Menu

Handel, stad en nijverheid 11de – 13de eeuw

Een aantal steden bestonden reeds sinds de Romeinse tijd, maar verschrompelden. Er kwam echter een groei van nieuwe steden, vb. Gent, Brussel en Antwerpen, door de positieve verkeerstechnische ligging en hun regionale marktfunctie. Er moest echter ook voldoende opbrengst in de landbouw zijn, opdat mensen uit de secundaire en tertiaire sector onderhouden konden worden. Aanvankelijk kenden steden geen sterke groei.

De handelswaren werden gevormd door landbouwproducten, industriële producten en textiel. De stedelingen streefden naar vrijheid in de vorm van voorrechten, waardoor er keuren en privilegies kwamen. Onder de stedelingen zelf ontstond er een oligarchie en er kwam bovendien een toenemende rationalisatie van het recht, waardoor landsheren en stedelijke besturen meer macht kregen. De steden zijn echter niet allen toevallig ontstaan door handelaars die er zich gingen vestigen, soms werden ze bewust gesticht door graven die hun gebied wilden laten groeien door de aanwezigheid van een stad.

Het statuut van handelaars in het buitenland was kwetsbaar en daarom gingen ze samenwerken in een Hanze, een verbond van individuele kooplieden en van koopsteden waarin hun belangen behartigd werden. De textielsector werd grootschalig en dat leidde tot handelskapitalisme. Er werden jaarmarkten georganiseerd om de waren te kunnen uitwisselen. Op die markten moest de veiligheid wel gegarandeerd kunnen worden, waardoor het belang van vorstelijk gezag groot was. Meer handel zorgt er bovendien voor dat er meer nood is aan munten, deze werden dus meer geslagen en hadden een grotere waarde. Ook wisselbrieven kwamen in zwang. Bovendien werd ook transport belangrijk en Brugge werd een belangrijk tussenstation. Daar konden de handelaars hun brood verdienen als tussenpersoon. Bovendien gingen ook ambachtslieden samenwerken en dat deden ze in gilden, waar ze aan protectionisme van hun ambachten deden. Zo waren ze tegen de invoer van het spinnewiel, maar ze verkregen ook steeds meer politieke macht.

Lees meer...

Demografie, landbouw en ontginning 11de – 13de eeuw

Het Karolingische hofstelsel bestond uit gesloten domeinen met een planmatige organisatie en sterke hiërarchieke sociale en juridische verhoudingen. Dit alles is bovendien opgebouwd binnen een patroon van grootgrondbezit.

In die periode en de periode ervoor, waren er een aantal problemen waarmee de landbouw had af te rekenen. Enerzijds was er de uitputting, anderzijds de demografische druk. Er werden echter oplossingen voor gevonden. Het probleem van uitputting werd ondervangen door het feit dat er meer vee kwam en dus meer mest. De kwestie van de demografische druk werd opgevangen door enerzijds een hoger rendement dat kon gerealiseerd worden door het invoeren van nieuwe technieken zoals de keerploeg, de eg, het drieslagstelsel en een nieuwe manier van inspannen, waardoor het paard kon worden gebruikt. Bovendien kwam er meer diverse voeding met als gevolg minderziekten en ook hongersnoden kwamen minder voor. Een andere oplossing voor de demografische druk waren de ontginningen vanaf de 11de-13de eeuw. Men deed aan inpoldering (= Door het dalen van de zeespiegel kon men dijken aanleggen, waardoor vruchtbare veegronden vrijkwamen. Een negatief punt was wel dat er voortdurend werk aan en onderhoud van de sluizen was.), of men rooide plekken in het bos waar dan nieuwe dorpen werden opgericht. Bovendien kon ook heidegrond in cultuur worden gebracht of werd er gemigreerd naar Slavische gebieden om er aan landbouw te doen.

De standaard van het Karolingische systeem ligt vast, maar het probleem is dat het moeilijk te achterhalen valt in welke mate dat ook realiteit was. Na de Karolingers ging er meer en meer macht naar de grootgrondbezitters, die een seigneurie vormden.

Uiteindelijk brak de demografie het statische agrarische systeem open: Er kwam meer ontginning door de bevolkingsdruk en heren gaven boeren, die als nieuwe kolonisten gronden gingen ontginnen, gunstige voorwaarden om bij hen te komen werken. Daardoor moesten de heren van wie de boeren wegtrokken ook goede voorwaarden geven. Op die manier wisten de boeren een gunstig statuut af te dingen en streefden ze naar een geschreven bewijs van dat statuut. Zo konden boeren pachten (het pachtstelsel verliep per drie jaar, net zoals het drieslagstelsel).

De evolutie van de landbouw en hogere opbrengsten is essentieel voor de ontwikkeling van de stad, want mensen konden zich, door het feit dat ze niet allen in de voedselproductie moesten werken, op andere zaken concentreren.

Lees meer...

Economie en sociale verhoudingen 11de – 13de eeuw

De renaissance van de 12de eeuw zorgde voor een culturele en intellectuele revival, maar ook op economisch en politiek vlak kwam er een heropbloei. Er kwamen zeer sterke veranderingen, vooral in de economie met de landbouw, handel, nijverheid. Dat zorgde dan weer voor sociale en landschappelijke veranderingen. We kunnen ons echter de vraag stellen hoe nieuw die veranderingen waren en in hoeverre ze niet op een eerder gelegde
basis gebaseerd zijn.

Lees meer...

Geleidelijke schaalvergroting 11de -13de eeuw

Schaalvergroting vloeide voort uit huwelijkspolitiek en in mindere mate uit strijd. De Vlaamse Graven, Diederick en Filips van de Elzas streefden het meest naar een internationale rol en namen daartoe onder andere deel aan kruistochten en Filips kon de voogdij van de Franse kroonprins krijgen, net als de voogdij over zijn echtgenote en later kon hij huwen met een Portugese prinses. Dit alles vormt een bewijs van het voortleven van feodale ambitie en belangen. Daarenboven kende deze tijd een economische dynamiek en beide graven wisten daar hun voordeel uit te halen, zo stichtten ze steden, drongen hun recht op, … . Bovendien hadden ze meer financiële middelen, waardoor ze ambtenaren in dienst konden nemen en overigens gingen ze graven zich bezig houden met rechtspraak. Deze veranderingen duiden op de overgang van een feodaal gewest naar een ministaat. Deze overgang vond in de andere landsheerlijkheden pas veel later plaats. Tegen 1191, toen Filips van den Elzas kinderloos stierf, was Vlaanderen een modern bestuur gebied. Zijn opvolgers mengden zich in de internationale politiek en Vlaanderen verzwakte verder en het werd ingehaald door andere landsheerlijkheden.

De Graven van Vlaanderen hebben altijd moeite gehad met hun ambitieuze steden. In Brabant was deze verhouding altijd soepeler door de lage ontwikkelingsgraad van de steden en de kleinere macht van de hertogen. Brabant werd echter steeds machtiger, terwijl de macht in Vlaanderen afnam door een economische crisis.

De geschiedenis van Holland begint in de vroege 11de eeuw wanneer een graaf troepen van het Duitse Rijk versloeg. De macht van het geslacht nam toe met de verdere ontwikkeling van het gebied; het beheersen van water en het vruchtbaar maken van gronden. Het is de vraag in hoeverre landsheren rekening hielden met de bevolking. In Holland kunnen de waterstaatswerken als positief worden gezien, maar ze eisten veel van de bevolking. Het stichten van steden in de 13de eeuw, zorgde voor de ontplooiing van Holland, maar daarvan waren de edelen de verliezers, tenzij de steden niet zo sterk stonden.

Algemeen gezien kwam er meer en meer macht voor de burgers. Er kwamen meer en meer patriciers in het bestuur die zich gingen mengen in benoemingen. Overal kwam er dus een feodaal en maatschappelijk maatschappijpatroon, behalve in Friesland. Daar deelden de boeren de macht. De vorming van territoria berust dus op toeval.

Lees meer...

De landsheerlijkheden in het oude Lotharingen 11de – 13de eeuw

Alle andere landsheerlijkheden (behalve Artesië) die tot de latere Zeventien Provinciën behoorden, vormden oorspronkelijk Lotharingen. In de 11de eeuw kende dit gebied nog volop een wordingsproces. Die achterstand ten opzichte van Vlaanderen was te wijten aan de Duitse koning die nog reële macht uitoefende, met zijn rijksbisschoppen van Luik (= wereldlijk territorium; bleef verbrokkeld en onsamenhangende en bleef buiten de Zeventien Provinciën), Utrecht (= diocees dat ongeveer de huidige Nederlanden beslaat, bisschop kreeg ook een wereldlijk gebied, namelijk het Sticht) en Kamerijk (= wereldlijk gebied, het Kamerijkse).

Het Concordaat van Worms in 1122 bepaalde echter dat de Duitse koning geen bisschoppen meer kon aanstellen en hen geen wereldlijke macht meer kon geven. Dat betekende dat de Duitse vorst minder macht kreeg in de Lage Landen. Soms waren er Duitse vorsten die in onze gebieden macht wilden hebben in de praktijk, zoals ze die in theorie bezaten, vb. Frederik I Barbarossa. In het algemeen echter, waren de Duitse vorsten te veel op Italië gericht en kwamen ze op die manier in conflict met de pausen en met de machtige Noord-Italiaanse steden. Uiteindelijk zou de strijd tussen de Hogenstaufen en de Welfen er voor zorgen dat er volledig een einde kwam aan de macht van de Duitse vorsten in onze gewesten.

De landsheerlijkheden groeiden, net zoals Vlaanderen, vanuit een versterking dat samenging met een commercieel centrum. Zo kwamen ze met elkaar in contact; vaak militair, maar ook via huwelijkspolitiek.

Lees meer...

De voorsprong van Vlaanderen 11de – 13de eeuw

Het ontstaan van het graafschap Vlaanderen werd in het vorige hoofdstuk reeds besproken. In dit gebied had de leenman twee leenheren, namelijk de koning van Frankrijk en de Duitse keizer. Hieruit blijkt dat de trouw aan de leenheer ondergeschikt is aan de eigen belangen. Bovendien gingen de machthebbers in Vlaanderen zich door de expansie in Lotharingen ook mengen in de machtsstrijd daar.

In de 11de eeuw was Vlaanderen al enige volgroeid. Het bewijs daarvan is dat in het bestuur het systeem van kasselrijen werd ingevoerd met aan het hoofd burggraven. Deze laatste zijn feodale heren die het gezag van de landsheer vertegenwoordigen. Het gebied was dus onder controle. In de 11de eeuw namen de graven maatregelen om het gebied te ontwikkelen. Er kwam een stedelijke groei, wegen en kanalen werden aangelegd en stadskeuren werden afgekondigd. Bovendien stond Vlaanderen ook voor op institutioneel, economische en cultureel vlak.

Lees meer...

Politieke versnippering tussen dynastieke, aderlijke en burgerlijke belangen

De politieke geschiedenis tussen 1000 en 1300 is een compleet onoverzichtelijk lappendeken van gebieden en gebiedjes. Deze versnippering is ontstaan door dynastieke politiek en toeval. Een aantal van deze gebiedjes konden groter worden en werden zo landsheerlijkheden. De macht wordt er gekenmerkt door de overlevingskracht van centraal gezag, de verhouding in de verschillende gebieden tussen de landsheer, adel en stedelijke top en de samenwerking of tegenstelling tussen de verschillende gewesten onderling.

In deze periode kende de economie aanvankelijk een laagconjunctuur, dan kwam er een stijging die alweer gevolgd werd door een daling. De politieke verhoudingen hingen samen met economische en sociale veranderingen: In de economie was er een toenemend belang van handel en ambachtelijke nijverheid en bovendien kreeg de stad een grotere betekenis dan het platteland; Op monetair vlak werd er meer en meer betaald in geld; op sociaal vlak was er een overgang van horigheid naar relatieve vrijheid. Bij heel deze verandering waren drie soorten deelnemers betrokken. Enerzijds waren er de landheren. Zij behoorden tot een hoge adellijke familie en hadden de titel van graaf of hertog. Ze hadden onafhankelijke landsheerlijkheden en ze waren aan de vorst enkel gebonden door rituele trouw, ze waren hem verder geen rekenscha verschuldigd. Anderzijds was er de kleine adel. Deze groep bezat een of meer dorpen en streed voortdurend om meer macht. Als laatste groep was er de stedelijke burgerij die ontstond door de groei van steden en ze deed aan andere activiteiten dan aan landbouw.

Lees meer...

De periode van de landsheerlijkheden (11de – 13de eeuw)

Tussen de 11de en de 13de eeuw ondergingen de Nederlanden een metamorfose op politiek, economisch, demografisch en religieus vlak? Door de politieke versnippering konden en aantal feodale heren centraal gezag verwerven en zij werden landsheren. Er kwam bovendien een groei van de steden door de toename in handelsvolume en bevolkingsstijging. In de kerk kwamen er onder impuls van Gregorius VII hervormingen en de kerk werd een functionele organisatie. Het cultureel monopolie van de kerk werd echter doorbroken door de opkost van de burgerij.

Lees meer...

De “ijzeren” tiende eeuw

Er zijn zeer weinig bronnen overgeleverd uit de vroege middeleeuwen, en de overgeleverde zijn weinig representatief. Na het uiteenvallen van het Karolingsche Rijk herstelden bepaalde gebieden zich, maar de Lage Landen niet. Rivieren zorgden wel voor een bindende rol binnen het gebieg, hoewel de Nederlanden door de politieke evolutie gemarginaliseerd raakten tussen Frankrijk en het Duitse Rijk. Daardor konden er machtige landsheerlijkheden ontstaan. West-Francië werd verbrokkeld door de feodaliteit, waardoor bijvoorbeeld Vlaanderen zijn macht kon vergroten. Dit gebeurde eerst naar het zuiden, tot aan Amiens, en later naar het oosten.

Over de Schelde was immers veel gebeurd. In 911 waren de Karolingers uitgestorven en de hertogen van Frankenland (één van de vier stamhertogdommen) werden koning. De Ottonen probeerden met de “Rijkskerk” (het geven van bestuur van wereldlijke territoria aan geestelijken) de verbrokkeling van het feodalisme tegen te gaan. Door hun tegenwoordigheid als Roomse keizers, schonken de Duitse koningen veel aandacht aan hun positie in Italië. Daardoor kon de verbrokkeling binnen Duitsland voortduren, en duurde het tot de 19e eeuw voor de Duitse eenmaking een feit was. Lotharingen kende geen etnische identiteit, en pogingen om het als een apart koninkrijk te laten voortbestaan mislukten. Otto I benoemde zijn broer, aartsbisschop van Keulen, tot hertog van Lotharingen (953). Na zijn dood werd het gebied in twee delen opgesplitst: Opper-Lotharingen (het huidige Franse Lorraine) en Neder-Lotharingen (grofweg de Nederlanden ten oosten van de Schelde). De plaatselijke adelijke families verzetten zich tegen keizerlijke inmenging, en zorgden voor nog minder interne samenhang.

Lees meer...

De tegenstelling tussen droom en werkelijkheid 8ste en 9de eeuw

Vier aspecten verdienen verdere nadruk.

- economie: grond is macht. Afgezien van een kleine handel in luxeproducten over lange afstand, was de economie beperkt tot de landbouw. In bepaalde gebieden ontstond het domoniaal systeem (hofstelsel): afhankelijke boeren bewerkten de grond van een heer, en kregen in ruil vruchtgebruik over een hoeve. Dit systeem verankerde de boeren sociaal, en later ook juridisch.

- sociale verhoudingen: Karel de Grote en zijn zoon stonden onder de invloed van kerkelijke raadgevers. Het streven naar eenvormigheid was een belangrijk kenmerk: actieve wetgeving met de capitularia, controle op het lokale bestuur, en de territoriale indeling in gouwen (pagi) met en gouwgraaf aan het hoofd.

- religie: ook een streven naar eenvormigheid. In de kloosters werd overal de Regel van Benedictus ingevoerd. Voor de stadsclerus was er de minder strenge Regel van Augustinus. Er was geen scheiding tussen kerk en staat, en de koning of keizer had de hand in kerkelijke en religieuze zaken.

- cultuur: deze was elitair. Versierde handschriften werden geproduceerd, een “tekstkritische” uitgave van de bijbel werd uitgegeven, en de eenvoudige karolingische minuskel moest de kennisoverdracht versnellen.

De inzet was echter groot en de beschikbare middelen beperkt en de tijd veel te kort. We kunnen nog het beste spreken van “de ontgoochelde hoop van de Karolingen”.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen