Menu

Microbiële cycli der elementen

De koolstofcyclus (Brock 24.1 en 24.2)

Het grootste van het koolstof op aarde is opgesloten in inerte kalksteenlagen en sedimenten .

Flux van koolstof in en uit deze reservoirs is verwaarloosbaar klein. Dynamische reservoirs zijn humus (dood organisch materiaal), oceanen (opgeloste organische verbindingen en CO2), fossiele brandstofreserves, levende organismen op aarde (met name planten) en atmosferisch CO2 (figuur 1).

Atmosferisch CO2 is zeer dynamisch door verbranding fossiele brandstoffen, fotosynthese, ademhaling, landgebruik en gas-uitwisseling aan het zee-oppervlakte.

Figuur 1: Koolstofcyclus op globale schaal. (Figure 24-1 Brock Biology of Microorganisms 13/e) Micro-organismen spelen een belangrijke rol in de koolstofcyclus (figuur 2). Een kort overzicht:

Oxygene fotolithoautotrofen en aerobe chemolithotrofen zetten CO2 om in organische verbindingen (in figuur 2 afgekort als (CH2O)n). Op het land zijn planten de dominante fototrofe organismen, in de zee zijn dit micro-organismen.

Aerobe chemo-organoheterotrofen zetten via ademhalingsprocessen de organische verbindingen om in CO2.

Anaerobe fotolithoautotrofen, chemolithotrofen, acetogenen en methanogenen zetten CO2 in anoxygene milieus om in organische verbindingen (CH2O)n. Acetogenen produceren het organische molecuul acetaat, methanogenen produceren methaan.

Anaerobe chemo-organoheterotrofen zetten via fermentatieprocessen en anaerobe ademhaling organische verbindingen om in CO2.

Methaan wordt door methanotrofen aeroob omgezet in CO2. De methanogenen worden hieronder in meer detail besproken.

De koolstofcyclus: aerobe methanotrofie (Brock 14.15)

Methanotrofen, niet te verwarren met methanogenen, oxideren methaan (CH4) tot CO2 in aerobe mileus. Dit gebeurt in de volgende lineaire oxidatieroute: CH4 → CH3OH → HCHO → HCOOH → CO2 (figuur 3). Methanotrofen zijn te herkennen aan hun grote celmembraan met vele instulpingen die nodig zijn om alle enzymen in te plaatsen die nodig zijn voor de CH4-oxidatie. De eerste stap in de oxidatie wordt gekatalyseerd door methaan mono-oxygenase (MMO), het zorgt voor inbouwen van zuurstof in CH4. Het NADH benodigd voor deze oxidatiestap komt voort uit een latere stap in de pathway (figuur 3). ATP wordt gegenereerd via een proton motive force.

Figuur 3: Elektronentransportketen in methanotrofen. (Figure 14-31 Brock Biology of Microorganisms 13/e)

Figuur 4: Assimilatie via de ribulosemonofosfaat pathway. (Figure 14-33 Brock Biology of Microorganisms 13/e)

Het intermediair HCHO (formaldehyde) wordt door methanotrofen gebruikt voor assilimatoire processen met behulp van de ribulosemonofosfaat pathway (figuur 4). De netto reactie van deze route is: 3 HCHO + ATP → glyceraldehyde-3-fosfaat. Er hoeft per 3 HCHO (dus per 3 CO2) slechts 1 ATP geïnvesteerd te worden, terwijl dit bij de Calvincyclus 18 ATP per 6 CO2 zijn. Een ander voordeel is dat er geen reducing power nodig is (in de vorm van NADH) omdat HCOH zich in dezelfde oxidatietoestand bevindt als glyceraldehyde-3-fosfaat, wat voor biosynthese gebruikt kan worden.

De algemene reacties van nitrificatie en methanotrofie zijn respectievelijk NH3 + O2 + 2 e- + 2 H+

→ NH2OH + H2O (gekatalyseerd door AMO) en CH4 O2 + 2 e- + 2 H+ → CH3OH + H2O (gekatalyseerd door MMO) en vertonen dus een aantal overeenkomsten.

Methanotrofen vormen door de omzetting van CH4 in CO2 een belangrijke link voor het sluiten van de koolstofcylcus.

De koolstofcyclus: anaerobe methanotrofie en de koppeling met de stikstofcyclus

Het MMO in aerobe methanotrofen gebruikt O2 voor de productie van CH3OH uit CH4, zuurstof is dus essentieel voor methanotrofe groei. Er zijn echter ook anearobe methanotrofen, die methaanoxidatie koppelen aan denitrificatie (figuur 5). De enzymen nir en nod zetten NO2 achtereenvolgens om in

NO en in N2 + O2. Het gevormde O2 wordt gebruikt voor de oxidatie van CH4 (figuur 6).

De stikstofcyclus (Brock 24.3)

Gesteentelagen en zouten vormen het grootste stikstofreservoir, maar deze bron van stikstof is niet beschikbaar voor biologische processen. De op een na grootste stikstofbron is atmosferisch N2, een zeer inert gas door zijn driedubbele binding (verbreken van de N≡N-binding kost 945 kJ/mol). De energie uit bliksem is echter groot genoeg om zo’n 107 ton N per jaar chemisch te fixeren.

Microorganismen spelen een belangrijke rol in de stikstofcyclus (figuur 7). Een kort overzicht:

Biologische N2-fixeerders zetten N2 om in NH3.

Organisch NH2 (uit eiwitten) kan via ammonificatie omgezet worden in NH3. Ammonificatie is een belangrijk onderdeel van het rottingsproces. NO3

en NO2

kunnen ook direct via

dissimilatieve reductie van nitraat naar ammonia” (DRNA) worden omgezet in NH3.

Nitroso- en nitrobacteriën zetten respectievelijk NH3 om in NO2

- en NO2

- om in NO3

(nitrificatie). Nitrificatie is nadelig in landbouw, omdat NO3

- en NO2

- gemakkelijk wegwassen. Bemesting met NH3 of nitrificatieremmers (N-serve) hebben de landbouw efficiënter gemaakt.

Denitrificeerders reduceren NO2

- anaeroob om tot NO, N2O en N2. N2O kan met ozon reageren, waardoor de ozonlaag aangetast wordt, het hierbij ontstane NO2

- kan bijdragen aan vorming van zure regen. In afvalwaterzuivering is de denitrificatie voordelig, omdat het algengroei remt door verwijderen van gefixeerd stikstof.

Anammox bacteriën zetten NO2

- + NH3 om in N2 in anaerobe milieus.

Figuur 7: Stikstofcyclus op microbiële schaal. (Figure 24-7 Brock Biology of Microorganisms 13/e)

De stikstofcyclus: biologische N2-fixeerders (Brock 13.14 en 25.3)

Stikstoffixatie kost, door de driedubbele binding van N2, zeer veel energie, maar als alleen bliksem kon zorgen voor stikstoffixatie was leven op aarde zeer beperkt geweest. Er zijn echter ook een klein aantal stikstoffixerende bacteriën, die onder aerobe of anerobe omstandgheden N2 kunnen omzetten in NH3. Er kan hiervoor een investering van 16-24 ATP benodigd zijn. N2-fixerende bacteriën bevatten het enzym nitrogenase, wat deze reactie katalyseert: N2 + 8 H+ + 8 e- + 16-24 ATP → 2 NH3 + H2.

Hoewel sommige N2-fixeerders vrij-levend zijn, leven andere in symbiose met planten (bijvoorbeeld

Rhizobium in wortelknollen). De plant levert hierbij reducerend vermogen en de bacterie levert gefixeerd stikstof direct aan de plant (figuur 8). Samen fixeren vrije en symbiotische N2-fixeerders zo’n 18∙107 ton N per jaar.

Nitrogenase-activiteit is zeer gevoelig voor O2. N2-fixeerders die in symbiose leven met planten worden tegen O2 beschermd door de wortelknolletjes, maar er zijn ook vrije N2-fixeerders die in aerobe omstandigheden kunnen leven. Deze bacteriën hebben meestal een versnelde ademhaling, waardoor

O2 weggevangen wordt, voordat het bij het nitrogenase kan komen. Een andere preventieve maatregel is het vormen van heterocysten door cyanobacteriën (een voorbeeld van specialisatie en heterogentiteit). Een gedeelte van de bacteriën vormt hierbij cellen die gespecialiseerd zijn in consumptie van O2 en een gedeelte vormt cellen die N2 kunnen fixeren en een verlaagde expressie hebben van fotosynthese-eiwitten. Deze laatste groep cellen worden heterocysten genoemd.

De stikstofcyclus: anammox (Brock 13.11)

De nitrificeerders (nitro- en nitrosobacteriën) die in in het onderdeel ‘Diversiteit in ademhalingsprocessen’ werden besproken, oxideerden NH4 + en NO2 - tot N2 met zuurstof als elektronacceptor. Deze oxidaties kunnen echter ook anaeroob plaatsvinden via anaerobe ammonium oxidatie (anammox). De netto-reactie is: NH4 + + NO2 - → N2 + H2O (ΔG0’ = -358 kJ/mol). Bacteriën die de annamox-reactie uitvoeren groeien langzaam en vormen vlokken die naar de bodem zinken in fermentors (sedimentatie, met celretentie als gevolg). Hoewel zeer ongewoon voor bacteriën, bevatten annamox-bacteriën organellen genaamd anammoxosomen (figuur 9). Het membraan van het anammoxosoom bevat ladderanen, een bijzonder type lipiden die anders zijn dan die in het celmembraan. Het anammoxosoom is zeer groot; het neemt ongeveer 50% van het celvolume in.

Figuur 9: Hypothetische elektronentransportketen in het annamoxosoom. (Figure 13-28 Brock

Biology of Microorganisms 13/e)

In het anammoxosoom wordt NO2 door nitriet reductase (NiR) omgezet in NO, wat vervolgens reageert met NH4 +, waarbij hydrazine (N2H4) ontstaat (gekatalyseerd door hydrazine hydrolase). Bij de omzetting van N2H4 door hydrazine dehydrogenase ontstaan N2 en elektronen, die door de elektronentransportketen kunnen gaan en een pmf in werking kunnen zetten (figuur 9). De pathway is met behulp van 14N- en 15N-labeling geverifieerd. Ammonox is verantwoordelijk voor ~40% van het atmosferische stikstof.

De stikstofcyclus: ammoniumverwijdering (Brock 13.11)

Eutrofiëring ontstaat door hoge NH3-concentraties in water door uitspoeling van kunstmest en leidt tot zeer grote algengroei. In conventionele ammoniumverwijdering worden nitrificatie en denitrificatie gecombineerd om het opgeloste NH3 om te zetten in N2 (figuur 10A). Er is hier echter veel O2 voor nodig en het broeikasgas N2O kan in grote hoeveelheden als bijproduct gevormd worden.

Bovendien moet een organische koolstofbron (afgekort als COD), zoals methanol, worden toegevoegd.

Wanneer

annamox gebruikt wordt voor NH3-verwijdering is dit niet nodig, want het is een autotroof proces (figuur 10B). Bovendien is er minder O2 nodig, ontstaat er bijna geen N2O, is de omzettingssnelheid hoog en de groeisnelheid (slibvorming) laag.

De zwavelcyclus (Brock 24.4)

Belangrijke zwavelreservoirs zijn mineralen en gesteenten (pyriet, gips, elementair zwavel, etc.) en sulfaat opgelost in zeewater. In de natuur komt zwavel voornamelijk voor als sulfide (HS-, oxidatietoestand -2), elementair zwavel (S0, oxidatietoestand 0) en sulfaat (SO4 2-, oxidatietoestand +6). een aantal processen in de zwavelcyclus (figuur 11) zijn als volgt:

Sulfaatreduceerders zetten SO4

2- om in H2S, dit kan aeroob en anaeroob gebeuren, maar kost veel ATP. Sulfaatreductie vindt alleen plaats met organische elektrondonoren of H2, een afbraakproduct van organische moleculen. In water wordt sulfaatreductie beperkt door hoeveelheid aanwezig koolstof. In de waddenzee zorgen anaerobe sulfaatreducerende bacteriën voor de productie van zwarte lagen FeS op de bodem. De groene laag op de waddenzeebodem is afkomstig van fototrofe bacteriën.

Sulfaatassimilatie (assimilatoire sulfaatreductie) wordt uitgevoerd door een groot aantal aerobe en anaerobe micro-organismen. Het is een energetisch duur proces.

Ontzwaveling (desulfurylation) van organische verbindingen is een veel voorkomde omzetting in de natuur. Voorbeeld: D-cysteine + H2O → sulfide + NH3 + pyruvaat.

Chemolithoautotrofe sulfide- & zwaveloxidatie kan plaatsvinden via drie pathways, de soxpathway en twee pathways met SO2

2- als intermediair. Bij chemolithoautotrofe groei op anorganische zwavelverbindingen is reverse electron transport nodig. Behalve O2 kunnen ook

Fe3+ of NO3

- als elektronacceptors gebruikt worden.

De zwavelcyclus: assimilatoire sulfaatreductie (Brock 14.8)

De dissimilatoire sulfaatreductie was al besproken in het onderdeel ‘Diversiteit in ademhalingsprocessen’.

Sulfaat wordt echter ook gebruikt voor productie van organische zwavelverbindingen (figuur 11). In totaal moeten 3 ATP-equivalenten geïnvesteerd worden, waarbij SO4 2- wordt omgezet in de energierijke verbinding PAPS (phosphoadenosine-5’-phosphosulfaat). Bovendien wordt NADPH geïnvesteerd, wat het een energetisch duur proces maakt.

De zwavelcyclus: symbiotische sulfide-oxiderende bacteriën

Uit onderzeese hydrothermale bronnen (‘black smokers’) komt veel S2- en CO2 vrij. in de buurt van deze black smokers leven sulfide-oxiderende in symbiose met kokerworden (tube worms). De chemolithoautotrofe sulfide-oxiderende bacteriën leven in hoge populatiedichtheden in de kieuwen van de kokerwormen. De kokerworm leeft op de bacteriën, maar de bacteriën krijgen op hun plaats bescherming tegen hoge temperaturen en ze worden verankerd in de buurt van de black smokers, ze zouden anders met de stroming meedrijven naar gebieden met minder S2-.

De zwavelcyclus: de Gaia-hypothese

De Gaia-hypothese stelt dat het leven zijn eigen ideale levensomstandigheden creëert door zijn omgeving te beïnvloeden. Een voorbeeld zijn marine microbes die CO2 en lichtenergie gebruiken voor groei. Wanneer ze behoefte hebben aan Fe en PO4 2- (verbindingen die in het water terecht komen door erosie op het land, veroorzaakt door regen) splitsen ze de verbinding DMSP (in hoge concentraties in de cel aanwezig als tegendruk voor de osmotische druk van zeewater) in dimethylsulfaat (DMS) en methaanthiol. Het DMS is vluchtig en kan worden omgezet in H2SO4.

Deze omzetting heeft de vorming van wolken met een grote hoeveelheid waterdruppels tot gevolg, die zorgen voor meer regenval op het land. Meer regenval leidt tot meer erosie en dus tot hogere Fe en

PO4 2—concentraties in het water, waardoor de bacterie meer nutriënten tot zijn beschikking heeft.

De ijzercyclus (Brock 24.5 en 14.2) In de natuur komt ijzer vooral voor als Fe2+ en Fe3+. Elementair ijzer (Fe0) is vooral product van menselijke handelingen (smelten van ijzererts, figuur 12). Op het land bestaan weinig ijzergelimiteerde systemen. Er zijn grofweg twee microbiële routes waarbij ijzer gebruikt wordt (figuur 12):

Oxidatie van Fe2+ tot Fe3+, deze oxidatie is besproken in het onderdeel ‘Diversiteit in ademhalingsprocessen’. De oxidatie vindt alleen plaats met O2 als elektronacceptor en vindt voornamelijk plaats op grensgebieden tussen aerobe en anaerobe milieus en bij zure pH (vaak in biofilms). Oxidatie heeft vaak vorming van Fe(OH)3 en H+ tot gevolg, wat leidt tot verzuring van het milieu. Behalve Fe2+ kan ook pyriet (FeS2) geoxideerd worden.

Reductie van Fe3+ tot Fe2+, Fe3+ wordt als elektronacceptor gebruikt in dit uitsluitend anaerobe ademhalingsproces. Als elektronendonor kunnen zowel organische als anorganische verbindingen gebruikt worden. ATP wordt in deze route geproduceerd via een pmf. Een voorbeeld is de reactie door Geobacter metallireducens: acetaat- + 8 Fe3+ + 4 H2O → 2 HCO3

+ 8 Fe2+ + 9 H+. Deze bacterie kan echter ook lithiotroof groeien met H2 als donor.

De ijzercyclus: pyrietoxidatie en uitloging (Brock 24.5 en 24.7)

Pyriet (FeS2) is een van de grootste bronnen van ijzer op aarde. Wanneer FeS2 aan het oppervlak komt, bijvoorbeeld op steenkoolwinningsgebieden, treed een langzame abiotische reactie met O2 op (de ‘initiator reaction’, figuur 13). Deze initiator-reactie leidt tevens tot de oxidatie van HS- tot SO4 2- en tot verzuring van het milieu. Micro-organismen kunnen het gevormde Fe2+ oxideren tot Fe3+ in

aanwezigheid van zuurstof. Het gevormde Fe3+ kan weer reageren met het FeS2, volgens de reactie:

FeS2 + 14 Fe3+ + 8 H2O → 15 Fe2+ + 2 SO4 2- + 16 H+. Opnieuw wordt dus Fe2+ gevormd, wat weer door de micro-organismen geoxideerd kan worden: er ontstaat een ‘propagation cycle’. Er zijn organismen bekend die direct contact maken met de pyrietkristallen en organismen die in het mijnwater kunnen leven zonder direct in contact te staan met het pyriet.

De spontane oxidatie van FeS2 en andere sulfidemineralen (zoals CuS en CuFeS2) leidt dus tot verzuring van het mijnwater bij de steenkoolwinningsgebieden (soms pH < 1). Dit zure mijnwater kan in contact komen met rivieren en meren, wat milieuproblemen tot gevolg heeft. De reacties kunnen echter ook voordelig zijn. Ertsen worden vaak via uitloging (‘leaching’) door ijzerbacteriën geconcentreerd, waardoor de winning van het metaal efficiënter wordt.

Lees meer...

Het kortetermijngeheugen en de frontale kwab

Schade aan de frontale kwab veroorzaakt beperkingen in het kortetermijngeheugen bij taken waarin subjecten de tijdelijke locatie van een object moesten onthouden. Daarnaast vertonen patiënten waarbij de frontale kwab (unilateraal) verwijderd is een beperking in het matchen van eerder en later getoonde items van eenzelfde paar.

Lees meer...

Het kortetermijngeheugen en de temporale kwab

Warrington en collega’s beschrijven een patiënt K.F. met een linker posterieure temporale laesie. Deze laesie resulteerde in een totaal onvermogen om verbale stimuli te herhalen zoals getallen, letters, woorden en zinnen. Terwijl het terugroepen van langetermijn geassocieerde woordparen of korte verhalen nagenoeg normaal was. Daarnaast vonden Warrington en collega’s ook dat sommige patiënten niet in staat waren getallen of letters, die zij visueel gezien hadden, te onthouden. Echter, zij waren wel in staat deze getallen of letters te onthouden wanneer deze auditief gepresenteerd werden. Tot slot, presenteren Warrington en Weiskrantz enkele gevallen van specifieke beperkingen in het kortetermijngeheugen bij patiënten met laesies op het verbindingspunt van de pariëtale, temporale en occipitale cortex.

Lees meer...

Het cerebellum

De motorische gebieden van de cortex ontvangt ook projecties door de thalamus van het cerebellum. Het cerebellum speelt een belangrijke rol bij klassieke conditionering.

Neurale substraten van het emotionele geheugen

Het neuraal substraat dat hier centraal staat is de amygdala. De amygdala speelt een belangrijke rol bij herinneringen aan emotioneel geladen gebeurtenissen.

Neurale substraten van het kortetermijngeheugen

Het kortetermijngeheugen wordt ook wel het werkgeheugen genoemd. Dit geheugen wordt gebruikt bij het onthouden van cognitieve informatie voor een korte periode, denk hierbij aan het onthouden van getallen, woorden, namen of andere onderwerpen.

Lees meer...

Diffuse hersenschade en het expliciete geheugen

Beperkingen in het geheugen kunnen ook het resultaat zijn van diffuse hersenbeschadiging, denk hierbij aan hersenontstekingen, de ziekte van Alzheimer en het syndroom van Korsakov. Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

Herpes Simplex Encephalitis

Antonio Damasio en zijn collega’s beschreven een aantal diffuse hersenbeschadiging-gevallen met betrekking tot encephalitis (hersenontsteking); een patiënt daarvan was Boswell die vrij uitvoerig besproken wordt. Net als patiënten die hersenbeschadiging hebben aan hun temporale kwab, lijdt Boswell aan anterograde amnesie terwijl zijn intelligentie en taalvaardigheden normaal zijn en hij normaal presteert op impliciete-geheugen taken. Boswell verschilt echter in de zin dat zijn retrograde amnesie veel ernstiger is dan die van patiënten die hersenbeschadiging hebben aan hun temporale kwab. Zo is hij helemaal niet in staat om informatie op te halen over zijn levensgeschiedenis. De schade aan de mediale temporale cortex verklaart waarschijnlijk zijn anterograde amnesie, terwijl additionele schade aan de laterale temporal cortex, de insula en de mediale frontale cortex waarschijnlijk bijdraagt aan zijn retrograde amnesie. Volgens Damasio is de insula vooral betrokken bij de retrograde amnesie van patiënten met herpes simplex encephalitis.

Alzheimer’s Disease

De ziekte van Alzheimer wordt in het begin gekenmerkt door anterograde amnesie en later met retrograde amnesie. In het begin wordt de mediale temporale cortex aangetast en in een later stadium worden ook andere corticale gebieden aangetast. Ook hier wordt schade aan de mediale temporale cortex geassocieerd met anterograde amnesie en schade aan andere corticale gebieden die geassocieerd zijn met de temporale en frontale kwab zijn gerelateerd aan retrograde amnesie. Vooral het expliciete geheugen wordt aangetast, hoewel uiteindelijk ook het impliciete geheugen aangetast wordt.

Korsakoff’s Syndroom

Lange-termijn alcoholisme, vooral in combinatie met malnutritie of wanvoeding, resulteert in beperkingen in het geheugen. Patiënten met het syndroom van Korsakov zijn uitvoerig onderzocht, vooral omdat deze veelvoorkomend zijn vergeleken met andere vormen van globale amnesie. Het syndroom van Korsakov wordt gekenmerkt door zes symptomen:

(1) anterograde amnesie;

(2) retrograde amnesie;

(3) confabulatie; het verzinnen van feiten of gebeurtenissen om gaten in het geheugen op te vullen;

(4) de magere inhoud tijdens conversatie;

(5) gebrek aan inzicht;

(6) apathie; de patiënten verliezen snel interesse in dingen en verschijnen over het algemeen onverschillig op veranderingen

Met name het hierdoor optredende thiamine (vitamine B)-gebrek is verantwoordelijk voor het ontstaan van deze symptomen en schade in de mediale thalamus veroorzaken.

Ascending systems die cruciaal zijn voor het expliciete geheugen

De hersenstam is de bron van tenminste drie non-specifieke systemen oplopend naar de voorhersenen -cholinerge, serotonerge en noradrenerge systemen- waarvan van elk systeem verondersteld wordt dat dit betrokken is bij het geheugen. Zo wordt er verondersteld dat het verlies van cholinerge cellen gerelateerd is aan, zelfs verantwoordelijk is, voor amnesie bij patiënten met de ziekte van Alzheimer.

Neurale substraten van het impliciete geheugen

Ook voor het impliciete geheugen wordt een hersencircuit gesuggereerd. De neurale substraten die in dit neurale circuit centraal staan zijn de neocortex en de basale ganglia (de nucleus caudatus en het putamen). De basale ganglia ontvangt projecties van alle gebieden van de neocortex en stuurt deze projecties door naar de globus pallidus en de ventrale thalamus naar de premotorische cortex.

De basale ganglia ontvangt ook projecties van de cellen van de substantia nigra. De motorische cortex deelt ook connecties met het cerebellum en op zijn beurt draagt het ook bij aan het impliciete geheugen.

De basale ganglia

In een onderzoek van patiënten met de ziekte van Huntington, vertoonden de patiënten beperkingen tijdens de motorische taak in figuur 18.4. Terwijl de prestaties op verbaleherkenningstaken ongehinderd bleef.

De motorische cortex

Pursuit-Rotor taak (zie figuur rechts) Deze taak komt overeen met de motorische taak in figuur 18.6. Onderzoekers vonden dat de prestatie van deze motorische taak gerelateerd is aan een toename in bloedtoevoer in de motorische cortex, basale ganglia en het cerebellum. Acquisitie van deze vaardigheid is geassocieerd met een subset van deze structuren, inclusief de premotorische cortex, de secundaire motorische cortex en de pulvinaire nucleus van de thalamus.

Met andere woorden, het proces van het werven van

impliciete kennis vereist een reorganisatie van de motorische cortex die niet vereist is voor expliciete geheugen taken.

Lees meer...

Hemisferische specialisatie voor het expliciete geheugen

Patiënten waarbij de rechter-temporale kwab verwijderd was, presenteerden minder goed op testen met betrekking tot gezichtsherkenning, ruimtelijke oriëntatie en het leren van doolhoven. Patiënten waarbij de linker-temporale kwab verwijderd was, presteerden minder goed op testen met betrekking tot het ophalen van woordenlijsten, consonant trigrams en niet-ruimtelijke associaties.

Millner en haar collega's concludeerden dat laesies aan de rechter-temporale kwab, resulteert in beperkingen op non-verbale gebieden. Laesies aan de linker-rechter-temporale kwab, resulteert daarentegen tot beperkingen op verbale gebieden.

Parietale en occipitale cortex

Beschadigingen aan de pariëtale, posterieure temporale en mogelijk occipitale cortex kan soms leiden tot specifieke problemen met het langetermijngeheugen. Voorbeelden hiervan zijn kleur amnesie, prosopagnsia, object anomie, en topografische amnesie.

Frontale cortex

De frontale cortex is ook betrokken bij het geheugen. HERA (Hemispheric Encoding and

Retrieval Assymetry) maakt drie voorspellingen:

(1) De linker prefrontale cortex is meer betrokken bij het encoderen van semantische informatie dan bij het ophalen hiervan

(2) De linker prefrontale cortex is meer betrokken bij het encoderen van episodische informatie dan bij het ophalen hiervan

(3) De rechter prefrontale cortex is meer betrokken bij het ophalen van episodische herinneringen dan de linker prefrontale cortex

Dit illustreert de asymmetrie tussen de hemisferen wat betreft encoderen en ophalen van herinneringen.

Lees meer...

De perirhinal cortex

De rhinal cortex- bestaande uit de entorhinal cortex en de perirhinal cortex- is vaak beschadigd bij patiënten met laesies aan de mediale temporale kwab. Deze gebieden projecteren naar de hippocampus, dus conventionele operaties en verschillende vormen van hersenschade die van invloed zijn op de hippocampus kunnen ook tot hersenschade leiden aan de rhinal cortex.

Onderzoek Murray

Onderzoek van Elisabeth Murray en haar collega’s gebruikten neurotoxische laesie-technieken om selectief bepaalde hersencellen in de hippocampus of rhinal cortex bij apen te beschadigen. Hierbij werd onderzocht wat de specifieke bijdrage van elk hersenstructuur is met betrekking tot amnesie. In het onderzoek van Murray, grijpen de apen naar objecten waarbij onder sommige objecten een beloning ligt (zie onderstaande Figuur 18A). Om deze beloning te vinden, moeten de apen beschikken over het vermogen om (1) objecten te herkennen en (2) een object herkennen in een bepaalde context (zie Figuur 18B).

Uit dit onderzoek kwam naar voren dat apen waarbij de hippocampus selectief verwijderd was zij geen beperkingen vertoonden tijdens de herkenningstaak, maar wel tijdens de contextstaak. In tegenstelling tot apen waarbij de rhinal cortex selectief verwijderd was. Die vertoonden ingrijpende anterograde en retrograde beperkingen op de object-herkenningstaak. Met andere woorden, object herkenning (feitelijke of semantische kennis) is afhankelijk van de rhinal cortex en contextuele kennis (autobiografische of episodische kennis) is afhankelijk van de hippocampus.

Lees meer...

De anatomie van de hippocampus

De hippocampus is onderdeel van het limbisch systeem en strekt zich uit in een curve van de laterale neocortex van de mediale temporale kwab tot de middellijn van de hersenen. Het bestaat uit twee gyri:

(1) De Ammonshoorn; het bovenste gekromde deel van de hippocampus; bevat piramidecellen

(2) De gyrus dentatus; het onderste deel van de hippocampus; bevat granule cellen

De piramidecellen van de Ammonshoorn zijn onder te verdelen in vier groepen: CA1, CA2, CA3 en CA4 (waarbij CA staat voor Cornu Ammonis, Latijns voor de Ammonshoorn). Om structurele en functionele redenen, zijn de cellen van de Ammonshoorn en de gyrus dentatus in verschillende mate gevoelig voor anoxia (gebrek aan zuurstof) en voor giftige stoffen (toxinen). Bijvoorbeeld, bij milde anoxia, zullen CA1 cellen waarschijnlijk het meest afsterven; en bij meer ernstige anoxia, zullen andere CA cellen afsterven en als laatst, zullen de cellen van de gyrus dentatus afsterven.

De hippocampus is door middel van twee paden verbonden met de rest van de hersenen:

(1) Het perforante pad; verbindt de hippocampus met de achterste neocortex

(2) Het fimbria-fornix pad; verbindt de hippocampus met de thalamus en frontale cortex, de basale ganglia en de hypothalamus

De granule cellen zijn de sensorische cellen van de hippocampus en de piramidecellen zijn de motorische cellen van de hippocampus. De CA1 cellen projecteren naar een ander deel van de temporale kwab, genaamd de subiculum. De cellen in de subiculum projecteren terug naar de temporale kwab en dan voorwaarts naar de thalamus en hersenstam.

Historische casussen over de functie van de hippocampus

Squire en collega’s beschrijven twee patiënten, R.B. en D.G., wiens laesies beperkt zijn tot het CA1 gebied van de hippocampus. Beide patiënten lijden aan retrograde amnesie, waarbij zij herinneringen van 1 à 2 jaar terug niet meer konden herinneringen.

Ook beschrijven zij patiënten L.M. en W.H., die meer ingrijpende laesies hebben aan de hippocampus. Beide patiënten lijden aan retrograde amnesie, waarbij zij herinneringen van 15 à 20 jaar terug niet meer konden herinneringen.

Tot slot, beschrijven zij patiënt E.P., die complete schade heeft aan de hippocampus en omliggende hersenstructuren. Deze patiënt lijdt aan retrograde, waarbij herinneringen van 40 à 50 jaar niet meer herinnerd kunnen worden.

Squire en collega’s concludeerden daarom dat de hippocampus belangrijk is voor het terughalen van herinneringen voor een korte periode van tijd en omliggende hersenstructuren belangrijk zijn voor herinneringen die verder terug in tijd gaan.

Bewijs tegen:

Casusbeschrijving van V.C.

Een patiënt waarbij de hippocampus compleet verwijderd was en omliggende hersenstructuren onbeschadigd bleven, lijdt aan retrograde amnesie waarbij hij zich zijn gehele leven niet meer kan herinneringen (Lisa Copolettie en collega’s).

Neurale connecties naar de hippocampus

- David Gaffan en Elizabeth Gaffan beschrijven een serie van patiënten met aanhoudende schade aan het fimbria-fornix pad, waarbij de hippocampus bespaard bleef. Deze patiënten vertonen retrograde en anterograde amnesie vergelijkbaar met eerder beschreven patiënten met schade aan de temporale kwab. Hoewel deze waarschijnlijk niet zo ingrijpend waren

- Schade aan de temporale stam, een pad dat de temporale kwab verbindt met de frontale kwab, draagt bij aan amnesie

- Afsnijden/verwijderen van de wederzijdse verbinding tussen achterste neocortex en de temporale kwab kan leiden tot amnesie

Hoewel de specifieke aard van de bijdrage van de hippocampus aan het geheugen discutabel is, kunnen er wel vier conclusies getrokken worden (o.b.v. de hiervoor besproken onderzoeken):

(1) De onderliggende neurale mechanismen van anterograde en retrograde amnesie lijken deels verschillend te zijn, waarbij retrograde verstoringen in het geheugen beschouwd worden als minder ernstig dan anterograde verstoringen

(2) Episodische herinneringen worden meer in negatieve zin beïnvloedt door beschadigingen aan de hippocampus dan semantische herinneringen

(3) Vooral het autobiografisch geheugen wordt beïnvloedt

(4) Net als dat patiënten met schade aan de hippocampus niet in staat zijn om terug in te tijd te ‘reizen’, zijn zij niet in staat om toekomstige gebeurtenissen voor te stellen waarin zijn een rol spelen.

Lees meer...

Expliciete geheugen

Autobiografisch geheugen

Episodisch of autobiografisch geheugen bestaat uit gebeurtenissen die een persoon zich (bewust)kan herinneren. Het episodisch geheugen is uniek, omdat het mensen in staat stelt om persoonlijke ervaringen uit hun leven te herinneren. Autonoetic Awareness of time

In hoofdstuk 16 beschreven wij Endel Tulving’s concept van autonoetic awareness of zelfkennis. Mocht je vergeten zijn wat dit betekent, autonoetic awareness is het menselijk vermogen om :

(1) zichzelf mentaal door tijd te verplaatsen (verleden, heden, toekomst)

(2) zichzelf mentaal verplaatsen in wat-als scenario’s

(3) zijn of haar eigen gedachten te analyseren

Mensen met schade aan de mediale of ventrale frontale kwab verliezen vaak dit vermogen van zelfkennis en ervaren vaak problemen in het dagelijks leven. Dit komt omdat beperkingen in de autonoetic awareness resulteert in verstoringen in het reguleren van je eigen gedrag.

Casusbeschrijving van K.C.

K.C. had op 30-jarige leeftijd een motorongeluk waardoor hij ernstige hersenschade opliep aan o.a. de mediale temporale kwab, met als gevolg een ernstige vorm van amnesie. Echter, veel cognitieve capaciteiten van K.C. zijn intact gebleven. Zo is zijn intelligentie en verbaal vermogen normaal; hij heeft geen problemen met lezen of schrijven; zijn vermogen om zich te concentreren en om zijn aandacht te behouden zijn normaal; zijn gedachteproces is helder; hij is in staat om te schaken, kaartspelletjes te spelen en het orgel te bespelen; zijn vermogen om dingen mentaal te visualiseren is intact; en zijn prestaties op kortetermijngeheugen taken is normaal. Maar K.C. heeft wel moeite met het zich herinneren van autobiografische gebeurtenissen. Hij is niet in staat om door ‘tijd te reizen’, waardoor hij zich niet kan voorstellen wat hij in de toekomst zal doen of wat hij in het verleden gedaan heeft.

Casusbeschrijving van M.L.

M.L had vergelijkbare symptomen als K.C, maar M.L. had hersenschade aan zijn rechter ventrale frontale cortex en onderliggende witte stof, waaronder de uncinate fasciculus; deze verbindt de temporale kwab met de ventrale frontale cortex (zie onderstaande figuur).

Aangezien H.M. ook compleet verlies van het autobiografisch geheugen vertoonde, moet het autobiografisch geheugen ook afhankelijk zijn van de mediale temporale kwab. Dit suggereert dat de mediale temporale kwab en de ventrale frontale cortex via de uncinate fasciculus samen het autobiografisch geheugen onderschikken.

Semantisch geheugen

Kennis over de wereld- alle kennis die niet autobiografisch is - wordt opgeslagen in het semantisch geheugen. Deze is niet afhankelijk van de mediale temporale kwab en ventrale frontale cortex.

Neurale substraten van het expliciete geheugen

Figuur 18.7 illustreert welke neurale structuren betrokken zijn bij het expliciete geheugen. De meeste liggen in de temporale kwab of zijn hieraan gerelateerd, zoals de hippocampus, de rhinal cortices in de temporale kwab en de prefrontale cortex. Nuclei in de thalamus zijn ook betrokken; veel connecties tussen de prefrontale cortex en temporale kwab worden gemaakt door de thalamus. De gebieden die deel uitmaken van het expliciete geheugen-circuit ontvangen input van de neocortex en van de oplopende systemen in de hersenstam, inclusief de acethylcholine, serotonine en noradrenaline systemen.

Lees meer...

Impliciet geheugen

Een test van motorisch geheugen (zie onderstaande figuur)

Hoewel deze test in het begin vrij moeilijk is, boeken ‘normale’ subjecten wel vooruitgang na enige oefening. Dat gold ook voor H.M., hoewel hij zich niet kon herinneren dat hij deze test eerder had gedaan, presteerde hij beter na verloop van tijd (zie figuur 18.4B).

Besparing van het impliciet geheugen bij mensen met amnesie

Priming

Een techniek waarmee je impliciete herinneringen van een labeltje (cue) voorziet dat het terughalen van die herinneringen stimuleert zonder dat de proefpersoon zich bewust is van het verband tussen het etiketjes en de teruggehaalde herinnering.

Voorbeeld van een priming taak:

Stel een persoon krijgt een lijst met woorden die hij of zij moet lezen, zoals:
(1) bureau;
(2) computer;
(3) stoel;
(4) tafel

Daarna krijgt deze persoon een lijst met beginletters van woorden en wordt gevraagd om deze te voltooien met het eerste woord dat hem of haar te binnen schiet, zoals:

(1) taf..
(2) com...
(3) tel...
(4) fab...

Als een van de woorden op de eerste lijst tafel bevatte, dan zal het eerste woord dat bij het subject te binnen schiet waarschijnlijk tafel zijn na het zien van TAF.

Dit geldt ook voor mensen die lijden aan amnesie. Zij presteren even goed op zulke priming taken als controle subjecten. Dit illustreert dat hoewel zij zich niet bewust kunnen herinneren dat
zij het woord eerder hebben gezien, zij het woord desondanks toch (onbewust) kunnen
herinneren.

Deze priming taken tonen aan dat impliciete herinneringen niet hetzelfde zijn als expliciete
herinneringen.

Beperkingen in impliciete geheugen

Casusbeschrijving van J.K.

J.K. leed aan de ziekte van Parkinson en begon rond zijn 78ste levensjaar te kampen met geheugenproblemen. Hij had vooral problemen met het herinneren van dingen die hij zijn gehele leven had gedaan. Hierdoor was hij niet in staat om alledaagse dingen te doen zoals een lamp aan doen. Hij kon zich namelijk wel herinneren dat hij dit al zijn gehele leven gedaan had, maar hij kon zich simpelweg niet meer herinneren hoe hij de lamp precies aan moest doen.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen