Menu

De rol van het publiek in de geldcreatie

CP/D

Bij een gegeven hoeveelheid basisgeld hangt de hoeveelheid giraal geld die de banken kunnen creëren, onder meer af van de vorm waarin het publiek geld wil aanhouden.

Deze verhouding is op korte termijn relatief stabiel. Ze hangt af van de voorkeuren en de betalingsgewoonten.

Bij een gegeven hoeveelheid chartaal geld in omloop zal het publiek meer chartaal geld deponeren bij de banken naargelang de gewenste verhouding chartaal/giraal geld lager is.

  • Het geldscheppende vermogen van de banken wordt groter

Lees meer...

Het geldaanbod

Om het aanbod van geld te analyseren, grijpen we terug naar de uitdrukking voor de geldbasismultiplicator. We kunnen die herschrijven als:

De geldhoeveelheid M is dus afhankelijk van:

  • de hoeveelheid basisgeld MB die de monetaire overheid in omloop brengt
  • het gedrag van de banken via hun kasreservecoëfficiënt r
  • het gedrag van het publiek via de gewenste verhouding tussen de hoeveelheid chartaal geld en het totaal aan zichtdeposito’s (CP/D)
Lees meer...

De geldbasismultiplicator

Hoe groter de toestroom van bankbriefjes in de commerciële banken, des te groter wordt de potentiële geldexpansie.

Om die reden noemt men het geheel van het chartaal geld in omloop, dus in handen van het publiek of van de banken, basisgeld = geldbasis.

In moderne banken worden reserves in de vorm van munten en bankbriefjes, maar ook in de vorm van deposito’s aangehouden. Die deposito’s worden als deel van het basisgeld beschouwd omdat ze ten allen tijde kunnen omgeruild worden tegen bankbriefjes.

De verhouding tussen de totale geldhoeveelheid en de hoeveelheid basisgeld = geldbasismultiplicator.

M = totale geldhoeveelheid (chartaal geld bij het publiek + zichtdeposito’s)

MB = totale hoeveelheid basisgeld bij het publiek en bij de banken

CP = Chartaal geld in handen van het publiek

D = Deposito’s bij de bank

het basisgeld, MB, is in het bezit hetzij van het publiek (CP), hetzij van de banken (R)

geldbasismultiplicator:

R/D = r is de kasreservecoëfficient van de banken

De uitdrukking CP/D = verhouding die het publiek wenst tussen het chartaal en het giraal geld dat het bezit.

Indien dus de centrale bank voor 1000 euro bijkomend chartaal geld in omloop brengt, zal bij een gewenste verhouding chartaal/giraal geld van het publiek ½ en een gewenste kasreservecoëfficient van de banken van 0,1 de totale geldhoeveelheid toenemen met 2,5 * 1000 euro = 2500 euro.

  • Als CP/D lager is => zal de geldmultiplicator hoger zijn
  • Als r lager is => zal de geldmultiplicator hoger zijn
  • M is hoger als MB hoger is

Lees meer...

Het ontstaan van giraal geld

Naarmate het betalingsverkeer toenam, begon men zoals men vroeger had gedaan met goud, ook bankbriefjes bij de banken te deponeren en werden de betalingen gedaan door het uitschrijven van cheques of door eenvoudige overschrijvingen.

  • Er was opnieuw een soort geldcreatie.

Het voordeel voor de bank is dat ze op leningen intrest verdient, wat uiteraard niet geldt voor bankbriefjes in haar kluis.

Het percentage van de bankbriefjes dat de bank aanhoudt om aan opvragingen te kunnen voldoen = reservecoëfficient = kasreservecoëfficient = dekkingscoëfficient.

Het chartaal geld dat de banken aanhouden circuleert niet en wordt daarom niet beschouwd als een deel van de geldhoeveelheid.

De toename van de deposito’s kan voorgesteld worden als:

D: deposito’s

R: kasreservecoëfficient

De vergelijking 1/r is een voorbeeld van geldmultiplicator.

!!! Vb boek p 468-471

Lees meer...

Kenmerken van de chartale geldschepping:

  • In tegenstelling tot de gouden munten had papiergeld geen intrinsieke waarde. De waarde van het papiergeld wordt bepaald door wat men ermee kan kopen, maw door zijn koopkracht.
  • Het papiergeld werd slechts voor een klein gedeelte gedekt door goud. Voor het grootste deel werd het gedekt door schuldvorderingen, dwz door krediet.
  • Het papiergeld steunde op vertrouwenin de mogelijkheid van de banken om de bankbriefjes op elk moment om te wisselen in goud.
    • werd ook wel fiduciair geld genoemd
  • De overgang van goederengeld naar papiergeld betekende reële kostenbesparing ---> bij papiergeld verdwenen de vervoerskosten vrijwel.

Om falliessementen en overdreven kredietverleningen te voorkomen werd na verloop van tijd de bankbiljettenuitgifte toevertrouwd aan 1 bank: de centrale bank.

In België en in andere West-Europese landen werd de inwisselbaarheid van bankbriefjes tegen goud afgeschaft bij het begin van de Eerste Wereldoorlog.

Sinds 1999 is de Europese Centrale Bank verantwoordelijk voor het geldbeleid in Euroland.

Lees meer...

Het ontstaan van chartaal geld

Wie goud deponeerde bij de goudsmid, kreeg een bewijsbriefje of schuldbekentenis waarop stond dat de houder het gedeponeerde goud altijd kon opvragen. Die schuldbekentenissen vormden de eerste bankbriefjes.

Er was dus louter substitutie van 1 soort geld, goud, door een ander soort geld => bankbriefjes.

Geleidelijk kwam de goudsmid tot de bevinding dat het goud slechts in beperkte mate werd opgevraagd. Hij hoefde dus niet de gehele hoeveelheid goud, die bij hem in bewaring was gegeven, aan te houden om aan de opvragingen te voldoen. Daarom ging hij ertoe over om het goud dat hij in bewaring had, uit te lenen.

=> goudsmid werd bankier

Goudsmeden moesten er wel voor zorgen dat de inwisselbaarheid van de schuldbekentenissen altijd gevrijwaard bleef => deel van goud in kas houden.

Door de leningen ontstond er een soort geldcreatie. Er was toen dus meer geld in omloop dan er werkelijk was.

Het percentage van het in bewaring gegeven goud, dat een goudsmid daartoe in kas hield = dekkingscoëfficient = (kas)reservecoëfficient.

Lees meer...

goederengeld

= goederen die dienst doen als algemeen aanvaard ruilmiddel.

!! opdat een goed zou kunnen dienen als geld, moet het moeilijk vermeerderbaar zijn zodat er geen gevaar is dat het plots van waarde daalt.

Het moet ook een grote waarde per gewicht hebben -> geringe vervoerskosten

Door de aanwezigheid van bepaalde intrinsieke kenmerken, zoals duurzaamheid en deelbaarheid zonder waardeverlies, zijn metalen geleidelijk uitgegroeid tot algemeen verspreide geldsoorten. Er was wel een probleem met het zuiverheidsgehalte en ook moest elke munt gewogen worden. Daarom gingen de vorsten ertoe over om een merkteken aan te brengen op de schijfjes als waarborg voor een bepaald gewicht en zuiverheidsgehalte.

Vanwege hun zeldzaamheid werden zogenaamde edele metalen, met name goud en zilver, meer en meer als geld gebruikt. In periodes waar de beschikbaarheid van zilver snel toenam, was goed de voornaamste geldvorm.

Lees meer...

Het internationale geld

Er bestaat geen wereldregering die het gebruik van een bepaalde geldsoort kan opleggen. Wel heeft sinds WOII de dollar voor een belangrijk deel de rol gespeeld van internationale rekeneenheid en ruilmiddel.

Een groot deel van de dollars, die gebruikt worden als internationaal geld, niet is ontstaan door leningen die werden toegestaan door Amerikaanse banken in de VS, maar door leningen in dollars toegestaan door Amerika, Europa, Japan en andere banken buiten de VS. Die banken vormen de zogenaamde Eurodollarmarkt.

De praktijk toont dat een munt aan 2 voorwaarden moet voldoen om veelvuldig gebruikt te worden in internationale transacties:

1) hij moet vrij omwisselbaar zijn in andere munten of maw convertibel zijn

2) de voorkeur wordt gegeven aan munten van landen die politiek stabiel zijn en op economisch vlak voldoende gewicht hebben.

Speciale Trekkingsrechten (STR) = een geldeenheid die berekend wordt als het gewogen gemiddelde van de $, £, jap yep en €.

Ze worden slechts gebruikt voor het vereffenen van schuldposities tussen centrale banken onderling. => het belang ervan is miniem!

Sinds 1999 is de euro ingevoerd.

Lees meer...

Geldhoeveelheid in ruime zin

Bestaat uit M1 + quasi geld

Quasi-geld = het geheel van de deposito’s op spaarrekeningen en op termijnrekeningen met een aanvankelijke looptijd van maximaal 1 jaar, in Belgische of in buitenlandse valuta, aangehouden bij Belgische financiële instellingen. Het geld staat dus “vast” voor een bepaalde periode.

Reden: het is niet even gemakkelijk als bij zichtdeposito’s om ze te gebruiken om verrichtingen te betalen. Maar ze kunnen zonder kosten of verliezen in een relatief korte periode worden omgezet in geld.

De houder van de termijnrekening kan pas over zijn tegoeden beschiken met inachtneming van de contractuele termijn. Er kunnen ook geen cheques worden uitgeschreven op de tegoeden op een termijnrekening of spaarrekening.

Zie tabel 17.1 boek p 463: geeft een overzicht van het belang van de verschillende geldsoorten en de evolutie ervan in de tijd in België.

Er vindt een verschuiving plaats in de samenstelling van de totale geldhoeveelheid. Het belang van giraal geld in M1 en van quasi-geld in M3 neemt toe. Het aandeel van chartaal geld in M1 en M3 daalt.

  • een groeiend gedeelte van de betalingen gebeurt met giraal geld.
  • gezinnen en ondernemingen geven er de voorkeur aan een steeds groter deel van hun kasmiddelen aan te houden onder de vorm van quasi-geld
  • dit fenomeen wordt vastgesteld in de meeste geïndustrialiseerde landen.

Men spreekt in dat verband soms van een “cashless society” = een maatschappij zonder chartaal geld.

Lees meer...

De geldhoeveelheid in enge zin

Bestaat uit chartaal en giraal geld.

Chartaal geld = geld dat als zodanig door de overheid bekrachtigd wordt en daarom de eigenschap van wettelijk betaalmiddel heeft. Het zijn munten uitgegeven door de Schatkist en bankbiljetten uitgegeven door de ECB

!!! zolang ze in koffers van de banken liggen, beschouwen we ze NIET als geld.

Giraal geld = geheel van de onmiddellijke opvraagbare tegoeden op zichtrekeningen bij de banken.

  • chartaal geld en giraal geld zijn perfecte substituten.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen