Menu

De pijnbeleving

Pijn is functioneel, het waarschuwt ons voor potentiële lichamelijke beschadigingen. Als het te lang duurt, kan het destructief en problematisch worden.

Mensen met de aandoening ‘congenital universal insensitivitiy to pain’ (CUIP) hebben een aangeboren ongevoeligheid voor pijn en overlijden meestal op jonge leeftijd. De zenuwbanen voor pijn lijken intact te zijn, maar nemen toch geen pijn waar.

Typen pijn

Typen pijn zijn:

- acute pijn: pijn die korter duurt dan drie tot zes maanden. Sommige perioden van acute pijn, meestal na één of andere verwonding, komen slechts één keer voor en hierbij verdwijnt de pijn meestal zodra het beschadigde weefsel is genezen. Het kan ook recidiverend zijn. Aandoeningen zoals migraine, hoofdpijn of aangezichtspijn kunnen gepaard gaan met herhaalde perioden van pijn, die elk voor zich als ‘acuut’ kunnen worden omschreven, maar desondanks deel uitmaken van een langduriger aandoening.

- Chronische pijn: dit is pijn die langer dan drie tot zes maanden aanhoudt. Het begint meestal met een periode van acute pijn die in de loop van de tijd niet overgaat. Er is onderscheidt te maken tussen pijn met en zonder een duidelijke oorzaak. Er kan ook onderscheid gemaakt worden tussen chronische, goedaardige pijn (een langdurige pijn van constante hevigheid) en chronische, progressieve pijn (een pijn die in de loop van de tijd steeds heviger wordt, doordat de ziekte verergerd).

Een andere manier om typen pijn in te delen, is de aard van de pijn in aanmerking te nemen. Hierbij worden vaak drie dimensies van de ervaring gebruikt:

  1. Het type pijn: zoals stekende pijn, pijnscheuten, kloppende pijn, schrijnende pijn, doordringende pijn, scherpe pijn en brandende pijn.
  2. De hevigheid van de pijn: licht ongemak tot onhoudbare pijn.
  3. Het patroon van de pijn: bijvoorbeeld kort van duur, voortdurend en met tussenpozen.

Fantoompijn: een verschijnsel dat optreedt na de amputatie van armen of benen, waarbij de patiënt het gevoel heeft dat de arm of het been nog steeds aanwezig is en de patiënt pijn ervaart in de geamputeerde ledematen.

Migraine: een type hoofdpijn met symptomen als misselijkheid, braken of overgevoeligheid voor licht. Gaat gepaard met veranderingen van de doorbloeding van de hersenen.

Aangezichtspijn: een pijnlijke ontsteking van de trigeminuszenuw die een scherpe, hevige pijn in het gezicht veroorzaakt.

De prevalentie van pijn

In een steekproef maakte ong. 20% van de mensen melding van enige mate van chronische pijn. De meest genoemde oorzaken van pijn waren verwonding, sportblessures en een ‘gezondheidsprobleem’. Ouderen maken vaker melding van pijn dan jongeren.

Pijn is de belangrijkste reden om een arts te bezoeken.

De kosten van pijn zijn niet alleen lichamelijk en psychologisch, maar ook economisch (direct: kosten van de gezondheidszorg, en indirect: ziekteverzuim, productieverlies enz).

Leven met pijn

Mogelijke effecten van chronische pijn:

- er moet in de dagindeling rekening mee gehouden worden

- leidt tot verhindering van deelname aan lichamelijke of sociale activiteiten

- moeite om voor zichzelf te zorgen

- negatieve invloed op het huwelijk en de sociale relaties

- negatieve invloed op de financiële situatie

- depressie (kan zowel oorzaak als gevolg zijn)

Drie soorten ‘winst’ of beloning die met pijn gepaard gaan:

  1. Primaire (intrapersoonlijke) winst: treedt op wanneer uitingen van pijn ertoe leiden dat een aversieve consequentie stopt of afneemt, bijvoorbeeld doordat iemand een huishoudelijk klusje overneemt dat pijn veroorzaakt.
  2. Secundaire (interpersoonlijke) winst: treedt op wanneer pijngedrag een positieve consequentie heeft, zoals uitingen van sympathie of zorg.
  3. Tertiaire winst: gevoelens van plezier of voldoening die iemand anders dan de pijnlijder kan ervaren wanneer deze de patiënt helpt.

Deze verschillende beloningssystemen kunnen problemen veroorzaken. Als een pijnlijder een omgeving heeft waarin de uitingen van pijn met een gewenst resultaat worden beloond en waarin degenen om hun heen voldoening krijgen uit het geven van verzorging, kan dit ertoe leiden dat de patiënt steeds minder gaat doen om zichzelf te helpen. Hierdoor wordt de patiënt steeds minder actief, verstijven de spieren steeds verder en gaat steeds meer spiermassa verloren, waardoor mogelijke problemen worden verergerd.

Vijf nadelen van een niet goed ondersteunende omgeving:

  1. dramatisering van de klachten
  2. niet meer gebruikmaken van het lichaamsdeel als gevolg van inactiviteit
  3. misbruik van middelen als gevolg van overmatige medicatie in reactie op pijngedrag
  4. afhankelijkheid van anderen als gevolg van aangeleerde hulpeloosheid en belemmerd gebruik van persoonlijke vaardigheden voor coping
  5. invaliditeit als gevolg van inactiviteit

Lees meer...

Verzorging

In Nederland zijn er meer dan 3 miljoen informele (onbetaalde, niet-professionele) ‘mantelzorgers’, voornamelijk in de leeftijdsgroep van 45 tot 64. De meesten van hen zijn vrouwen. Een aanzienlijk aandeel van de mantelzorg gaat naar problemen m.b.t. het ouder worden, zoals dementie, problemen met mobiliteit en psychologische, emotionele of neurologische problemen.

Ondersteunende relaties

Deel uit maken van een functioneel, ondersteunend netwerk en niet sociaal geïsoleerd zijn heeft voordelen. Dit zijn onder meer:

  • Toegenomen therapietrouw en toegenomen zelfzorg.
  • Betere emotionele aanpassing en coping met stressvolle gebeurtenissen.
  • Beter fysiologisch functioneren.
  • Verminderde mortaliteit of toegenomen levensduur.

Prettige en minder prettige benaderingen van de verzorging

Veel verzorgende benaderingen van de verzorging worden als behulpzaam en prettig ervaren (bijv. praktische hulp, uiting van liefde en begrip). Soms wordt het ook als minder prettig beschouwd (bijv. de situatie bagatelliseren, onderschatten van de effecten van de ziekte op de patiënt of kritisch/veeleisend zijn). Het negatieve effect van onprettige benaderingen lijken sterker te zijn dan het positieve effect van prettige benaderingen. Mogelijk hebben overmatig beschermde patiënten een geringere vermeende self efficacy en een geringer gevoel van eigenwaarde. Ook zijn zij minder gemotiveerd om te herstellen en hebben ze vaker depressies.

Gevolgen van verzorging

Emotionele invloed van verzorging

Verschillen tussen mantelzorgers en mensen zonder verzorgende taak:

  • Driekwart van de mantelzorgers ondervindt klinische meetbaar psychisch lijden.
  • Lichamelijke gezondheid en tevredenheid met het leven is bij mantelzorgers meestal geringer
  • Mate van depressie is twee- tot driemaal zo hoog.

Psychisch lijden is het meest opvallende onder vrouwelijke verzorgers (kan komen door het feit dat de verzorgers voor circa 70% uit vrouwen bestaan). De seksebias in de verzorgende rol is mogelijk een gevolg van de langere levensverwachting van vrouwen en misschien van een onuitgesproken maatschappelijke verwachting dat verzorging een natuurlijke rol is van vrouwen.

Lichamelijke effecten van zorg

Stress van de verzorging kan van invloed zijn op de gezondheid van sommigen. Dit geldt niet voor alle mensen -> bij vrouwen meer het geval dan bij mannen.

Immunologische effecten van verzorging

ER zijn veel onderzoeksresultaten die erop wijzen dat de werking van het afweerstelsel door langdurige zorg wordt onderdrukt.

Ondanks alle negatieve aspecten kan het ook positieve aspecten hebben. Verzorging kan natuurlijk worden beoordeeld als een verstoring van persoonlijke levensplannen, maar kan ook als positief worden beoordeeld, zelfs in die mate dat gewaardeerde aspecten van het zelf door de verzorgende rol worden bevestigd. In de levenslooptheorie van Erik Erikson speelt een verzorgende rol zelfs een belangrijke rol, waarbij in de midvolwassenheid een zorgrol voor generativiteit kan zorgen en in de late volwassenheid voor meer tevredenheid in het leven. Een verzorger kan tevredenheid ervaren, zoals het beleven van een gevoel van vervulling, zich nuttig voelen, toegenomen gevoelens van intimiteit of toegenomen dagelijkse interacties door patiënten en verzorgers meer vrije tijd samen doorbrengen.

Invloeden op effecten van de verzorging

Kenmerken van de ziekte of de verzorgde

De ziekte en de gedragsmatige kenmerken van de patiënt hebben een belangrijke, maar complexe invloed op de effecten die de verzorger ondervindt. Het psychisch lijden van de verzorger is afhankelijk van het lichamelijke en psychische welzijn van de patiënt op een willekeurig moment. Zo kunnen depressieve patiënten buitengewoon onaangenaam zijn, borderlinepatiënten de dagelijkse gang van zaken in het huishouden verstoren, kinderen met een ernstige agressieve gedragsstoornis niet meer te handhaven zijn, enz.

De toename van de negatieve eigenschappen van de patiënt vormen een voorspellende factor voor depressie bij de verzorger, terwijl een afname van positieve eigenschappen van de patiënt een voorspellende factor vormt voor de vermeende belasting van de verzorger. Belasting is dus niet hetzelfde als depressie, maar houdt verband met de relatie tussen verzorger en patiënt.

De invloed van eigenschappen en reacties van de verzorger

Psychisch lijden of belast van verzorgers ontstaat wanneer de verzorger meent dat er geen evenwicht bestaat tussen de eisen van de zorg en de hulpmiddelen waarover de verzorger meent te beschikken. Hiertoe behoren ook factoren die door Wallander en Varmi ‘beschermende factoren’ worden genoemd (bijv. intrapersoonlijke factoren, gezinsomgeving, enz.).

Kwaliteit van de relatie

Wederkerige en onderling afhankelijk relaties waarin mensen betrokken zijn, zijn ook belangrijk bij verzorging. Figuur 14.5 laat de wederkerigheid zien waarbij de relatie een huwelijk is. Er is een verschil tussen depressieve verzorgers en haatdragende verzorgers. Depressieve verzorgers hebben intieme en nauwe relatie met de patiënt. Door deze intimiteit ontstaan restricties (ze willen met degene zijn voor wie ze zorgen). Haatdragende verzorgers hebben minder intieme relaties, ze bieden verzorging omdat het noodzakelijk is. Haatdragende verzorgers bieden meestal een overmatig dominante of overmatig beschermende zorg. De autonomie en het herstel van de patiënt door een dergelijke stijl van verzorging kunnen worden ondermijnd.

Dyadische percepties, gedeelde en tegenstrijdige opvattingen

Wat steeds meer wordt onderzocht, is de vraag of verschillend in de opvattingen en reacties van informele verzorgers en hun partners van invloed zijn op de effecten van de ziekte. Er kunnen bijv. verschillen bestaan tussen wat de verzorger denkt dat de patiënt nodig heeft en de feitelijke zorgbehoefte van de patiënt. Deze percepties komen vaak niet overeen: verzorgers menen dat ze meer geven dan de patiënt denkt te ontvangen. Behalve percepties over behoeften bestaan er ook verschillende opvattingen over de ziekte zelf. Ziekterepresentaties kunnen verschillen.

Lees meer...

Ziekte: een gezinsprobleem

Gezinssystemen

Het gezin van iemand die ziek wordt, moet zich eveneens aanpassen aan veranderingen die een ziekte bij het gezinslid en in het eigen leven teweegbrengt. McCubbin en Patterson kwamen met drie fasen met een continuüm van aanpassing:

1 Fase van afweer: gezinsleden proberen de realiteit van het gebeurde te ontkennen of te ontwijken.

2)Fase van herstructurering: gezinsleden beginnen de realiteit te erkennen en hun leven te reorganiseren rond het idee van een veranderd gezin.

3) Fase van consolidering: hierbij kan het nodig zijn dat een nieuw aangenomen rol permanent wordt; hierbij kunnen nieuwe manier van denken ontstaan.

Relevant voor dit continuüm van aanpassing zijn de drie geïntegreerde dimensies van het functioneren van gezinssystemen (Olson en Stewart): cohesie, aanpassingsvermogen en communicatie. Gezinnen die evenwichtig zijn m.b.t. deze dimensies kunnen zich beter aanpassen aan levensstressoren, met inbegrip van ziekte.

Lees meer...

Ziekte, emoties en aanpassing

Morse en Johnston: gedacht wordt dat individuen die met een ziekte worden geconfronteerd, met de volgende aspecten te maken krijgen:

  • Onzekerheid: periode om de betekenis en ernst van de 1e symptomen proberen te begrijpen.
  • Verstoring: als duidelijk wordt dat iemand een ernstige ziekte heeft -> intense stress en sterke afhankelijkheid van zorgverleners en/of andere mensen.
  • Streven naar herstel: door actieve coping vorm van controle op de ziekte proberen te krijgen.
  • Herstel van welzijn: emotioneel evenwicht bereiken op basis van acceptatie van de ziekte en de gevolgen daarvan.

Met betrekking tot kanker is er aparte reeks fasen van de reactie op de diagnose gepostuleerd:

  • Aanvankelijke reactie: kan uit uiteenlopende reacties bestaan.
  • Dysforie: hierbij komen mensen geleidelijk met de realiteit van de diagnose in het reine. Maar ze kunnen ook last hebben van ernstig verdriet en verwante symptomen. Naarmate geleidelijk informatie omtrent de behandeling wordt geboden en verwerkt, kunnen hoop en optimisme opkomen.
  • Aanpassing: hierbij past de patiënt zich op positievere wijze aan de diagnose en ontwikkelt langdurige copingstrategieën.

Niet iedereen zal deze fasen gladjes doorlopen en een fase van evenwicht of acceptatie bereiken. Boosheid en ontkenning veroorzaken vaan medical shopping -> het zoeken naar alternatieven. Mensen die terminaal ziek zijn accepteren lang niet allemaal de dood. Kubler-Ross kwam met een gefaseerd reactief proces op overlijden:

1) Ontkenning

2) Woede

3) Marchanderen (onderhandelen over doelstellingen die ze nog willen realiseren voordat ze overlijden)

4) Depressie

5) Acceptatie (bereikt niet iedereen)

Negatieve emotionele reacties op ziekte

Reacties op de diagnose

Reacties op de diagnose zijn vaak ingrijpend en sterk emotioneel. Angst en depressie zijn waarschijnlijk ‘normale’ biologische reacties op levensbedreigende aandoeningen.

Emotionele reacties op aandoening en de behandeling daarvan

Het niveau van psychisch lijden onder kankerpatiënten stijgt op bepaalde momenten tijdens de behandeling, wanneer op onderzoeksresultaten wordt gewacht of wanneer de patiënt zijn laatste fase bereikt en is ‘uitbehandeld’. Bij veel patiënten met een herseninfarct ontstaat hevig psychisch lijden (angst en/of depressie) dat vele maanden blijft bestaan. Depressie en angst worden ook aangetroffen bij patiënten met een hartaanval na ontslag uit het ziekenhuis. Wat betreft het leven met hiv en aids zijn een aantal mensen tijdens enige fase van de ziekte klinisch depressief. Het depressieniveau ligt 4x zo hoog dan bij ‘gezonde’ mensen. Bij bepaalde patiënten met een hiv-infectie was sprake van ‘geloof in straf’. Dit geloof ging gepaard met een relatief sterke mate van depressie en realtief gering gevoel van eigenwaarde. In sommige gevallen wordt een erntige ziekte als hiv ervaren als een straf van God; socialisatie kan hierbij een belangrijke rol spelen. Chronische ziekten kunnen ook leiden tot een gevoel van ‘verlies van het zelf’ bij de patiënt. Deze aandoening wordt verergerd door de noodzaak een beperkt leven te leiden als gevolg van de symptomen of door sociaal isolement als gevolg van lichamelijke beperkingen of angst voor de reactie van anderen op een nieuwe situatie.

Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM)

à Amerikaans handboek voor diagnose van psychische aandoeningen. Het doel is om onderlinge vergelijking van psychiatrisceh patiënten mogelijk te maken door eenduidige definities op te stellen waaraan iemand moet voldoen om in een bepaalde groep te vallen.

Reacties aan het einde van de behandeling en nazorg

Patiënten hebben na de behandeling vaak enige mate van emotionele ambivalentie: aan de ene kant zijn de behandeling en de bijwerkingen daarvan gestopt, maar anderzijds kan het verminderde contact met zorgverleners leiden tot een gevoel van kwetsbaarheid en verwaarlozing. In het huidige medische systeem is de nazorg meestal niet of slecht gereld.

Het effect van negatieve emotionele reacties op ziekte

Depressie en angst kunnen deelname aan behandeling of aan revalidatie in de weg staan. Ook worden gedragsveranderingen door depressie belemmerd. Depressie heeft ook een sterke invloed op de vraag of patiënten na de ziekte opnieuw op eenzelfde niveau kunnen functioneren als ervoor, vooral met betrekking tot terugkeer naar het werk en tot sociale activiteiten.

Positieve reacties op ziekte

De meest genoemde voordelen die mensen noemen zijn verbeterde intieme relaties, onder vrouwen met borstkanker een toegenomen empathie en een gezondere leefwijze voor mannen na een hartaanval. Patiënten met sterke sociale ondersteuning (zie figuur 14.2) ondervinden meer voordelen, ongeacht of gebruik werd gemaakt van coping door acceptatie of van sociale vergelijking. Fredrickson kwam met de belangrijkste voordelen van het in stand houden van positieve emoties:

  • Het bevorderen van psychologische weerbaarheid en effectievere probleemoplossing.
  • Het verdrijven van negatieve emoties.
  • Het in gang zetten van een opwaartse spiraal van positieve gevoelens.

Omgaan met ziekte

De strategieën voor coping die worden toegepast om met ziekte om te gaan, verschillen meestal niet van de strategieën die mensen gebruiken om met andere problemen om te gaan. Coping met ziekte werpt wel een aantal vragen op die specifiek zijn voor ziekte. Moos en Schaefer schreven veel factoren toe aan het feit dat een ziekte vaak als crisis wordt beleeft. Ze beschrijven drie processen die het gevolg zijn van de crisis van ziekte:

1) Cognitieve beoordeling: individu beoordeelt de implicaties van de ziekte voor het eigen leven

2) Adaptieve taken: het individu verricht ziektespecifieke taken (bijv. omgaan met symptomen).

3) Vaardigheden voor coping: het individu past strategieën voor coping toe die worden omschreven als gericht op beoordeling, probleemgericht en emotiegerichte coping.

Coping via ontkenning of ontwijking

Op korte termijn lijkt ontkenning adaptief te zijn, aangezien dit de patiënt helpt met het psychisch lijden om te gaan. Op langere termijn worden actieve inspanningen voor coping meestal door ontkenning en de daaraan verwante ontwijkende strategie belemmerd. Dit gaat gepaard met een toename van het psychisch lijden op lange termijn.

Probleemgerichte coping en coping via acceptatie

Wanneer de eerste periode na het begin van de ziekte of na de diagnose voorbij is, gaan probleemgerichte coping en accepterende coping, gepaard met een positievere adaptatie. Acceptatiegerichte coping gaat gepaard met een geringere mate van psychisch lijden, probleemgerichte coping gaat gepaard met een sterk positieve stemming en emotiegerichte coping gaat gepaard met een lage stemming. Het is echter wel aannemelijk dat in situaties waarin een individu een zekere mate van controle heeft of ervaart probleemgerichte en acceptatiegerichte coping voordelen heeft. In gevallen waar controle en voorspelbaarheid klein zijn kan vermijdingsgerichte coping misschien functioneel zijn.

Lees meer...

Het meten van de kwaliteit van leven

Er zijn verschillende belangrijke redenen voorgesteld waarom het beoordelen van de kwaliteit van leven in de klinische praktijk van nut is:

  • Meetinstrument om behandelvooronderstellingen te toetsen: het is mogelijk dat patiënten er voor hun gevoel na een behandeling op achteruit gaan. Voor veel medicijnen en behandelingen worden nog veel bijwerkingen ontdekt die de kwaliteit van leven ernstig kunnen aantasten. Uit veel onderzoek blijkt dat in sommige gevallen vermijdende coping de uiteindelijke kwaliteit van leven soms verbetert.
  • Meetinstrument voor informatieverstrekking: het hoofddoel is het inzicht vergroten in de invloed van ziekte en in de factoren die aan deze invloed bijdragen. De afgeleide doelen zijn (1) artsen en andere hulpverleners informatie bieden over interventies en best practices, en (2) patiënten informeren over effecten of mogelijke bijwerkingen van de behandeling.
  • Meetinstrument om de alternatieven te evalueren: vorm van ‘klinische’ controle om vast te stellen welke interventies de ‘beste’ effecten hebben voor de patiënt.
  • Meetinstrument voor communicatiebevordering: voor het betrekken van de patiënt bij een beoordeling van de kwaliteit van leven, is het nodig dat zorgverleners onderwerpen bespreken die ander mogelijk niet aan de orde zouden komen.

Geïndividualiseerde meetinstrumenten voor kwaliteit van leven

Bij deze meetinstrumenten worden de dimensies van veel generieke en ziektespecifieke instrumenten overboord gegooid en kunnen respondenten de dimensies en problemen kiezen die voor hen relevant en waardevol zijn. Hoewel bij geïndividualiseerde beoordelingsmethoden rekening wordt gehouden met de subjectiviteit van kwaliteit van leven, zijn deze methoden tijdroven en relatief complex. Daardoor kunnen ze niet bij alle populaties worden toegepast.

Bruikbaarheid van meetinstrumenten

Bij de meeste onderzoeken wordt gebruik gemaakt van verschillende meetinstrumenten. Er is een natuurlijke grens aan het aantal vragenlijsten dat aan een patiënt kan worden opgedrongen en het is belangrijk dat onderzoekers hier rekening mee houden. Ook maken bepaalde omstandigheden het moeilijk subjectieve percepties, zoals kwaliteit van leven, te beoordelen. Als gevolg van ziekten die met een gebrekkige communicatie gepaard gaan, zijn deze patiënten uitgesloten van onderzoeken waarbij gebruik wordt gemaakt van zelfrapportage. Daardoor worden vaak indirecte meetinstrumenten toegepast. De keuze van het meetinstrument zal worden bepaald door het doel van het onderzoek, door de bruikbaarheid in de onderzoekssituatie en door de te bestuderen populatie. Hierdoor wordt het vergelijken van verschillende onderzoeken bemoeilijkt.

Cultuur

De meeste meetinstrumenten zijn in de Engelse taal ontwikkeld. Dit betekent dat deze voor gebruik in niet-Engelstalige landen dienen to worden vertaald. Bij het vertaalproces kan de betekenis van onderdelen verloren gaan. Ook wordt ervan uitgegaan dat bij het gebruik van meetinstrumenten, die hoofdzakelijk voor steekproeven van westerse populaties zijn gegeneerd, woorden en begrippen in verschillende culturen een gelijke betekenis hebben en dat domeinen een gelijkwaardig belang hebben.

Leeftijd

Bij het omwerken van vragenlijsten voor volwassenen tot een versie voor kinderen worden belangrijke aspecten van de ontwikkeling en het functioneren van kinderen en adolescenten niet erkend. Het jonge kind kan cognitieve beperkingen hebben waardoor het problemen heeft met het begrijpen van abstracte vragen. Bij veel onderzoeken wordt gebruik gemaakt van ouders die vragenlijsten invullen namen hun kinderen -> indirecte meting. Dit gaat eigenlijk tegen het principe in, aangezien ouders mogelijk andere opvatting hebben dan kinderen. Vaak komen rapportage tussen ouders en kind overeen op het gebied van lichamelijk functioneren, maar niet bij emotioneel of sociaal functioneren. Een ander nadeel van deze manier van meten is dat de normen, waarden en verwachtingen van ouders de scores kunnen vertekenen -> pygmalion effect. In de context van een kind met een aandoening, kan de overschatting of onderschatting van de probleemgebieden van een kind implicaties hebben voor het zorggedrag van de ouders.

Lees meer...

Ziekte en kwaliteit van leven

Kwaliteit van leven is het functioneren van personen op fysiek, psychisch en sociaal gebied en de subjectieve evaluatie daarvan. Het bestaat uit meerdere dimensies of domeinen. De belangrijkste zijn het lichamelijke, psychische en sociale domein. Om een beeld te krijgen van de kwaliteit van leven van personen of van groepen mensen kan men het beste vragen gaan stellen aan betrokken. Er zijn drie hoofdgroepen van meetinstrumenten:

  • Generiek: meten kwaliteit van leven in temen die voor iedereen, dus ongeacht de aan- of afwezigheid van specifieke ziekten, relevant zijn.
  • Ziektespecifiek: meten gevolgen van een specifieke ziekte, zoals pijn of stijfheid bij artrose.
  • Domeinspecifiek: omvatten één bepaald domein van kwaliteit van leven, bijv. lichamelijke beperkingen.

Zie voor voorbeelden van vragenlijsten blz. 360 en 361.

Een van de doelstelling van het vaststellen van de kwaliteit van leven is te bepalen hoeveel invloed een ziekte heef top het functioneren van het individu. Aanvankelijk leidde dit tot onderzoeken die enigszins waren gebonden aan een beoordeling van het lichamelijk functioneren. Johnston en Pollard concludeerden dat ook psychologische factoren een belangrijke rol spelen bij beperkingen, invaliditeit en handicap.

Waardoor wordt kwaliteit van leven bepaald?

Op de kwaliteit van leven zijn veel factoren van invloed:

  • Demografische factoren: bijv. leeftijd, ras, geslacht.
  • De aandoening zelf: bijv. symptomen, aan- of afwezigheid van pijn, enz.
  • De behandeling: bijv. beschikbaarheid, bijwerkingen, enz.
  • Psychosociale factoren: bijv. emoties, coping, ondersteuning, enz.

Leeftijd en kwaliteit van leven

Onderzoek bij kinderen: gemeten kwaliteit van leven was voor 15% afhankelijk van fysieke beperkingen, 26% van psychische problemen en 15% van sociale beperkingen. Belangrijk aandachtspunt was dat meer dan 47% van de kinderen zich afgewezen voelde op gepest werd. Klachten hebben vaak invloed op het zelfbeeld.

De beoordeling van kwaliteit van leven wordt bij kinderen gemaakt door de huidige leefwijze te vergelijken met de verwachtingen van het individu. Het is gebleken dat de generieke kwaliteit van leven, in vergelijking met kwaliteit van leven in relatie tot een specifieke ziekte bij kinderen minder door de gezondheidstoestand wordt beïnvloed, maar meer door sociaaleconomische factoren (dus bijv. inkomen en opleidingsniveau ouders, beroepsstatus, type huisvesting, enz.).

Een factor die de invloed van ziekte op de kwaliteit van leven mogelijk beïnvloedt, is of de aandoening op jongere leeftijd ontstaat. Een volwassene die bijvoorbeeld een herseninfarct krijgt op een moment in het leven waarop deze nog steeds actief is in het werk of als ouder, kan melding maken van effecten op anderen domeinen van de kwaliteit van leven dan oudere, gepensioneerde patiënten met een herseninfarct. Doordat de meeste maatschappijen vergrijzen, is het handhaven van de kwaliteit van leven en het bevorderen van gezond, positief en succesvol ouder worden steeds belangrijker geworden. Bij onderzoeken onder ouder mensen is gebleken dat lichamelijk functioneren, relaties met anderen en behoud van gezondheid en sociale activiteit van belang zijn.

Cultuur en kwaliteit van leven

Culture verschillen zijn van invloed op de wijze waarop de kwaliteit van leven kan worden beoordeeld. Het wordt beïnvloed door culturele normen en ervaringen over gezondheid, ziekte en gezondheidszorg, evenals door verschillende geloofssystemen (bijv. in China het evenwicht tussen yin en yang).

Aspecten van ziekte en kwaliteit van leven

Kwaliteit van leven is van subjectieve aard. De ernst van symptomen of de omvang van de invaliditeit is geen consistent voorspellende factoor. Het heeft betrekking op zaken in het leven waaraan mensen waarde hechten. In veel gevallen is ziekte wel van invloed op de kwaliteit van leven. Hardnekkige pijn in het gehele lichaam en invaliditeit blijken bijvoorbeeld meestal gepaald te gaan met een geringe kwaliteit van leven. De ernst van de ziekte is niet onvermijdelijke of consistent gerelateerd aan een geringere gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven; ziektespecifieke relaties dienen daarom te worden onderzocht.

Aspecten van de behandeling van kwaliteit van leven

De behandeling op zichzelf is ook van invloed op de kwaliteit van leven. De meeste onderzoeken naar de effecten van behandelingen op de kwaliteit van leven worden uitgevoerd om:

  • Te bepalen welke invloed de behandeling op specifieke populaties heeft
  • Te vergelijken welke van de verschillende behandelingsmogelijkheden de sterkste effecten heeft op de kwaliteit van leven.

Effecten van het doormaken van een ernstige ziekte tijdens de jeugd houden niet altijd aan tot in de volwassenheid. De veerkracht (reslilience) van kinderen is vaak groter, zeker als ze voldoende sociale steun hebben.

Psychosociale invloeden op de kwaliteit van leven

Bij lichamelijk gezonde populaties gaat de aanwezigheid van angstsymptomen of een angststoornis gepaard met een slechte kwaliteit van leven. Ook bij mensen met een lichamelijk ziekte is gebleken dat emotionele reacties van invloed zijn op de kwaliteit van leven. Pijn toont een sterk verband met depressie en is van invloed op veel aspecten van het psychosociaal functioneren. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat pijn een belemmerende factor is in het dagelijks leven. Daarom is het bij onderzoek naar pijn belangrijk niet alleen de zogenoemde ‘VAS-scores’ te gebruiken (een schaal waarop je de intensiteit van pijn kunt aangeven van licht tot ondragelijk) maar ook te kijken naar belemmeringen die pijn veroorzaakt.

Doelstellingen en kwaliteit van leven

Mogelijk zijn doelstellingen direct van invloed op de effecten op de kwaliteit van leven doordat ze de ‘betekenis’ veranderen die iemand aan de ziekte toekent. De ‘betekenis’ van ziekte wordt gedefinieerd als: ‘het inzicht van een individu in de implicaties die een ziekte heeft op het zelf, op relaties met anderen, op prioriteiten, en op toekomstige doelstellingen’. Hoe onderzoek naar persoonlijke doelstellingen en het al dan niet verwezenlijken van deze doelstellingen als gevolg van ziekte, vormt daarom mogelijk een nuttig terrein. Hierbij moet de invloed van dissonantiereductie niet worden onderschat: als blijkt dat we een bepaald doel niet kunnen bereiken maken we dit doel voor ons vaak minder belangrijk in vergelijking met andere doelen. Dit fenomeen heeft neerwaartse vergelijking. Mensen kunnen zichzelf ook gaan vergelijken met andere mensen die er slechter aan toe zijn dan zij zelf.

Lees meer...

Het minimaliseren van stress in ziekenhuisomgevingen

Een operatie ondergaan is een stressvolle gebeurtenis, ongeacht of het een kleine operatie is of een grote met een langdurige herstelperiode. Het kan zorgen voor een hoog angstniveau, wat onplezierig is voor de patiënt en kan bijdragen aan eventuele complicaties.

Voor het toepassen van het hierboven stressmanagement is vaak geen tijd, bij ziekenhuisopnames. Daarom worden er andere methoden toegepast om het stressniveau laag te houden.

Bij veel onderzoeken is aangetoond dat iemand minder angstig is wanneer hij ‘enige mate van controle’ heeft. In het ziekenhuis wordt het ‘geven van controle’ geïnterpreteerd als ‘mensen voortdurend informeren over wat er met hen gebeurt’. Als patiënten weten wat ze kunnen verwachten, begrijpen ze hun ervaringen beter en bezorgen deze ervaringen hun minder angst. Uit een meta-analyse blijkt dat een interventie het beste kan bestaan uit het geven van:

- Procedurele informatie: aan patiënten vertellen over de gebeurtenissen die voor en na de operatie zullen plaatsvinden.

- Sensorische informatie: aan patiënten vertellen wat ze zullen voelen voor en na de operatie.

Niet alleen het type interventie is belangrijk, het is ook van belang dat deze wordt afgestemd op de eigenschappen van de patiënt voor wie de interventie is bestemd.

Ontwijkende coping: een stijl van coping waarbij sprake is van emotionele regulering door confrontatie met een stressvolle situatie te vermijden. Dit is analoog aan emotiegerichte coping.

Probleemgerichte coping: een stijl van coping die onder meer bestaat uit actieve planning en actief omgaan met mogelijke bronnen van stress.

Mensen die meestal gebruikmaken van strategieën voor probleemgerichte coping hebben baat bij informatie die hen helpt de ingreep te begrijpen en hun ervaring actief te interpreteren in relatie tot de informatie die hun is verstrekt. Mensen die meestal gebruikmaken van strategieën voor ontwijkende, emotiegerichte coping hebben er het meeste baat bij als hun niet wordt verteld wat ze kunnen verwachten en mogelijk als ze worden geholpen strategieën te ontwikkelen waardoor ze van de situatie worden afgeleid.

Mensen met een gering angstniveau hebben het meeste baat bij procedurele informatie, terwijl patiënten met een hoog angstniveau het meeste baat hebben bij een ongestructureerde bespreking.

Mensen met een enigszins verhoogd angstniveau zullen het meeste baat hebben bij het toepassen van ontspanningstechnieken, doordat ze de vaardigheden makkelijker kunnen toepassen dan patiënten met een hoog angstniveau (die als gevolg van hun angst de technieken niet goed kunnen aanleren en uitvoeren).

Colonscopie: een kleine chirurgische ingreep waarbij een klein stukje van de wand van de dikke darm wordt weggesneden. Dit kan vervolgens op de aanwezigheid van tumorcellen worden onderzocht.

Endoscopie: het gebruik van een dunne, verlichte buis (endoscoop) om de binnenkant van het lichaam te onderzoeken.

Beenmergbiopsie: meestal uitgevoerd onder plaatselijke verdoving door een kleine insnijding in de huid te maken. Daarna wordt een biopsienaald door het bod gedrukt en wordt een monster beenmerg uit het centrum van het bot gehaald. Beenmerg bevat plaatjes, fagocyten en lymfocyten.

Placebo-interventie: een interventie die is opgezet als nabootsing van een psychologische interventie maar waarvan niet wordt aangenomen dat deze een specifieke therapie voor de aandoening in kwestie vormt.

Een combinatie van interventies met inbegrip van voorlichting en het aanleren van strategieën voor coping (zoals ontspanningsoefeningen en positieve zelfspraak) lijkt de optimale interventie te vormen.

Lees meer...

Mensen met trauma helpen omgaan

Posttraumatische stressstoornis

Dissociatiestoornis: afstand nemen van de wereld en anderen om je heen. Getraumatiseerde mensen nemen gebeurtenissen niet meer waar en hebben het gevoel buiten zichzelf te staan. Dit kan extreme vormen aannemen, waarbij een persoon niet meer beweest: catatonie, waarbij mensen geen gevoel meer hebben voor zichzelf en tijd.

Posttraumatische stressstoornis: een stoornis die een reactie op een traumatische gebeurtenis vormt. De belangrijkste elementen zijn ongewenste repetitieve herinneringen aan de gebeurtenis, vaak in de vorm van flashbacks, pogingen tot ontwijking van dergelijke herinneringen en een algeheel verhoogd niveau van arousal (meestal is er een permanent verhoogd cortisolniveau).

Volgens de APA krijgen alleen mensen deze diagnose die een gebeurtenis hebben beleefd of getuige zijn geweest van een gebeurtenis waarbij sprake was van feitelijk overlijden of dreigend overlijden of van ernstige verwonding of van een bedreiging van de lichamelijke integriteit van zichzelf of anderen.

Hulpverleners zijn vaak getuige van andere mensen in tijden van dreiging van overlijden of feitelijk overlijden. De prevalentie van PTSS is onder ambulancepersoneel erg hoog.

Psychologische debriefing: een procedure waarbij mensen die een bepaald trauma hebben doorgemaakt dit trauma op gestructureerde wijze met een therapeut bespreken. Op deze manier wil men proberen het ontstaan van PTSS na een trauma te voorkomen. Door debriefing kan de integratie van herinneringen vanaf het begin in het algehele geheugen worden bevorderd en kan worden voorkomen dat deze geïsoleerd raken en tot emotionele verontrusting leiden.

Uit een meta-analyse blijkt dat het effect van debriefing twijfelachtig is. Het zou geen significante meerwaarde hebben ten opzichte van natuurlijk herstel. Soms werd er zelfs een tweemaal zo groot risico op PTSS gevonden. Mensen worden erop geattendeerd dat ze iets heel ergs hebben meegemaakt en daar misschien ziek van moeten worden.

Het behandelen van PTSS kan onder andere gebeuren door blootstellingstherapie (o.a. EMDR).

Blootstellingstherapie (via desensitisatie): een vorm van therapie waarbij de betrokkene aan traumatische herinneringen wordt blootgesteld, op basis van de theoretische aanname dat langdurige blootstelling zal leiden tot een geleidelijke afname van het angstniveau dat met dergelijke herinneringen gepaard gaat. De patiënt wordt minder gevoelig gemaakt (gedesensitiseerd) voor de herinnering aan het trauma.

De reselectedring van herinneringen via deze procedure bestaat uit het gedetailleerd beschrijven van de ervaring, waarbij de nadruk ligt op wat er is gebeurd, op de gedachten en emoties die op dat moment zijn beleefd en op de herinneringen die door de gebeurtenis werden opgeroepen.

Bij een aantal onderzoeken is gebleken dat therapie op basis van blootstelling beter is dan geen behandeling en ook beter dan interventies zoals ondersteunende counseling en ontspanningstherapie zonder blootstelling.

EMDR (eye movement desensitisation and reprocessing): een vorm van therapie voor PTSS via blootstelling aan traumatische herinneringen terwijl de ogen heen en weer worden bewogen. Het is niet duidelijk hoe dit werkt. Volgens de populairste theorie ontstaat een hersenactiviteit die lijkt op de remslaap wanneer de ogen heen en weer bewegen. Over de werking van EMDR bestaat geen goede verklaring.

Bij de interventie worden herinneringen aan een trauma in de vorm van visuele beelden teruggehaald. Daarna wordt de patiënt gevraagd deze beelden te koppelen aan een negatieve cognitie die aan de herinnering is gerelateerd, maar die in de tegenwoordige tijd wordt geformuleerd. De patiënt moet de vinger van de therapeut volgen die zich steeds sneller door het gezichtsveld van de patiënt beweegt.

Uit een meta-analyse bleek dat EMDR van groter nut was dan geen behandeling of dan niet-specifieke behandeling, maar dat de resultaten van cognitieve gedragstherapie en blootstelling van meer nut waren dan EMDR.

Lees meer...

Werken met individuen

Stresstheorie een kort overzicht

Stressmanagementtraining: een generieke term voor interventies die zijn bedoeld om deelnemers te leren hoe ze met stress moeten omgaan. Stress wordt beschouwd als een negatieve emotionele en fysiologische toestand als gevolg van onze cognitieve reacties op gebeurtenissen in onze omgeving. Dat wil zeggen dat stress kan worden beschouwd als een proces in plaats van als een effect.

Beck gaat er in zijn theorie m.b.t. stress vanuit dat onze stemming wordt bepaald door onze cognitieve reactie op gebeurtenissen en niet door de gebeurtenissen zelf. Negatieve emoties en gevoelens van verontrusting zijn een gevolg van ‘foutieve’ of ‘irrationele’ gedachten. Volgens Beck zijn er gedachten die negatieve emoties automatisch in negatieve aannamen omzet.

Beck onderscheidt twee niveaus van cognitie. Ten eerste oppervlaktecognities, cognities waarvan we ons bewust zijn. Ten tweede, cognitieve schema’s. Cognitieve schema’s: reeks onbewuste aannamen over de wereld en onszelf, die vorm geven aan bewustere cognitieve reacties op gebeurtenissen die ons negatief beïnvloeden. Deze schema’s zijn van invloed op onze oppervlaktecognities, die vervolgens bepalend zijn voor onze emoties, ons gedrag en voor de mate van fysiologisch arousal.

Beck noemde een aantal categorieën die leiden tot negatieve emoties:

- Catastrofaal denken: een gebeurtenis als volledig negatief beschouwen en als mogelijk rampzalig.

- Overmatige generalisering: het trekken van een algemene (negatieve) conclusie op basis van één enkel incident.

- Arbitraire inferentie: het trekken van een conclusie zonder voldoende bewijs om deze te ondersteunen.

- Selectieve abstractie: het zich concentreren op een detail dat uit de context wordt gerukt.

Figuur 12.1 Een vereenvoudigde representatie van het gebeurtenis-stress-proces dat werd opgesteld door Beck en andere cognitieve therapeuten

Gedragsmatige reactie

Externe gebeurtenis Cognitieve Fysiologische reactie

(trigger) reactie

Emotionele reactie

Sommige mensen beweren dat stress ook het gevolg van omstandigheden in de omgeving kunnen zijn en niet uitsluitend en alleen van de individuele interpretatie van situaties. De cognitief-behavioristische therapeuten geven als reactie hierop dat mensen verschillend reageren op een zelfde stressvolle situaties. Deze twee benaderingen roepen de vraag op in hoeverre je interventies moet richten op het veranderen van de bronnen van stress of in hoeverre in het veranderen van de reacties van mensen op een potentieel stressvolle omgeving.

Stressmanagementtraining

De meeste interventies zijn niet gericht op het voorkomen van stress, maar om de gevolgen na het ontstaan van stress te verminderen. Onder andere door ontspanningsoefeningen of het veranderen van cognitieve reacties op gebeurtenissen. Hier kan in stressmanagementtraining kan onder andere aandacht aan besteed worden, maar ook aan cognitieve herstructurering.

Cognitieve herstructurering: een heroverweging van automatische negatieve of catastrofale gedachten, zodat deze beter met de werkelijkheid in overeenstemming worden gebracht.

Omdat de oorzaken van stress verschillen in individuele gevallen is het moeilijk een algemene strategie te bedenken die gericht is op het veranderen van de oorzaken van stress. Egan heeft dit geprobeerd en een model van probleemgerichte counseling opgesteld, met daarin 3 fases:

  1. Probleemexploratie en probleemverheldering. Wat zijn de oorzaken van stress? In deze fase gaat het om het identificeren van de problemen waarmee iemand geconfronteerd worden die mogelijk aan de stress bijdragen. Het doel is precies en in detail te verklaren met welke problemen de betrokkene te maken heeft: alleen dan kunnen de juiste strategieën voor probleemoplossing worden toegepast. De therapeut moet directe vragen stellen en het gesprek sturen m.b.v. aanwijzingen. Verder kan hij stiltes laten vallen en empathische feedback geven.
  2. Doelen vaststellen. Welke aanjagers van stress (triggers) wil de betrokkene veranderen?
  3. Het handelen faciliteren. Hoe gaan ze te werk bij het veranderen van de oorzaken van stress? In deze fase worden plannen gemaakt van manieren waarop de vastgestelde doelstelling verwezenlijkt kunnen worden. Meestal krijgt iemand vertrouwen in zijn vermogen om het uit te voeren, wanneer iemand zicht heeft op de al aanwezige persoonlijke reserves.

Ontspanningstraining

Een effectieve toepassing van ontspanningstechnieken leidt tot een toename van de feitelijke en vermeende controle over de stressreactie en levert lichamelijke voordelen op. Het is ook mogelijk dat kalme en constructieve gedachten door ontspanning toegankelijker worden. Ontspanning kan het best via drie fasen geleerd worden:

  1. het aanleren van elementaire ontspanningsvaardigheden. Het goed aanleren van ontspanningsoefeningen is erg belangrijk. Ze moeten op den duur relatief automatisch worden zodat ze effectief in een ‘praktische’ context kunnen worden toegepast. De meeste technieken zijn gericht op de ontspanning van de diep gelegen spieren.
  2. het registreren van spanning in het dagelijks leven.
  3. het gebruiken van ontspanning in tijden van stress. In deze fase bestaat ontspanning eruit dat de spanning tot een draaglijk niveau wordt gereduceerd terwijl iemand zich met dagelijkse activiteiten bezighoudt.

Cognitieve interventies

Voor het veranderen van cognities worden vaak twee strategieën toegepast. De makkelijkste, de zogenoemde zelfinstructietraining (Meichenbaum), is gericht op oppervlaktecognities. Bij deze techniek wordt de stroom stressvolle gedachten onderbroken en vervangen door tevoren gerepeteerde stressreducerende gedachten of gedachten voor het omgaan met stress, de zogenoemde ‘zelfspraak’. Zelfspraak: tegen zichzelf spreken (intern). Kan negatief zijn en daardoor aan stress bijdragen. Therapeutisch wordt individuen geleerd zelfspraak op zodanige wijze te gebruiken dat ze kalm blijven.

Een complexere interventie, cognitieve herstructurering, bestaat uit het identificeren van stressvolle gedachten en vervolgens worden vraagtekens bij deze gedachten gezet. Bij deze techniek wordt het individu gevraagd deze gedachten als veronderstellingen te beschouwen en niet als feiten, zodat de juistheid van de gedachten onbevooroordeeld kan worden onderzocht. Dit kan d.m.v. RET (rationeel emotieve therapie), waarbij ervan wordt uitgegaan dat niet de problemen zelf ons leven moeilijk maken, maar de wijze waarop we tegen die problemen aankijken.

Gedragsmatige interventies

Het doel van gedragsverandering is het individu te helpen zodanig met stress om te gaan dat hij maximaal effectief met de oorzaak kan omgaan, zodat minimale stress ontstaat.

Stressinoculatietraining (ontwikkeld door Meichenbaum)

Stressinoculatietraining: een vorm van stressreducerende interventie waarbij deelnemers wordt geleerd stress te beheersen door te oefenen alvorens een stressvolle situatie in te stappen. Deelnemers leren zich te ontspannen en kalmerende zelfspraak te gebruiken. Volgens Meichenbaum is het goed om situaties van te voren te oefenen, voordat een gebeurtenis in het echt plaatsvindt.

Lees meer...

Preventie van stress

Het aanleren van strategieën voor stressmanagement

Een belangrijke benadering om stress van grote delen van het algemene publiek te verlichten gebeurt m.b.v. strategieën voor het verminderen van stress bij meer ‘specifieke groepen’. De belangrijkste van deze groepen bestaat uit werknemers.

Stressmanagement op het niveau van organisaties

De Nederlandse overheid heeft bepaald dat werkgevers een wettelijke verplichting hebben om het emotionele en lichamelijke welzijn van hun werknemers te beschermen, dit is vastgelegd in de Arbowet.

Werkdruk blijkt minder belastend te zijn als men de mogelijkheid heeft het werk zelf te regelen. Als hoge werkdruk gepaard gaat met veel autonomie kan je spreken van uitdagend werk.

Vooral bij de ‘contactberoepen’, mensen die met mensen werken, komt werkgerelateerde stress veel voor.

Het identificeren van de oorzaken van stress in organisaties is complexer dat het geven van cursussen voor stressmanagement en heeft mogelijk ingrijpender gevolgen voor een organisatie. Stressoren op het werk kunnen vele oorzaken hebben, waarbij het belangrijk is te onthouden dat werkbelasting nog niet hetzelfde is als stress. Voorbeelden van stressoren: slechte collegiale sfeer, pesten, elkaar niet helpen, veel onderlinge concurrentie, geen zicht hebben op de planning, monotoon werk, slechte fysieke omstandigheden enz.

Veel oorzaken van werkstress zijn gerelateerd aan de bedrijfsvoering, organisatiecultuur en integriteit. Dat is misschien wel een van de oorzaken dat werkstress lastig op te lossen is. Het handelen van mensen in een keten wordt niet alleen door eigen beslissingen, de doelstellingen van de organisatie of het afwerken van een checklist bepaald. De organisatiecultuur is voor een deel verantwoordelijk voor wat men als waarheid en werkelijkheid ziet en wat men daadwerkelijk doet.

Keten: werk waarbij verschillende mensen (of afdelingen) betrokken zijn die, als het goed is, op elkaar afgestemd zijn en waarvan de handelingen elkaar opvolgen zoals schakels van een ketting.

Organisatiecultuur: een bepaalde manier van denken, doen en voelen die door medewerkers wordt doorgegeven aan nieuwe mensen als de ‘juiste’ manier.

De functie van de organisatiecultuur is het bieden van houvast bij veranderingen en het geven van zekerheid bij complexe problemen van externe aanpassing zoals het samenwerken tussen mensen en organisaties.

In veel organisaties verdwijnen fouten en problemen onder de tafel om de sfeer niet te verpesten. In sommige werksituaties kan dit leiden tot de zogenoemde ‘foutenculturen’, wat intern gerichte culturen zijn en sterke resultaatgerichte culturen met grote machtsverschillen. Machtsverschillen veroorzaken soms wantrouwen en angst in organisaties.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen