsten te kunnen houden was vernederend, zodat velen de weg der illegaliteit verkozen, wat tot politie-ingrijpen leidde.

1837: tweede synode: verschil De Cock en Scholte. Eerste wilde binding aan de DKO. Tweede eerder een orde gebouwd op het geloof van de gelovigen, wat door De Cock Labadisme en Mennoniterij werd genoemd. De Cock verloor.

Utrecht werd met Scholte toegelaten als een `christelijk afgescheiden gemeente'. Aanvankelijk verontwaardiging bij afgescheiden (bres in hun houding t.o.v. de overheid), maar ieder volgde. Onderling kerkverband werd niet erkend. Andere vrijheid dan eerst de bedoeling was. Scheuring en verdeeldheid,

naam: Gereformeerde Kerk onder het Kruis.

1840: derde synode: scheuring tussen `noordelijken' onder De Cock en `zuidelijken' onder Scholte.

Situatie werd beter met de liberale grondwet van

1848. De Cock stierf in 1842. Tegenstellingen bleven bestaan.

1846: vierde synode. Intussen was er ook nog een onofficie le synode gehouden. Op de vierde synode ging het om de autonomie van de plaatselijke gemeente (toegespitst op ambtsgewaad). Kwesties van samenwerking. Van Raalte en Scholte emigreerden naar Amerika. Twee kolonies in Michigan en Iowa. Emigratie ook vanwege de economie. Emigratie zorgde voor rust.

1854: zesde synode. Inmiddels werd het rustiger. Op de synode werd hereniging bereikt op basis van de

3 formulieren. Besluit tot vestiging van eigen theologische opleiding in Kampen.

In 1869 hereniging met Gemeenten onder het kruis, naam werd: Christelijk Gereformeerde Kerk. L.G. Ledeboer geschorst uit de hervormde kerk. Kreeg contact met de afgescheidenen, sloot zich niet bij hen aan en stichtte in 1848 de Oud- Gereformeerde Gemeenten.

§8. Wie er in de hervormde kerk bleven

De afscheiding was theologisch geen heldere zaak. Gedragen door de eenvoudigen, misschien ook eerste tekenen van moderne democratie.

Voor veel afgescheidenen was het een diepe teleurstelling dat mensen als Da Costa, Capadose, Groen, Kohlbrugge, Callenbach en Molenaar bleven waar ze zaten.

Da Costa: de toestand in de hervormde kerk is niet zo slecht zoals de afgescheidenen hem zien. Wat kerkbestuur betreft afgeweken van de belijdenis, maar op veel plaatsen klonk nog het goede geluid. Re veilmensen hebben het opgenomen voor de afgescheidenen. Mr. A.M.C. van Hall advocateerde voor hen. Van Hall werd in 1836 zelf ook afgescheidene. Groen bijna.

Lees meer...

Hoofdstuk 4 – DE GRONINGER THEOLOGIE

§1. Oriëntatie

Hoogleraar te Groningen, P. Hofstede de Groot, publiceerde eind 1833 een boek over het gezag van de formulieren. Men durfde er niet voor uit te komen wanneer men afweek van de kerkleer. Hij wilde dat de proponentsbelofte werd afgeschaft, want Jezus was tegen een bindende kerkleer en dit belijdt ook art. 7 NGB. Eerst was men gebonden door de staat, maar vanwege de omwenteling kwam deze binding te vervallen. Daarom zou een vrije geestelijke ontwikkeling in lijn met Gods Heilig Woord (toestand vo o r Dordt) mogelijk moeten zijn. Hij koos dus nadrukkelijk voor de quatenus-positie. De aanleiding hiertoe was een polemiek met H. de Cock, te Ulrum, die zich had ontwikkeld tot een overtuigd en streng calvinist. In 1834 seponeerde de synode verzoekschriften, waarin de vraag werd gesteld om uitleg te geven over de nieuwe proponentsbelofte, omdat de inhoud ongepast was en kon leiden tot wanorde.

§2. De Groninger vriendenkring

  • Petrus Hofstede de Groot (1802), vanaf 1826 predikant te Ulrum en vanaf 1829 hoogleraar te Groningen – dogmaticus en kerkhistoricus.
  • Frederik van Oordt (1794), van 1829 in Groningen en in 1839 vertrokken naar Leiden.
  • Louis Gerlach Pareau (1801), hij kwam in 1831.
  • Willem Muurling (1805), hij volgde Van Oordt op in 1839.


Een hechte vriendenkring ontstaat. Ze geven een serie handboeken uit en later stichtten ze een godgeleerd gezelschap (1835) en twee jaar later beginnen ze met het uitgeven van het tijdschrift Waarheid en liefde. Met hun theologie wilden ze de leiders van het volk zijn. De preken die ze schreven waren redelijk, gemoedelijk, ethisch en praktisch.



§3. Grondgedachten van de theologie der Groningers

De Groningse theologie heeft veel te danken aan de romantische fase van het humanisme, met een historisch bewustzijn, de nadruk op het gemoedsleven en de opvoedingsgedachte. Zij kwamen daarin overeen met het Re veil, maar om reden van confessie vonden ze deze ook tegenover zich. Historisch bewustzijn: ze hadden de overtuiging een oud-vaderlandse traditie voort te zetten van de ‘Nationaal-Gereformeerde’ richting – Th. a Kempis, Erasmus, Hugo de Groot. In deze traditie wilde men staan en hierop wilde ze voortborduren. Als de Remonstranten niet uit de kerk waren gegooid, had een Nederlandse theologie kunnen ontstaan. Vanaf de Dordtse Synode heeft het zwaard van Maurits dit verhinderd en is een vreemde theologie opgekomen met een formulierenjuk en vreemde dogma’s (Calvijn). Men kan twijfelen of ze werkelijk van de oud-vaderlandse theologen afhankelijk waren, maar duidelijk is dat ze het christelijk humanistische element in de historie tot zijn recht hebben laten komen. Nadruk op het gemoedsleven: Hofstede de Groot ontkende Schleiermacher te kennen, maar verklaarde dat de gedachte dat godsdienst haar bron heeft in een eigen godsdienstig gevoel – religio habitat in sensu - bij Benjamin Constant vandaan komt. Niettemin hebben ze veel van Schleiermacher geleerd, maar stelden dat de sensus dependentiae (afhankelijkheid) slechts een eerste trap was, gevolgd door de sensus indigentiae (gemis) en de sensus amoris (liefde).

De opvoedingsgedachte: deze gedachte ontleende men aan verschillende bronnen.

  • Herman Muntinghe: gang van de openbaring is een trapsgewijze opvoeding van de mens, waar geen verwerping als duistere keerzijde tegenover stond. Het Oude Testament van Israe l en de Griekse filosofie komen allebei bij Christus uit. Daar hield de geschiedenis op en begon de leer van Jezus en de apostelen.
  • Philip Willem van Heusde: hij was een Platonist en christen-wijsgeer en had veel invloed. Hij stond de socratische methode voor. Hij wilde een gezuiverd socratisme verbinden met een gezuiverd christendom om op die manier de geesten uit te leiden uit het 18e eeuwse rationalisme en te behoeden voor het Duitse idealisme. Hij hield terdege rekening met een bijzondere openbaring, waarbij Gods beeld in Christus de mensheid tot voorbeeld en navolging is. Hij leerde een geleidelijke harmonische ontwikkeling van de mensheid tot wijsheid en gelijkvormigheid aan God – i.p.v. oertoestand en val.
  • Johann Gottfried Herder: hij leerde de Groningers historisch denken en met eerbied te luisteren naar de eigen geest van de oude documenten. Het christendom achtte hij als de vervulling van de ware humaniteit. Hij zag geen principieel verschil tussen algemene en bijzondere openbaring.
  • Gotthold Ephraim Lessing: hij spreekt over de Oekonomie van God en dit houdt in: wat de opvoeding bij de enkele mens is, is de openbaring bij het hele mensengeslacht. De Bijbel heeft een bijzondere betekenis, maar de opvoeding van God transcendeert de Bijbel door de rede. Israe l heeft in de Bijbel een bijzondere eruditio ontvangen. De Groningers hebben dit uitgewerkt in evangelische zin. Het gaat niet om de leer, maar om een zaak van het gevoel en van de hele persoon. De openbaring en opleiding door God in Jezus Christus wordt ons gegeven om Gode steeds gelijkvormiger te maken. De historia universalis was voor hen de historia divinae institutionis generis humani, waarin het menselijk geslacht van lager tot hoger opklimt. Deze gedachte meent Hofstede de Groot te ontlenen aan de oude Griekse kerk, i.h.b. bij Clemens Alexandrinus. Dit is bij de Latijnse kerkvaders verdwenen, maar Lessing heeft dit opgediept. Een relativisme vloeit hieruit niet voort, want ook de opleiding van de volken komt uiteindelijk uit bij Jezus Christus. Socrates is slechts een ster, maar Jezus is de zon. Dit is niet bedoeld in graad, maar in de soort. Zelfkennis was bij Socrates, vereniging met God bij Jezus de hoofdzaak.


§4. De dogmatiek

De theologie werd onderscheiden in de theorie (dogmatiek – veritas) en de praktijk (apologetiek – praestantia). De theologia moralis was overigens belangrijker dan de dogmatiek. Het was niet casuï stisch, maar ‘God die door zijn Zoon de mensen heeft gevormd en vormt tot het Rijk dat de Zoon op aarde heeft gesticht en regeert.’ Bronnen van de dogmatiek: de inhoud van de dogmatiek werd door de Groningers, i.t.t. Schleiermacher niet bepaald door de inhoud van het christelijk vroom gemoed, maar vooral door de objectieve waarheden in de Bijbel. De apostelen waren niet onfeilbaar, maar zijn feitelijk feilloos – want ze hebben in de prediking van het evangelie de volledige waarheid verkondigd. De gehele Bijbel is historisch betrouwbaar. De Groningers maakten onderscheid tussen de Bijbel en Gods Woord, en weigerden bewijsplaatsen uit het Oude Verbond te laten gelden voor de christelijke waarheid (niet-kritisch). De tweede bron is de kerkgeschiedenis als voortgaande openbaring van de verhoogde Heer. De werking van de Geest is nergens zuiver en onbezoedeld, dus ze wilden dit kritisch benaderen. Om onderscheid te maken gebruikte men een toetssteen: ‘de geest van Jezus Christus, zoals wij Hem uit het N.T. kennen.’ Opbouw van de dogmatiek: de natuurlijke theologie gaven de Groningers grote betekenis, maar zij kreeg geen plaats in de prolegomena. Zij dachten zeer beslist christocentrisch; dit bepaalde de volgorde in de dogmatiek, want de christologie ging voorop, gevolgd door de godsleer, de antropologie en de soteriologie. Zij hebben hierin geen voorgangers gehad.

§5. Hoofdstukken van de dogmatiek

De christologie: de volgorde binnen de christologie gaat van het gemakkelijke naar het verhevene. Eerst wordt Christus als een gewone menselijke persoonlijkheid behandeld met een eigen ontwikkelingsgang. Echter, hij was volmaakt, omdat hij goddelijk gegenereerd is. Om de volmaaktheid en heiligheid wordt hij ook bij uitstek Gods zoon genoemd. In zijn pre-existentie heeft hij een voorbereidingstijd gehad bij de Vader en kon hij onder de heiligen tot ontwikkeling komen en de mens ten voorbeeld zijn. Bij de christologie past niet de vroeg-kerkelijke tweenaturenleer; Jezus Christus is maar e e n persoon, die maar e e n natuur heeft, de god-menselijke. Deze christologie is wonderlijk, maar verliest haar onbegrijpelijkheid. Christus blijft in zijn pre- en postexistentie menselijke maten houden.

De leer aangaande God: de triniteitsleer wordt afgewezen. Dit wordt op basis van bijbelteksten betoogd. Daarnaast zou Jezus de Vader wel broeder hebben genoemd als ze gelijk zouden zijn geweest. De pre-niceense vaderen achtten de Zoon lager dan de Vader. Athanasius heeft het homoousie doorgedrukt en daardoor is de triniteitsleer ontstaan. De Groningers kiezen voor de vroeg-kerkelijke traditie met een kennelijke voorkeur voor Arius. De Geest is een kracht van God, die het goddelijke meedeelt. Hij werkt in de wereld, maar in de kerk werkt hij voortdurend en allervolmaaktst. Of hij een persoon is… dat is een exegetische kwestie.

De leer aangaande de mens, zonde en verlossing: de antropologie en de zondeleer worden christologisch opgezet. Christus erkende de mensen als broeders en daarmee erkende hij in hen een goddelijke aanleg. De bedorvenheid van de menselijke natuur is vervreemding van God en wordt openbaar in het licht van het evangelie. De straf manifesteert zich in allerlei ellende en wordt niet wettisch opgelegd. De verlossing van Jezus is dus geen straf dragen, maar de mens terugbrengen naar het geluk. De soteriologie richt zich op de persoon en het onderwijs van Jezus. De wedergeboorte tot een nieuw leven groeit door oefening en strijd en zal na het aardse leven voor het eerst de volmaaktheid bereiken. De plaatsbekleding wordt verstaan als solidariteit en de voldoening dat er aan de menselijke zondaarsbehoefte door de Heer wordt voldaan. De soteriologie wijst de ecclesiologie haar plaats. Ze is een heilsinstituut; het is een doorgaande openbaring en opleiding van God in Jezus Christus, en van de wijze waarop de mensen die openbaring al of niet van nut hebben laten zijn. Het eschatologisch perspectief is dat het instituut niet meer past bij de aardse toestand. Het zal vervangen worden door een toestand die het beste past bij het tot oneindig, voortgaande volmaking bestemde leven.

§6. De plaats van de Groninger theologie in de negentiende eeuw

Dynamische theologie: vooral in de openbaringsleer. Het gaat niet om dogma, leer of moraal, maar om hetgeen geschiedt tussen God en het menselijk geslacht.

Christocentrisch: de algemene openbaring en de christelijk religie zijn niet una vera, maar alle openbaring loopt uit op Christus.

Geen paradox of radicale breuk: het is een crisisloze theologie zonder discontinuï teit.

Kennen van ruimte: ze waren bereid naar de wereldgeschiedenis te kijken en te leren en kenden de gemoedelijke leiding van God in de wereld en het leven. Het bleef gematigd en huiselijk. Ze hadden geen oog voor de geloofsnood van het Re veil of de eenvoud van de Afscheiding.

Niet kunnen handhaven: rechtzinnigen verweten de Groningers het loslaten van centrale waarheden. De moderne theologie verweet hun onkritisch biblicisme en naï viteit. Het was een krachtige vernieuwingsbeweging in de jaren ’30 van de 19e eeuw en werden een conservatieve middenpartij in de jaren ’60. Ze hadden een grote praktische betekenis.

§7. Aanval en verweer

Een felle aanval van orthodoxe zijde kwam in 1842 in de vorm van het schrijven van Zeven Haagse Heren, o.l.v. Groen van Prinsterer. Zij eisten een strikte handhaving van de leer. De synode onthield zich van een nadere verklaring van de belijdenisgeschriften en deed geen uitspraak over iemands gezondheid in de leer, omdat ze daarvoor de juiste procedure niet had. Zeven Haagse heren richtten zich in 1843 tot de kerk: Aan de Hervormde Gemeenten in Nederland. Als de synode de Groningse hoogleraren niet wilde wegjagen, dan moest elke gemeente dat maar doen. Dat schoot veel mensen in het verkeerde keelgat.

Lees meer...

Hoofdstuk 3 – THEOLOGIE DER VERLICHTING

§1. Oriëntatie

In de polemiek ‘de rede en haar gezag in godsdienstzaken’ die men voerde, betoogde Hemert: God heeft zich, zoals Paulus ook zegt, door de werken van de natuur in voldoende mate geopenbaard. Hadden de mensen de natuur maar vlijtig bestudeerd en geluisterd naar de stem van de rede, dan zou een nadere openbaring overbodig geweest zijn. In deze gedachte is de rede niet door de zonde bedorven, waardoor de openbaring wel boven de rede uit kan gaan, maar nooit tegen de rede in kan gaan. Bornet, die tegen Van Hemert de overgeleverde kerkleer verdedigde, wees er op, dat de gelovigen aan Christus niet alleen een nadere kennis van Gods wil en de toekomstige zaligheid te danken hebben, maar dat het om verzoening en verlossing gaat. Echter, beiden geloofden in de redelijkheid van de openbaring. Kenmerkend voor de 19e eeuw zou zijn ‘een supranaturalisme met een sterk rationalistische inslag en een rationalisme dat voor excessen werd behoed door supranaturalistische elementen’. Men hield het op ‘gezond verstand’ en theologen beoefende weinig filosofie. In de dogmatiek bleef de verhouding van rede en openbaring een van de meest besproken vraagstukken. De nadruk kwam te liggen op de notitia, openbaring als mededeling van een reeks waarheden. Muntinghe: geloof mag niet verlaagd worden tot de rede, maar ook geen mysteria waar de rede niet bij kan komen. Deze rationele inslag zorgde ervoor dat de geldigheid van de inspiratie verviel. De geloofwaardigheid kon alleen worden gehandhaafd op rationele gronden: de axiopistie, of wel de geloofwaardigheid van de bijbelschrijvers. In de christologie vond een vermenselijking plaats. De intellectualistischmoralistische denkwijze vestigde de aandacht op leer en voorschriften van Jezus. Men dacht over Hem in Ariaanse zin. De triniteitsleer werd afgewezen en aan de eschatologie werd niet meer gedacht. Ook de klassieke satisfactieleer was een probleem, want dit paste niet in de optimistische antropologie van de Verlichting. De termen nam men over, maar werden uitgehold. Het klassieke protestantisme ging nog uit van de bijzondere openbaring als de lichtende lijn in het zwarte vlak van de zonde, maar hier wordt zij een onmisbare versterking en aanvulling van menselijk licht.

§2. Apologetiek en herenigingspogingen

In deze tijd ontstonden verschillende instellingen en genootschappen ter verdediging van de christelijke godsdienst. De twee belangrijkste waren: Teylers Genootschap (1778) en het Haagsch Genootschap (1787). Het ging om de grondvragen van de theologie. In de antwoorden die werden ingezonden, werd met redelijke argumenten de voortreffelijkheid van de openbaring boven de rede en boven de godskennis van andere volkeren gesteld. Doordat de confessie minder bepalend werd, ging ook het onderscheid vervagen tussen verschillende kerkgenootschappen. Een unificatiepoging werd ondernomen door de Remonstrantse Broederschap. Dit leverde weinig op, want de Hervormden waren tegen. In de afwijzing klinkt opmerkelijk genoeg een oud Dords geluid door. Kennelijk was de neologie lang niet zo sterk tot de gemeenten doorgedrongen als aan de universiteiten. Een particuliere poging werd gedaan door Christo Sacrum, een groep van jonge mensen uit de Waalse gemeente in Delft. Men wilde kerkgenootschappen verenigen, maar ze werden door zowel de Waalse als de Hervormde kerk onder censuur gezet. Ook van overheidswege vonden herenigingspogingen plaats. Dit was vooral vanwege het staatsbelang; men probeerde rust te krijgen, maar erg succesvol was het niet.

§3. Andere vormen van samenwerking

Niet bedoeld als vereniging, maar als teken van oecumenische verbondenheid. De koning b.v.: met hulp van de paus tot een betere wereldorde komen. Van meer realiteit en duurzaamheid getuigden de interkerkelijke en interconfessionele samenwerking op gebied van zending en bijbelversprijding. Vo o r de scheiding van kerk en staat had de overheid zending als haar taak gezien. De Verlichting zwakte dat besef af. Pie tisme en methodisme kwamen met een geheel nieuw besef van zending. Ook: Nederlandsch Bijbelgenootschap in 1814, interconfessioneel.

§4. De psalmberijming en de Evangelische Gezangen

Psalmberijming in 1773 en Evangelische Gezangen in 1807. Neerslag van de Verlichte theologie. Men wilde een bruikbaarder berijming dan Datheen. In eigen tijd zeer geroemd, maar later te breedsprakig bevonden. Met moralisatie, deugd en vroomheid werd de plank misgeslagen. Initiatief lag bij de Provinciale Synoden (die er een commissie voor instelden), benoemd door de Provinciale Staten. Verlangen naar een gezangenbundel werd sterker. Twee tendensen: behoefte aan vervuld evangelie; Verlichte geringschatting voor het OT-lied. In de Kerk had men het altijd met heel weinig gezangen moeten doen o.i.v. Calvijn (alleen het door de Geest geï nspireerde mag worden gezongen). De nieuwe gezangen waren soms typisch Verlicht, of pie tistisch-moralistisch. Ook wel niet al te tijdgebonden liederen. Liederen gaan niet terug tot voorbij 18e eeuw. Gemeenten reageerden tegen de verwachting in gepikeerd: sinds wanneer mag een P.S. een besluit van de G.S. Dordt ongeldig verklaren? Klachten over mensenwerk – Gods werk (psalmen). Typische conflictsituatie: vrijheid in de leer, heel tolerant, maar verzet tegen synode uit den boze. Er was hoop dat Willem I de gemeenten van de gezangenplicht zou bevrijden. Dat gebeurde niet. Synode kan zich niet beperken tot uiterlijk bestuur. Liturgie is een zaak van innerlijke structuur. Protest tegen de gezangenplicht ing samen met strijd om de waarheid in geloven en belijden!

§5. Bemoeienis met de liturgie

De nieuwe synode moest zich wel met de leer inlaten vanwege een liturgische kwestie m.b.t. voorbereiding voor het Avondmaal (1817). Daarbij werden de vragen veranderd: gelijkstelling van Heilige Schrift met Gods Woord is verruimd tot Gods openbaring vervat in de Schrift; algehele zondigheid van de mens vervangen door iets optimistischer (Verlicht) mensbeeld.

§6. Quia of quatenus

Veroorzaakte diepe onrust in de kerk. Zelfde theologische verschil. Ging om de proponentsbelofte. Algemeen Reglement veranderde het ondertekeningsformulier. Verandering van toon. Enerzijds wilde men zich aanpassen aan de veranderde tijdgeest, anderzijds wilde men inhoud geven aan de `handhaving harer leer'. Een compromis dat zeker moeilijkheden moest opleveren. Ondertekening gevraagd niet van de Formulieren van Enigheid, maar van de leer erin vervat. Aangenomen formulieren’ liet bewust de mogelijkheid open om de Dordtse Canones en Walcherse artikelen niet mee te rekenen. Leer, welke overeenkomstig Gods Heilig Woord' moeten de drie formulieren worden aangenomen, omdat zij overeenstemmen met Gods Woord of voorzover zij daarmee overeenstemmen? Quia of quatenus (strijdvraag in heel de 19e eeuw). De synode wijzigde de ondubbelzinnigheid van 1619 en wilde dus ruimte maken voor de quatenus-interpretatie. Beroep op art. 7 NGB (niets is gelijk aan Gods Woord) was in dezen al mogelijk. Maar omdat er geen apparaat was om belijdeniskwesties te behandelen, werd de beoordeling quia of quatenus overgelaten aan het persoonlijk oordeel. Term `Gods Heilig Woord' onduidelijk. Is de Heilige Schrift Gods Woord of bevat zij Gods Woord?

§7. Eerste reacties op de nieuwe situatie in de kerk

Kernwoord: kritiek op 1816. Nicolaas Schotsman, Eerezuil ter nagedachtenis van de te Dordt gehouden Nationale Synode (1819): niet tegen AR 1816, wel eer aan de Dordtse Synode vanwege haar gestelde binding aan de belijdenis. Interpreteerde 1816 als quia en dacht ook dat dit de bedoeling was. Anoniem, Adres aan al mijn Hervormde Geloofsgenooten (1827): nieuwe ondertekeningsformulier ondermijnde listig en subtiel de leer. Zinspeelt op mogelijkheid van afscheiding. Vanwege storm van kritiek maakte hij zich bekend: Dirk Molenaar. Daarna hield hij zich gedeisd. Isaa c da Costa, Bezwaren tegen den Geest der eeuw (1823): nog feller getint. Verklaart de oorlog aan de tijdgeest. Typisch contrarevolutionair geschrift.

§8. Optimisme en bezorgdheid in de synode

Laatste uiting van het bedaarde optimisme was van de preses van de synode van 1833, Donker Curtius. Zijn optimisme werd niet algemeen gedeeld. Er was bezorgdheid over een `geest van separatie'. Ee n jaar later de Afscheiding. Kort tevoren de Groninger theologie. Nieuwe manier van theologiseren, nog dieper dan rationalistisch supranaturalisme en hechter fundament onder de geest van verdraagzaamheid. Tevens gaande het Réveil.

Lees meer...

Hoofdstuk 2 – DE KERK TIJDENS REVOLUTIE EN RESTAURATIE

§1. De Bataafse republiek (1795-1806)

De Franse revolutie (1789) zorgde ervoor dat de ideee n van de Verlichting politieke gestalte kregen. De Bataafse vrijheid werd in Nederland in 1795 bereikt. De Fransen nemen Nederland in, in alle bedaardheid en rust. Men spreekt van een fluwelen revolutie. Spoedig merkte men dat men door de Fransen meer werd gezien als ‘overwonnen’ dan als ‘bevrijd’ gebied. De geï mporteerde vrijheid betekende geen radicale breuk met het christelijk geloof. Men bleef zich uitdrukken in termen van de algemene, christelijkgetinte religiositeit van de Verlichting (Voorzienigheid, het Opperwezen). De nieuwe geest vertoonde zich niet in het ruwe kleed van de Parijse goddeloosheid, maar in een religieus gewaad van kerkelijke snede. De scheiding van kerk en staat, een grondbeginsel van de revolutie, werd op 5 augustus 1796 afgekondigd. Allerlei privileges voor de kerken werden afgeschaft. Dit was voor de heersende kerk een achteruitgang, maar voor kleine kerkelijke groeperingen een vooruitgang. Napoleon waardeerde het christendom uit staatsbelang. In 1805 werd Rutger Jan Schimmelpenninck aangesteld als raadpensionaris. Onder zijn bewind kwam een onderwijswet tot stand waarin het onderwijs een overheidstaak werd.

§2. Het Koninkrijk Holland

Schimmelpenninck moest plaatsmaken voor Lodewijk Napoleon. Hij had jegens de verschillende kerken en gezindheden een oprechte en onpartijdige belangstelling. Jacobus Didericus Janssen heeft theologie gestudeerd, maar wilde geen predikant worden. Hij hield zich bezig met de kerkelijke organisatie. Zijn uitgangspunt was dat op grond van het natuurrecht, de staat gezien moest worden als het totaalverband van de menselijke samenleving, waarin de andere verbanden als organische bestanddelen gezien en geregeld kunnen worden. Hierbij bleef geen plaats over voor de kerk sui generis. Kortom: de godsdienstvrijheid bleef bestaan; men regelde alleen het ‘uitwendig kerkbestuur’.

§3. Het bestuur van Napoleon

In 1810 vond de inlijving bij Frankrijk plaats. Dit leidde tot eenwording in financie le, bestuurlijke en wetgevende zin. Napoleons interesse voor kerkelijke zaken had een politiek doel. Hij wilde dat de godsdienst in handen van de regering was. Hij poogde, na alle kerkscheidingen, tot een eenheid te komen. Dit mislukte, want alle partijen adviseerden tegen het voorontwerp. De houding van de Nederlander t.o.v. Napoleon was aanvaardend en soms lovend. De onrust in het land kwam ten einde en men kon zich richten op de toekomst.

§4. Restauratie

In 1813 kwam een einde aan de Franse ‘overheersing’ en kwam de monarchie weer terug (sinds 1581): Willem Frederik, ofwel Koning Willem I. De ‘restauratievorsten’ meenden met de dwaling van een constitutie z.s.m. te moeten afrekenen. Nederland kreeg een constitutie, maar dit verliep niet vlekkeloos. De Koning kon niet goed overweg met het constitutionele denken. De kerkelijke zaken, die een tijd stillagen, werden geregeld. De traktementen voor predikanten werden uit de staatskas betaald. De Gw van 1815 was de wet waarop de intensieve bemoeienis van de koning met kerkelijke zaken in de komende jaren zou berusten. Geen staatskerk of bevoorrechte kerk, wel – Verlicht despotisme – intensieve bemoeienis van de vorst met kerkelijke zaken. De zorg voor de eredienst werd na de ambtsaanvaarding van de vorst neergelegd bij een commissaris-generaal van het departement.

§5. Het Algemeen Reglement van 1816

In 1815 besluit de koning een consulerende commissie in te stellen. Deze commissie moest beslissen over een ontwerp van het departement. Op enkele punten werd het reglement geamendeerd, aangeboden aan de koning met ‘aanprijzing van deszelfs beginselen’. Dit wordt het Algemeen Reglement. Hiermee is de Nederlandse Hervormde Kerk een feit. Het bestuur over de kerk werd opgedragen aan de algemene synode, de provinciale kerkbesturen, de classicale besturen en de kerkenraden. De leden van de synode werden voor de eerste keer rechtstreeks door de koning benoemd en later zouden ze op voordracht worden benoemd. In vergelijking met 1809 was de volgorde, waarin men de verschillende kerkelijke colleges opnoemden, precies omgekeerd. Dit accentueerde de hiërarchisch-bestuurlijke opzet van de kerk. De hie rarch was de koning. Besluiten van enig belang moesten zijn goedkeuring hebben. Op het departement ging het slechts om de uitwendige kerkbesturing en niet om de godsdienst zelf. Formeel stond in de wettekst dat ze ook de leer moest handhaven, maar dit was een compromis. De NHK had een formeel goed doordachte apperaat gekregen, maar voor de Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal handhaving van de leer waren geen afdoende, kerkordelijke maatregelen genomen.

§6. Bezwaren en aanvaarding

De termijn om bezwaar te maken was kort, maar een groot aantal bezwaarschriften kwamen binnen. De bezwaren richtten zich op de overheidsbemoeienis. De kerken hadden liever gezien dat een nieuwe structuur zou zijn opgekomen vanuit de kerk zelf. Dit wekte tegenzin en de angst om de protestantse vrijheid te verliezen. De classis verwachtte een tweespalt en een partijstrijd tussen diegenen die het reglement gingen volgen en anderen die er tegen gekant waren. De commissaris-generaal antwoordde verbolgen: de synode wordt niet opgeroepen om leerstellige geschillen te beslissen, maar om de kerk te besturen. Het algemeen reglement is ingevoerd op 1 april 1816. De verwachtte scheuring ontstond niet, maar de kerken voegden zich. Wat meespeelde waren misschien de plotseling verbeterde levensomstandigheden van de predikanten.

De synode in 1816 herhaalde bovengenoemde, “handhaving van de leer” legde hij uit als zorg voor predikantenopleidingen en godsdienstonderwijs. De commissaris-generaal benadrukte dat het op het zedelijk leven van de predikanten aankwam. De deugden moesten weer opkomen zoals die in het oude vaderland hadden gegolden. Daarom was de tucht streng. Wie eenmaal wegens zedelijk wangedrag was afgezet, zou nooit meer als predikant mogen worden aangenomen.

Lees meer...

Hoofdstuk 1 – INLEIDING

  • Als we de geschiedenis niet kennen lopen we het gevaar dat we van de toekomst een slechte herhaling van het verleden maken. Als we haar wel kennen kan dat ons helpen om nieuwe wegen te zoeken. In het verleden golden voor onze vaderen ook dezelfde fundamentele categoriee n: geloof, openbaring en gemeenschap. We kunnen dit bestuderen en van ze leren. Het gaat niet om een strijd van menselijke ideee n, inzichten, plannen en mislukkingen, maar om een levende waarheid, die ons overgeleverd is.
  • Selecteren, bepaald door de subjectieve gee ngageerdheid van het kennisnemende en schrijvende subject. Beiden zijn trouwens ook bepaald door hun eigen tijd. Subjectieve betrokkenheid geeft ook een blik in de toekomst. Heden is geen afsluiting, maar overgang.
  • Kerk is er om de wereld, heeft daarin een taak en verantwoordelijkheid
Lees meer...

Hare Krishna beweging

Kenmerken (zie krantenartikel)

- Geestelijke oplossingen aandragen voor materiële problemen;
- Eeuwfeest van de Grote Stichter, Swami Prabhupade
- Miljoen volgelingen en vierhonderd tempels
- Vegetarisch, geen alcohol
- Muziek beeld overwinning van de geest over de materie uit
- Monotheïsme, dezelfde god
- Godbewustzijn doorgeven aan mensen
- Door voedsel tot zich te nemen, maakt men geestelijke vooruitgang

Hare Krishna beweging
= stroming binnen Hindoeïsme (al vinden ze dat zelf niet)
→ Teruggaand op spirituele leider Chaitanya (1486 - 1583)

  •  We zijn niet ons lichaam (spark of life), ons echte zelf is niet ons lichaam (= kooi waar
  • onze ziel in gevangen is).
  •  Vaishnavisme: god als Krishna
  •  Monotheïsme
  •  Bhakti traditie: leven voor God, zodat God genade toont en hun verlossing van hun ziel
  • geeft (= devotie = liefde voor god)

ISKCON
= geestelijke gemeenschap opgericht door Swami Prabhupada (leraar) in 1966 in New York.

  •  In vierde levensfase
  •  Vedische traditie: vertalen en verspreiden van boeken
  •  Wel gericht op bekering
  •  Radadesh (Petit Somme / Durbuy) -> in de Belgische Ardennen (spirituele
  • leefgemeenschap)
  •  Diverse schandalen

Kenmerkend ritueel


· Chanten (= ritmisch spreken of het zingen van woorden/geluiden) "Hare Krishna, hare rama"
· Gezamenlijke maaltijd
· Voedsel delen/uitdelen (Food for Life)
· Verspreiden van boeken

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen