Menu

Het gebruik van massamedia

Bij de eerste mediacampagnes werd een ‘injectiemodel’ voor gedragsverandering toegepast. Bij deze benadering werd ervan uitgegaan dat de attitudes van de ontvangers van de informatie zouden veranderen, wat vervolgens een directe invloed op het gedrag zou hebben wanneer we hen met de juiste informatie zouden kunnen ‘injecteren’. Goede informatiebronnen speelde een belangrijke rol in de overtuiging. Maar: het verschilt per persoon wat een goede informatiebron is, waardoor iemand zich laat overtuigen. Wel is het zo dat vaak het zien van iemand die een bepaalde aandoening heeft of die een belangrijke gedragsverandering heeft gerealiseerd, een invloedrijkere informatiebron is dat een neutraal persoon of zelfs een deskundige.

Hoewel mediacampagnes populair zijn, is het niet vanzelfsprekend dat ze tot enige gedragsverandering leiden, en dat geldt ook voor de vraag of de doelgroep de campagnes zelfs maar opmerkt. Het cumulatieve effect van herhaalde mediacampagnes is mogelijk wel van invloed op attitudes en gedrag.

Uit meta-analyses blijkt dat campagnes m.b.t. het rijden onder invloed die met dwang of drang gepaard gingen meer effect hadden.

Methoden die toegepast worden bij mediacampagnes om de effectiviteit te maximaliseren:

- het afstemmen van de communicatie, zodat de invloed op de attitude maximaal is

- het gebruik van angstberichten en agressieve boodschappen

- doelgericht maken van interventies en vergroten van de blootstelling (exposure) van de doelgroep

- het aanbieden van nieuw gedrag en nieuwe informatie

- gebruik maken van rolmodellen

Het afstemmen van de communicatie en vergroten van de blootstelling aan de boodschap (exposure)

Elaboration likelihood model (ELM): een methode om de communicatie af te stemmen voor mensen die in meer of mindere mate gemotiveerd zijn om over verandering na te denken (zie figuur 7.1, pag. 175). Volgens dit model zullen pogingen om mensen via rationele argumenten te beïnvloeden niet werken wanneer deze mensen niet in een bepaald probleem zijn geïnteresseerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de centrale en perifere route. Bij de centrale route is het van belang dat:

- de informatie congruent is met hun bestaande opvattingen

- de informatie voor hen van persoonlijk belang is (emotionele component)

- ontvangers de intellectuele capaciteit hebben om de informatie te begrijpen

Volgens het ELM is het waarschijnlijk dat elke attitudeverandering die het gevolg is van dergelijke bewuste processen duurzaam is en een voorspellende factor voor het gedrag zal vormen.

Volgens het ELM is er ook een perifere weg om mensen te beïnvloeden die eigenlijk helemaal niet geïnteresseerd zijn. Dit zal waarschijnlijk plaatsvinden wanneer individuen:

- niet openstaan voor een argument

- een geringe betrokkenheid hebben bij het probleem

- incongruente opvattingen hebben

Perifere verwerking bestaat onder meer uit het maximaliseren van de geloofwaardigheid en aantrekkelijkheid van de informatiebron of het bericht via het gebruik van indirecte cues en informatie. Volgens het ELM is een attitudeverandering die door deze verwerkingsroute wordt gekweekt waarschijnlijk van voorbijgaande aard en geen voorspellende factor voor het gedrag. Het is effectief om de centrale route met de perifere route te combineren.

Het blijft altijd de vraag of de middelen die gesuggereerd worden voor het maximaliseren van attitudeverandering echt in handelingen worden omgezet. Dit wordt namelijk ook door veel andere factoren beïnvloed.

Gebruikmaken van angst en een agressieve boodschap

Een tweede mogelijke benadering voor het vergroten van de invloed van communicatie via massamedia is het gebruik van angstwekkende berichten. Een hoge mate van bedreiging is echter relatief ineffectief.

Protectie-motivatie theorie: volgens deze theorie zullen mensen adaptief of maladaptief op informatie reageren, afhankelijk van het eigen oordeel én het eigen vermogen om de bedreiging te minimaliseren. De meest overtuigende informatie:

- wekt angst op

- versterkt het gevoel van bedreiging wanneer er geen verandering wordt aangebracht

- benadrukt het vermogen van het individu om het gevreesde resultaat te voorkomen

Wanneer de derde stap zou ontbreken zou de weerstand tegen het bericht worden verhoogd, kan worden ontkend dat de informatie op het individu van toepassing is en kan het risicovolle gedrag in kwestie zelfs toenemen.

Gezondheidsinformatie kan in positieve termen worden geformuleerd (waarbij positieve resultaten worden benadrukt die gepaard gaan met preventie) of in negatieve termen (waarbij de nadruk ligt op negatieve resultaten die ontstaan wanneer niet wordt gehandeld). In een meta-analyse werd gevonden dat campagnes met angstwekkende informatie (fear appeal) meer serieus werden genomen en meer werden geaccepteerd, maar ook meer vermijding teweegbrachten (defensive avoidance). Dit laatste was vooral het geval bij boodschappen met weinig aandacht voor effectiviteit.

In het boek worden kort verschillende onderzoeken genoemd. Bij sommige komt naar voren dat in positieve termen geformuleerde informatie meer effect heeft en bij andere had in negatieve termen geformuleerde informatie meer effect.

Afstemmen op het publiek en vergroten van de blootstelling aan de doelgroep (exposure)

De effectiviteit van mediaberichten wordt effectiever gemaakt door ze goed op het publiek (doelgroepen) af te stemmen. Dit afstemmen van informatie op een bepaalde doelgroep kan op verschillende factoren worden gebaseerd zoals: gedrag, leeftijd, geslacht en SES. Een publiek kan ook volgens psychologische factoren in segmenten worden verdeeld, bijvoorbeeld aan de hand van de motivatie om een verandering te overwegen. Deze manier van werken wordt ook door veel reclamebureaus gebruikt en wordt ‘targeting’ genoemd.

Door specifiek een bepaalde doelgroep te bereiken kun je ook de blootstelling aan de doelgroep (exposure) vergroten.

Gebruikmaken van rolmodellen

Verspreiding van innovaties en aanbieden van nieuw gedrag of nieuwe informatie

Veel mensen nemen nieuwe ideeën over en gaan nieuw gedrag vertonen als indirect gevolg van mediacampagnes, van het observeren van anderen die de innovatie hebben overgenomen en door hun reactie daarop. Uit onderzoeken blijkt bij aanleren van nieuw gedrag en nieuwe informatie beter werkt dan preventie en afleren van oud gedrag en oude informatie herhalen.

Rogers (1983) suggereerde dat elk nieuw idee of gedrag dat succesvol blijkt, achtereenvolgens door verschillende groepen individuen in de maatschappij wordt overgenomen:

  1. vernieuwers: een kleine groep individuen die meestal een hoge status heeft en belangstelling voor nieuwe ideeën. Vernieuwers zoeken en verkrijgen ideeen uit uiteenlopende bronnen en zijn bereid en in staat nieuwe ideeen te testen die ze uit dergelijke bronnen hebben verkregen. Deze groep is betrekkelijk geisoleerd van de ‘heersende stroming’. Ze brengen de innovatie echter over aan een tweede groep mensen:
  2. mensen die het idee vroeg overnemen: deze grotere groep mensen heeft een bredere invloed dan de vernieuwers. Ze worden vaak als opinieleiders beschreven en dienen als rolmodel voor de bredere bevolking. Acceptatie van vernieuwingen door deze groep is van groot belang voor de acceptatie door de algehele bevolking.
  3. vroege meerderheid: deze groep neemt de ideen redelijk snel over, maar heeft niet de macht of de invloed van de mensen die het idee vroeg overnemen.
  4. late meerderheid: deze mensen nemen de innovatie redelijk snel na de vroege meerderheid over. Ze zijn een tamelijk behoedzame groep en nemen innovaties pas over als deze al goed door de vorige groepen zijn getest.
  5. treuzelaars: de laatste groep mensen die een innovatie overnemen. Deze groep is meestal wantrouwig tegenover veranderingen en neemt deze meestal laat of helemaal niet over.

Innovatiefactoren die van invloed zijn op het overnemen, zijn onder meer:

- voordeel ten opzichte van het vorige gedrag: hoe groter het voordeel, hoe groter de kans dat de bevolking het gedrag overneemt

- compatibiliteit met de waarden en normen van het sociale systeem dat het idee beoogt te beïnvloeden; als de innovatie te radicaal is, zal deze worden verworpen

- gemak van overname: als de innovatie moeilijk te begrijpen is en moeilijk uitvoerbaar, is de kans kleiner dat deze wordt overgenomen dan wanneer dit eenvoudig en makkelijk is

- bewijs van effectiviteit: hoe meer de effectiviteit zichtbaar wordt, hoe groter de kans dat de innovatie wordt overgenomen.

Lees meer...

Het bevorderen van de volksgezondheid

De individuele interventies die in hoofdstuk 6 zijn besproken zijn duur en brengen slechts bij relatief weinig mensen een verandering teweeg. Ook is het onpraktisch om deze interventies op grote schaal aan te bieden. Daardoor is er een parallelle groep theorieën en onderzoeken ontwikkeld om te bestuderen op welke wijze het gedrag van grote groepen individuen kan worden veranderd. Interventies gericht op de hele populatie kunnen potentieel rendabel zijn.

Gedragsverandering is vaak niet populair onder de mensen waar het om gaat. Het brengt vaak onzekerheid met zich mee en onzekerheid veroorzaakt angst en vermijdingsgedrag. Bovendien vervullen sommige slechte gewoonten op korte termijn vaak een belangrijke behoeftegratificatie of een manier om een aversieve leefsituatie dragelijker te maken (zelfmedicatiehypothese).

Uit onderzoek blijkt dat of mensen ingaan op een boodschap afhangt van het gewenste vertrouwen in het eigen oordeel: als iemand de zaak niet belangrijk vindt, is overtuigen vrij kansloos. Gezondheidsboodschappen moeten dus belangrijk worden gemaakt. Verder hangt overtuiging af van het feitelijk vertrouwen in het eigen oordeel: als iemand erg overtuigd is van zijn eigen gelijk is proberen te overtuigen ook vrij kansloos. Een stevige boodschap kan de zekerheid van mensen aan het wankelen brengen. Hoe groter de kloof is tussen de gewenste gedragsverandering en het feitelijke vertrouwen dat betrokkenen met het bestaande gedrag goed kunnen leven, hoe minder kans een boodschap maakt. Een goede boodschap moet dan ook gericht zijn op het verminderen van feitelijk vertrouwen in bestaand gedrag en op het vermeerderen van vertrouwen in gewenste gedragsverandering. Goede boodschappers hebben een hoge status, behoren het liefst tot de eigen groep (in-group), nemen vaker een verrassend (nieuw) standpunt in, zijn zacht op de vorm (aardig), maar hard op de inhoud en vertonen qua boodschap consistentie in tijd.

Lees meer...

Populatiebenadering voor de volksgezondheid

In sociaal-wetenschappelijk onderzoek worden vaak meta-analyses gedaan die proberen de resultaten van alle beschikbare onderzoeken te bundelen. Er wordt gekeken wat de gemiddelde uitkomst is van al deze studies. Dit wordt uitgedrukt in ‘effectgrootte’ van bijvoorbeeld de interventie. Meestal worden hiervoor statistische maten gebruikt. De meest gebruikte zijn Cohens d, Pearsons r en de ‘Odds ratio’ (OR) voor dichotome (wel-niet) data. In de regel geldt een ‘d’ kleiner dan .5 als klein effect en groter dat .8 als groot effect. Voor de ‘r’ geldt dat kleiner dan .23 als klein effect wordt gezien en groter dan .37 als groot. Een OR van 3 betekent dat bijvoorbeeld een interventiegroep een drie keer kleinere kans heeft op een aandoening dan een controlegroep.

Lees meer...

Cognitieve strategieën ontleend aan de cognitieve wetenschap

Bij de vorige interventies wordt geprobeerd het gedrag direct te beïnvloeden. Bij cognitieve strategieën wordt geprobeerd om cognities direct te veranderen. Het centrale principe van cognitieve therapie is dat onze gedachten centraal staan bij het reguleren van gedrag. Het centrale idee bij elke interventie is dat de overtuigingen over gebeurtenissen in het verleden of in de toekomst, hypothetisch zijn. De rol van cognitieve therapie is het individu te leren de overtuigingen als hypothesen te behandelen en niet als feiten. In de therapie kan de therapeut met de patiënt een socratisch dialoog voeren (ook wel geleide ontdekking genoemd). Hierbij worden overtuigingen over bepaalde onderwerpen geïdentificeerd en door de therapeut ter discussie gesteld. Dit wordt toegepast om de patiënt te helpen bij het identificeren van verstoorde denkpatronen die de problemen verergeren. De patiënt wordt gestimuleerd om andere informatiebronnen te overwegen.

Een andere strategie is het instellen van huiswerkopdrachten waardoor vraagtekens worden gezet bij alle ongewenste cognitieve overtuigingen die iemand heeft. Bijv. als iemand niet een leuk feest kan hebben zonder alcohol, kan deze persoon als huiswerk krijgen om toch geen alcohol te drinken. Opdrachten dienen realistisch te zijn. Wanneer de patiënt succes heeft bij deze opdrachten, kunnen cognitieve en duurzame gedragsveranderingen worden bewerkstelligd.

Lees meer...

Gedrag in de praktijk

Een naderen uitbreiding van of alternatief voor strategieën voor probleemoplossing bestaat uit een praktische oefening met het nieuwe gedrag. Tijdens een trainingsprogramma kunnen hierbij oplossingen voor problemen en vaardigheden worden aangeleerd die nodig zijn om de verandering te bewerkstelligen. Hierdoor worden vaardigheden uitgebreid en neemt zelfredzaamheid toe.

Lees meer...

Verandering modelleren

Voor het verwezenlijken van verandering zijn vaardigheden nodig. Die vaardigheden kunnen worden aangeleerd via het observeren van anderen die deze vaardigheden al beheersen -> dit proces wordt indirect leren genoemd. De effectiviteit van het leren door observatie van anderen kan door een aantal factoren worden beïnvloed, bijv.:

  • Observatie van anderen die erin slagen relevante opdrachten uit te voeren, vooral wanneer deze mensen lijken op degene die de vaardigheid wil aanleren.
  • Coping: hierbij demonstreren de mensen die worden geobserveerd een vaardigheid of ander gedrag op zondanige wijze dat de waarnemer niet het gevoel krijgt dat hij onkundig is of dat hij niet in staat zal zijn de vaardigheden te verwerven. Dit kan bijv. via gebruik van video (bijvoorbeeld filmpje over seksueel overdraagbaren aandoening en condoomgebruik). De effectiviteit van video-interventie kan worden verhoogd door deze uit te breiden met andere technieken voor gedragsverandering.
Lees meer...

Strategieën voor het veranderen van risicogedrag

Alleen informatie geven over gezondheidsrisico’s is niet meer voldoende om gedragsveranderingen teweeg te brengen. De meeste interventies bestaan uit individuele therapie, gericht op mensen die relatief gemotiveerd zijn om hun gedrag te veranderen. Dit is niet altijd zo, dus daarom zijn er interventies ontwikkelt waarbij ze rekening houden met verschillende mate van motivatie om verandering te overwegen. Prochaska en Di Clemente kwamen met het model van veranderingsfasen. Aangenomen wordt dat deze worden doorlopen door mensen die een verandering overwegen:

1) Precontemplatie: ze overwegen geen verandering.

2) Contemplatie: ze overwegen verandering, maar er verder nog niet over nagedacht.

3) Voorbereiding: ze plannen hoe de verandering te bewerkstelligen.

4) Verandering: ze zijn actief bezig met verandering.

5) Onderhoud of terugval: ze houden de verandering vol of ze vallen terug.

Heckhausen ontwikkelde ook een veranderingsmodel en identificeerde 4 fasen van verandering:

1) Prebeslissingsfase: gedachten over de wenselijkheid en haalbaarheid van de verandering.

2) Beslissingsfase: overwegen van plannen over de wijze waarop het zal worden uitgevoerd.

3) Veranderingsfase: gedachten over de wijze waarop de initiële verandering kan worden geïnitieerd en in stand gehouden overheersen.

4) Evaluatiefase: overweging in hoeverre de bereikte resultaten overeenkomen met de aanvankelijke doelstellingen.

Voor mensen die zich in de precontemplatie of contemplatie bevinden heeft het weinig zin om te proberen te laten zien hoe ze verandering kunnen bewerkstelligen. In de plannings- of actiefase zijn ze mogelijker gemotiveerder om zich te gaan verdiepen.

Motiveringsgesprek

Het doel van een motiveringsgesprek is een versterking van de motivatie om een verandering te overwegen en niet om te laten zien op welke wijze deze verandering tot stand zou moeten worden gebracht. Mensen die met de noodzaak tot verandering worden geconfronteerd hebben vermoedelijk zowel positieve als negatie overtuigingen en attitudes over de verandering. De betrokkene wordt in een toestand van cognitieve dissonantie gebracht. Dat is een toestand waarin tegenstrijdige of inconsistente cognities een toestand van spanning of ongemak teweegbrengen. Die toestand kan worden opgeheven door één groep opvattingen te verwerpen ten gunste van de andere. Dit kan een gedragverandering bevorderen. Belangrijke elementen en strategieën bij zo’n gesprek zijn onder meer:

  • Het uiten van empathie door het toepassen van reflectief luisteren.
  • Het vermijden van meningsverschillen door aan te nemen dat de betrokkene verantwoordelijk is voor de beslissing om te veranderen.
  • Meegaan met weerstand i.p.v. de betrokkene hiermee te confronteren of tegen in gaan.
  • Zelfredzaamheid en optimisme voor verandering ondersteunen.

Een motiveringsgesprek is acceptabeler en minder stressvol dan de confronterende benadering, zowel voor de therapeut als voor patiënten.

Informatieverstrekking

Bij een programma dat op informatieverstrekking is gebaseerd wordt er vaak van uitgegaan dat mensen de noodzakelijke veranderingen zullen aanbrengen als ze is verteld dat het noodzakelijk is dat ze veranderen en als ze worden geïnformeerd over de aard van de veranderingen die ze moeten aanbrengen. Het effect van alle informatie over wat te veranderen, kan aanzienlijk worden verbeterd door de patiënt te informeren over de wijze waarop dit kan worden veranderd.

Benaderingen via probleemoplossing

Probleemgerichte interventies kunnen het best worden toegepast op mensen die bereid zijn een gedragsverandering te overwegen en die hulp nodig hebben om te bedenken hoe ze dat moeten doen. De duidelijkst beschreven benadering voor probleemgerichte therapie werd ontwikkeld door Egan. Er wordt benadrukt dat een juiste analyse van het probleem waarmee de betrokkene te maken heeft een cruciaal element van het counselingproces vormt. Pas nadat de analyse is uitgevoerd, kan een geschikte oplossing voor het probleem worden bedacht. Het proces heeft drie fasen:

1) Probleemverkenning en -verheldering
à betrokkene helpen de problemen te identificeren. De informatie die nodig is om te bedenken met welk soort problemen iemand mogelijk te maken krijgt, kan worden verkregen door:
- directe vragen (open)
- prompting (op gang helpen: vertel eens…)
- empathische feedback (reflecteren van inzicht in de situatie en van de gevoelens)

2) Formulering van een doel
à eerst moet je de patiënt helpen te besluiten welk doel hij wil bereiken en dit doel in specifieke termen te formuleren. Als het te moeilijk lijkt het uiteindelijke doel in één stap te realiseren, moet de patiënt ertoe worden aangezet over subdoelen na te denken (succes op korte termijn -> motivatie tot verdere verandering meer verhoogd). Bij stellen aan doelen moet aandacht worden besteed aan de vermogens van de betrokkene, aan de sociale omstandigheden en aan de omgeving.

3) Facilitatie van handeling
à overdenken van de wijze waarop de gewenste veranderingen dienen te worden verwezenlijkt. Een nuttige strategie is brainstormen.

Het is belangrijk dat deze in fasen in de juiste volgorde en grondig worden doorlopen. De tijd die daarvoor nodig is kan bij iedereen verschillen.

De probleemgerichte therapie is veel effectiever dan alleen voorlichting omtrent risicofactoren.

Blz. 159 en 160 even doorlezen -> voorbeeld: stoppen met roken als vorm van probleemoplossing.

Lees meer...

Screeningsprogramma’s

Er zijn verschillende typen screeningsprogramma’s, dit zijn onder meer:

  • Genetische risico op ziekte
  • Vroege detectie van ziekte of voorstadium ervan
  • Gedragsmatig risico op ziekte

Deze worden hieronder verder uitgelegd.

Erfelijkheidsonderzoek

Er zijn genen geïdentificeerd die met een aantal ernstige ziekten in verband worden gebracht. Hier wordt verder ingegaan op genmutaties waardoor het risico op borstkanker en eierstokkanker wordt verhoogd. Dit zijn de genen BRCA1 en BRCA2. Dit is wel zeldzaam, want slechts 4 tot 5 procent van de gevallen van borstkanker is het gevolg van deze mutatie. Mensen worden opgespoord door vragenlijsten met familiegegevens in te vullen. Daardoor verkrijgen medische genetici gedetailleerde informatie en kennen ze een risiconiveau aan iedereen toe.

Mensen krijgen last van langdurige bezorgdheid/angst over de gezondheid zodra ze bewust worden gemaakt over het feit dat zen een potentieel risico op kanker lopen. Ondanks deze nadruk op negatieve emoties in reactie op risicobeoordeling, hebben de meeste mensen emotioneel baat bij het testproces.

Ziektedetectie – het voorbeeld van mammografie

Tumoren bij borstkanker kunnen in een vroeg stadium m.b.v. mammografie worden opgespoord. Vrouwen van 50 jaar en ouder worden regelmatig gescreend. Bij jonge vrouwen heeft dit minder nut, vanwege een lagere frequentie van tumoren en doordat de grotere dichtheid van het weefsel van de borsten de detectie bemoeilijkt. Na een eerste mammografie kan men worden opgeroepen voor een 2e mammografie of een echografie. Hiermee wordt een nauwkeurigere beeld verkregen, wanneer de resultaten van het mammogram onduidelijk zijn. Als er een knobbeltje wordt gevonden, kunnen vrouwen een kleine operatie ondergaan: een fijnenaaldaspiratie of een biopsie om te onderzoeken of het knobbeltje goed- of kwaadaardig is. Goedaardig = vals-positief resultaat; kwaadaardig = juist-positief resultaat.

Dit proces gaat gepaald met stress. Veel vrouwen met een vals-positieve uitslag hadden een jaar na de beoordeling een hoger angstniveau. Het angstniveau daalde wel weer, maar een maand voor het volgende standaardonderzoek steef dit weer. Door deze angst namen veel vrouwen niet deel aan het onderzoek. Er is een interventie ontworpen voor vrouwen die een vals-positieve uitslag hadden. Er werden individuele gesprekken gevoerd waarin ze werden aangemoedigd hun zorgen te uiten, relevante informatie kregen en werden geholpen oplossingen te bedenken voor eventuele problemen. Bij deze mensen was het psychologisch en lichamelijk functioneren beter dan mensen die dit niet hadden.

Verandering van risicogedrag

Counseling of complexere interventies vormen een nuttige uitbreiding van screeningsprogramma’s. Uit een eenmalige sessie kun je niet gelijk concluderen of de interventie echt effect heeft gehad. Daarom volgen vaak vervolgsessies, zodat ze daadwerkelijk een gedragsverandering kunnen bewerkstelligen.

-> Misschien handig om deze paragraaf een keer door te lezen. Er staan voorbeelden van interventies in die uitgebreid worden beschreven.

Lees meer...

Leefwijze

Rond 1970 richtten de meeste gezondheidsprogramma’s zich op gedrag waarvan bekend was dat het riskant was voor de gezondheid. Tot op de dag van vandaag is de kern van de meest programma’s roken of een zittend leven leiden. Uitzondering op deze generalisatie is de toenemende nadruk op het van veilig vrijen, gezien het risico op hiv -> aids. Daarnaast zijn programma’s ontwikkelt die zijn opgezet voor het identificeren van mensen die dragen zijn van genen die leiden tot een verhoogd risico op borst-, eierstok- of darmkanker.

Lees meer...

Modellen van gefaseerde gedragsverandering

Bij gefaseerde modellen wordt gedacht dat individuen zich in een ‘discreet geordende fase’ bevinden, waarbij in elke volgende fase sprake is van een sterkere neiging om het resultaat te wijzigen dan in de fase daarvoor.

Een gefaseerde theorie heeft vier eigenschappen (volgens Weinstein):

  1. een classificatiesysteem om de fasen te definiëren
  2. rangschikken van de fasen
  3. er zijn veelvoorkomende barrières voor verandering waar mensen in dezelfde fase mee te maken krijgen
  4. verschillende barrières voor verandering in verschillende fasen (wanneer de factoren die leiden tot een overgang naar de volgende fase gelijk zouden zijn, ongeacht de fase, zou in elke fase dezelfde interventie kunnen worden toegepast en zouden de fasen overbodig zijn. Er zijn veel aanwijzingen dat de barrières in verschillende fasen verschillend zijn.)

Het transtheoretische model (TTM)

Het TTM berust op 2 algemene aannamen: dat mensen veranderingsfasen doormaken en dat bij elke fase verschillende processen een rol spelen.

De veranderingsfasen die in het TTM zijn verondersteld, zijn fasen van motivationele bereidheid:

precontemplatie: iemand heeft niet de intentie iets te veranderen. Het probleem wordt ontkend, er is weinig geloof in zelfredzaamheid.

contemplatie: iemand is zich ervan bewust die ie iets moet veranderen. De kans neemt toe dat er op zoek gegaan wordt naar informatie.

voorbereiding: iemand is klaar voor verandering en stelt doelen. Deze fase bestaat onder meer uit gedachten en handelingen en mensen maken specifieke plannen voor verandering.

handelen: waarneembare gedragsverandering. Realistische doelen zijn noodzakelijk, anders wordt de handeling niet volgehouden. Sociale ondersteuning is belangrijk.

in stand houden: houdt de verandering in stand

beëindiging: wanneer de gedragsverandering zo lang is volgehouden dat de betrokkene geen verleiding voelt om terug te vallen en mensen zodanig in hun zelfredzaamheid geloven dat ze mensen dat ze de verandering in stand kunnen houden.

- terugvallen (is mogelijk, tijdens elke fase, waarbij wordt teruggekeerd naar de vorige fase)

De overgang van de ene fase naar een andere verloopt meestal niet soepel. Meestal wordt gedacht dat de eerste 2 fasen door intentie of motivatie worden bepaald: tijdens de voorbereidingsfase zijn intentionele en gedragsmatige criteria gecombineerd, terwijl de fasen van handelen en in stand houden volledig gedragsmatig zijn.

De perceptie van barrières en voordelen is tijdens de verschillende fasen anders. Beslissingsevenwicht: hierbij worden de nadelen van een bepaalde gedraging afgewogen tegen de voordelen van dat gedrag.

Verschillende interventies die tot doel hebben het sporten te bevorderen onder mensen van middelbare leeftijd zijn op het TTM gebaseerd. Zelfredzaamheid hierbij is erg belangrijk.

Verschillende onderzoekers vragen zich af of het TTM een bruikbare voorspellende factor voor verandering is.

Beperkingen van het TTM:

Er is weinig empirisch bewijs of er wel verschil is tussen de contemplatie fase en de voorbereidingsfase.

Gedrag in het verleden vormt een sterke voorspellende factor voor pogingen tot toekomstige gedragsveranderingen. Hierdoor kunnen vraagtekens gezet worden bij het nu van fasen, waarbij wordt aangenomen dat bereidheid of intentie tot verandering de belangrijkste factor is.

Er wordt bij dit model te weinig rekening gehouden met de sociale aspecten van veel gezondheidsgedrag, zoals alcoholconsumptie.

Het model van het precaution adoption process model (PAPM, initiëren van voorzorgsmaatregelen)

Dit model wordt niet zo vaak toegepast. Volgens het PAPM doorlopen mensen de fasen in een bepaalde volgorde, maar evenals bij het TTM is er geen tijdslimiet waarbinnen de handelingsfase wordt bereikt. Het belangrijkste verschil tussen die model en het TTM is dat bij het PAPM meer aandacht wordt besteed aan de mensen die zich in de prehandelingsfasen bevinden.

Verschillende fasen:

  1. iemand is zich feitelijk ‘niet bewust’ van het gezondheidsrisico van bepaalde gedragingen; er is geen kennis en daarom geen bewustzijn van een risico.
  2. iemand in deze fase is zich bewust geworden van de risico’s die een bepaald gedrag met zich meebrengt, maar gelooft dat de mate waarin hij dit gedrag vertoont onvoldoende is om een bedreiging voor de eigen gezondheid te vormen. Onrealistisch optimisme.
  3. een overwegingfase, verwant aan precontemplatie. Individuen zijn bezig te besluiten consequenties aan hun overwegingen te verbinden.
  4. een ontkenningsfase, hierin wordt erkend dat sommige mensen actief besluiten ‘niet te handelen’.
  5. een fase van ‘beslissen tot handelen’, vergelijkbaar met intentie/voorbereiding.
  6. de handelingsfase, wanneer iemand datgene heeft geïnitieerd wat noodzakelijk is om het risico te verminderen.
  7. tijdens deze fase gaan het om volhouden.

Onrealistisch optimisme: ook wel ‘bias voor optimisme’ genoemd, waarbij iemand denkt dat hij minder kans heeft dan vergelijkbare anderen om een ziekte te krijgen of een negatieve gebeurtenis mee te maken. Onrealistisch optimisme is waarschijnlijk verwant aan ‘gebrek aan voorstelbaarheid van gebeurtenissen’: we schatten de kans dat ons ernstige gebeurtenissen overkomen minder groot in dan positieve gebeurtenissen. Waarschijnlijk is dit een adaptieve eigenschap van onze linkerhersenhelft: al te veel pessimisme kan immers ook verlammend werken.

De health action process approach (HAPA, procesmodel voor gezondheidsactie)

Dit model vormt een poging de ‘kloof tussen intentie en gedrag’ te overbruggen, vooral door de nadruk te leggen op de rol van zelfredzaamheid en op actieplannen.

Het HAPA-model werd ontwikkeld voor toepassing op alle gedrag dat voor- of nadelen voor de gezondheid met zich meebrengt. Het is vooral invloedrijk omdat het suggereert dat het overnemen, de initiatie en het in stand houden van gezondheidsgedrag expliciet moet worden beschouwd als een proces dat ten minste bestaat uit een pre-intentionele motivatiefase en een postintentionele volitiefase.

- Motivatiefase. Volgens de HAPA zijn zelfredzaamheid en resultaatverwachtingen belangrijke voorspellende factoren voor doelintentie. In deze fase is het belangrijk dat iemand een succesvol resultaat visualiseert en vertrouwen heeft in het vermogen dit resultaat te verwezenlijken.

- Volitiefase. Zodra een intentie is geformuleerd, moet volgens de HAPA een proces van planning plaatsvinden om de intentie in handelen om te zetten. Hierbij is zelfredzaamheid tot het nemen van initiatief belangrijk, dat iemand gelooft dat hij in staat is het initiatief te nemen wanneer de geplande omstandigheden zich voordoen. Als dit is gelukt is zelfredzaamheid m.b.t. coping (instandhouding) belangrijk voor succes. Deze vorm van zelfredzaamheid beschrijft een geloof in het eigen vermogen om barrières te overwinnen en verleidingen te weerstaan en versterkt waarschijnlijk de veerkracht, de positieve coping en een groter uithoudingsvermogen.

Als je zelf een onderzoek gaat opzetten en 1 van de beschreven modellen wilt gebruiken, zou je de volgende punten in overweging moeten nemen:

- verschillende factoren kunnen van belang zijn in relatie tot bepaalde gedragingen maar niet tot andere.

- Het belang van bepaalde factoren kan afhankelijk zijn van de leeftijd.

- Cultuur en religie kunnen een significante invloed hebben op iemands opvattingen over gezondheid en ziektepreventie; daardoor worden de onderdelen van een model enorm divers en wordt het verrichten van betrouwbare en valide metingen bemoeilijkt.

Bij onderzoek is het altijd belangrijk de context van gedrag in gedachten te houden en deze sociale en culturele factoren in aanmerking te nemen.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen