Groot aantal kopers en verkopers. Wat is belangrijk? Niet het aantal, maar: als je zeer groot aantal kopers/verkopers hebt, iedereen gaat ervan uit dat hij door zijn actie niks aan de markt verandert. Geen enkele koper/verkoper heeft perceptie dat door zijn acties hij effect heeft op de markt. Kopers en verkopers aanvaarden de marktprijs en aanvaarden dat ze daar niet veel invloed op hebben. Bedrijven zijn zowel prijsnemers als de consumenten.
Product is homogeen. Idee is dat alle benzines hetzelfde. Realiteit niet helemaal. Uitgp: homogeen product. Maakt interne concurrentie mogelijk. Enige considerans om te switchen van producent: prijs. Al de output zijn perfecte substituten.
Alle kopers en verkopers zijn perfect geïnformeerd. Dan krijg je 1 marktprijs. Als product homogeen is, weet men wanneer 1 producent meer vraagt dan marktprijs, gaat hij niet veel verkopen.
The law of 1 price. Dat garandeert dat er 1 marktprijs is voor een product.
In een markt met perfecte concurrentie is de markt verlaten perfect kosteloos. Vrije entree en vrije exit. Dat is natuurlijk extreem, dan krijg je extreme concurrentie, je kan altijd bedreigd worden door nieuwkomers, laat extreme competitie toe.
Wat heeft dat tot gevolg? 1 onderneming bekijken met zeer veel concurrenten. Een onderneming die werkt in sector met volm conc, die is prijsnemer, prijs hoger dan marktprijs-> verkoopt niets meer.
Onder de marktprijs verkopen -> geen zin, men kan dan eigenlijk niet meer of niet minder verkopen, men gaat dan de consument subsidiëren. MO: die is constant, gelijk aan de prijs.
Onderscheid korte en lange periode. Lange en korte periode onderscheiden zich met extra variabele: aantal ondernemingen.
Onderscheid van vorig hoofdstuk is dus ook hier van toepassing.
Ondernemingen hebben op KT vaste kosten. Minder flexibel dan op LT, omdat ze vaste productiefactoren hebben. Maar 2e variabele die belangrijk is: op KT is aantal concurrenten vast. Op LT is dat niet het geval, omdat je bedrijven kunt hebben die de sector verlaten of die toetreden tot de sector. Dus weer maximumflexibiliteit, zowel in keuze productiefactoren als in aantal concurrenten.
Wat gebeurt er met aanbod van 1 onderneming in korte periode?
Ondernemingen die de gangbare prijs moeten aanvaarden, hebben een lineaire opbrengstfunctie. Men kan niet prutsen met de prijs, onder de prijs verkopen heeft geen zin en boven de prijs verkopeniedereen gaat op een ander. Zo‟n onderneming op KT heeft vaste kosten. Standaardverloop van variabele kosten: toenemend en nadien afnemend grensproduct, daarmee dat die curve niet recht is.
Zo‟n onderneming kan alleen een outputniveau kiezen waarbij het verschil tss de TO en TK het grootst is, waar de winst het grootst is! Als ze weinig produceert: verlies. Het grootste verschil tss opbrengsten en kosten is in dat vb 9. De winstmaximerende output is 9.
De winstcurve is het verschil tussen die 2 curves uitgezet. De grootste winst bij output 9maximum vd winstcurve! Marginale analyse. We kunnen kijken naar MK. Die hebben een Uvormig verloop. Hoe wordt winstmaximerende output gezocht?
Wanneer MO = MK! De MO = prijs. Bij perfecte concurrentie is de prijs gelijk aan de gemiddelde opbrengst, ook gelijk aan marginale opbrengst en gelijk aan marginale kost. Dus een zodanig volume produceren waar de prijs gelijk is aan de kost. Bedrijf met veel concurrenten: output zetten daar waar men de MK net kan dekken.
Dan maakt men winst.
Drie mogelijke uitkomsten.
Als we gaan kijken naar gemiddelde kosten. De marktprijs kan groter zijn dan de gemiddelde kosten, in dat geval maakt een onderneming winst.
Supranormale winst: winst die overblijft nadat alle productiefactoren een marktconforme vergoeding hebben gekregen. Dus bovenop de vergoeding vd productiefactoren maakt hij nog extra winst = supranormale winst.
Hetgeen overblijft nadat alle productiefactoren een marktconforme vergoeding hebben gekregen.
Na vergoeding blijft er niets over, integendeel: de eigenaar moet nog geld toesteken: verlies!
En dan heb je de normale winst, er is geen supranormale winst meer.
Gemiddelde variabele kosten.
Hoeveel gaat men produceren bij verschillende marktprijzen, wat gaat dan het aanbod zijn van zo‟n onderneming? Als de prijs onder het minimum van de gemiddelde variabele kosten ligt, dan gaat die onderneming niets produceren. De kleinste variabele kost is 17.
Lager: de onderneming gaat niets produceren. Als prijs hoger is dan 17, bv 25? Marginale opbrengst is dan 25 en marginale kost die nog gedekt kan worden is 9. Dus bij prijs van 25, is output 9. Bij prijs van 31, dezelfde redenering: dan kan productie opgevoerd worden tot 10, omdat de marginale kosten nog gedekt kunnen worden door de prijs van 31. Dat stijgende deel vd MK boven het minimumpunt beschrijft het aanbodgedrag van 1 onderneming in perfect concurrentiële sector. Dat komt eigenlijk overeen met de MK boven het minimumpunt van de gemiddelde variabele kosten.
We weten nu hoe 1 onderneming zich bij verschillende prijzen gaat gedragen. Wat gaat dan het aanbod zijn van 1 sector?